ECLI:NL:RBAMS:2024:1987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
13.140780.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdige verdachte veroordeeld voor meerdere afpersingen en diefstallen

Op 21 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte die zich op jonge leeftijd schuldig heeft gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, diefstallen en afpersingen. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 2008, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten, waaronder heling, afpersing en diefstal, gepleegd in de periode van januari 2023 tot en met januari 2024. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen, waarvan een deel is toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot een forse (voorwaardelijke) jeugddetentie van 191 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) opgelegd voor de duur van een jaar, waarbij de verdachte moet meewerken aan de voorwaarden en behandelingen zoals geadviseerd door de hulpverlening. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de jonge leeftijd van de verdachte en de noodzaak van begeleiding en behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.140780.22 (zaak A), 13.096051.23 (zaak B), 13.261093.23 (zaak C),
13.119274.23 (zaak D), 13.004195.24 (zaak E)
Datum (mondelinge) uitspraak: 21 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2008,
wonende op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaken A, B, C, D en E aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.M. Kleiweg, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de benadeelde partij [persoon 3] (het slachtoffer van feit 5 in parketnummer 13.119274.23) naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is na wijziging ter zitting - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld van een tasje (van het merk Louis Vuitton) op 22 april 2022 te Amsterdam, gepleegd op de openbare weg tegen [persoon 4] ;
medeplegen van diefstal door middel van een valse sleutel op 22 april 2022 te Amsterdam, door met de gestolen bankpas van [persoon 4] te pinnen/contactloos te betalen;
Zaak B
medeplegen van poging afpersing van € 350,00 in de periode van 8 april 2023 tot en met
9 april 2023 te Amsterdam en/of Amstelveen, gepleegd tegen [persoon 5] , subsidiair ten laste gelegd als medeplegen van bedreiging;
Zaak C
medeplegen van diefstal van meerdere telefoons (van het merk Apple) op 17 april 2023 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 6] ;
Zaak D
1. heling van een fatbike (van het merk Knaap) in de periode van 1 januari 2023 tot en met 12 april 2023 te Amsterdam en/of Amstelveen (zaaksdossier 9);
2. afpersing van meerdere telefoons (van het merk Apple) op 19 februari 2023 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 7] en/of [persoon 8] (zaaksdossier 2 en 3), subsidiair heling van een telefoon in de periode van 10 april 2023 tot en met 2 mei 2023 te Amsterdam (zaaksdossier 4);
3. afpersing van meerdere telefoons (van het merk Apple), een zwarte jas (van het merk Canada Goose) en een groene jas (van het merk Canada Goose) op 9 maart 2023 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 9] , [persoon 10] en [persoon 11] (zaaksdossier 10);
4. medeplegen van diefstal van een telefoon (van het merk Apple) op 31 maart 2023 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 19] (zaaksdossier 5);
5. medeplegen van diefstal van een telefoon (van het merk Apple) op 6 april 2023 te Amstelveen, gepleegd tegen [persoon 3] (zaaksdossier 6);
6. afpersing van meerdere geldbedragen, te weten € 50,00 en € 150,00, in de periode van 7 april 2023 tot en met 8 april 2023 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 12] (zaaksdossier 7);
7. diefstal door middel van een valse sleutel, te weten door onrechtmatig gebruik te maken van een pinpas met bijbehorende pincode, op 8 april 2023 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 12] (zaaksdossier 7);
Zaak E
medeplegen van afpersing van € 100,00 op 4 januari 2024 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 13] ;
medeplegen van poging tot afpersing van een geldbedrag op 3 januari 2024 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 14] ;
medeplegen van afpersing van een telefoon op 3 januari 2024 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 15] ;
4. medeplegen van afpersing van € 300,00 op 3 januari 2024 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 16] ;
5. medeplegen van poging tot afpersing van een geldbedrag op 2 januari 2024 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 17] en/of [persoon 18] .
De tenlasteleggingen worden als een bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraken en bewijsmotiveringen

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging. Uit het dossier blijkt niet of verdachte NN1 of NN2 is geweest. Wel dat verdachte bij de beroving aanwezig is geweest. Verder blijkt uit het dossier dat de telefoon van verdachte tijdens de beroving heeft uitgestaan, maar kort daarvoor en kort daarna wel actief is gebruikt. De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte bewust zijn telefoon heeft uitgezet om niet getraceerd te kunnen worden. Het kan niet anders dan dat verdachte wist wat er zou gebeuren; hij was erbij en hij wilde zelf ook profiteren van de beroving. Verdachte is daarom mede verantwoordelijk voor de geweldshandelingen die door medeverdachte [medeverdachte 1] op het slachtoffer is uitgeoefend. Om die reden is sprake geweest van medeplegen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Uit de aangifte kan hooguit worden afgeleid dat het slachtoffer door medeverdachte [medeverdachte 1] is beroofd van zijn spullen. Er is geen sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering; verdachte heeft slechts op afstand toegekeken. Hij heeft niet nauw en bewust samengewerkt met zijn medeverdachte om de beroving van het slachtoffer mogelijk te maken.
Ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid bij dit delict ontkend. Hij heeft verklaard dat hij op die bewuste dag in de metro zat met medeverdachte [medeverdachte 1] . Op een gegeven moment wees [medeverdachte 1] naar een jongen in de metro. Verdachte hoorde [medeverdachte 1] zeggen dat deze jongen zijn neefje had beroofd. Bij het station Amsterdam Noord zijn ze alle drie uitgestapt. [medeverdachte 1] heeft toen deze jongen aangesproken en vervolgens heeft hij het slachtoffer beroofd van zijn tasje. Het slachtoffer is ook door [medeverdachte 1] geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij op een afstand heeft toegekeken, omdat hij niets met deze beroving te maken wilde hebben. Na de beroving is [medeverdachte 1] weggerend. Verdachte is ook weggerend, maar de andere kant op dan [medeverdachte 1] . Pas op een later moment op die dag heeft verdachte weer met [medeverdachte 1] afgesproken. Tot slot heeft verdachte verklaard dat er geen andere jongens aanwezig waren tijdens de beroving.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 23 april 2022 heeft [persoon 4] aangifte gedaan van een beroving van zijn tasje (van het merk Louis Vuitton) met inhoud, door vier jongens. Uit de aangifte blijkt dat [persoon 4] door twee jongens, NN1 en NN2, is aangesproken op het station Amsterdam Noord. Op een gegeven moment zijn twee andere jongens met skimaskers, NN3 en NN4, erbij gekomen. NN2 heeft aan zijn tasje getrokken. Aangever [persoon 4] is door NN1 geslagen, van achter door NN3 en NN4 geprobeerd te trappen en op een gegeven moment op de grond terecht gekomen. Op dat moment is zijn tasje afgepakt door NN1 en NN2. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen of verdachte NN1 of NN2 is geweest; de aangifte is hierover niet consistent. NN3 en NN4 zijn daarnaast nooit geïdentificeerd. Er zijn verder ook geen camerabeelden van dit incident. Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld of en zo ja welke bijdrage verdachte heeft gehad aan dit delict. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte deze beroving zorgvuldig heeft voorbereid met [medeverdachte 1] of dat verdachte enige rol in de uitvoering heeft gehad. De enkele verklaring van aangever dat NN2 aan het tasje heeft getrokken is daarvoor onvoldoende. Verdachte zal daarom bij gebrek aan wettig bewijs worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen van de diefstal met geweld.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal in vereniging met een valse sleutel (te weten met de gestolen bankpas van aangever [persoon 4] ) kan worden bewezen, omdat verdachte dit feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het in zaak B onder primair en subsidiair ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder de primair ten laste gelegde poging tot afpersing, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de onder subsidiair ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde bepleit om verdachte vrij te spreken voor de berichten die via het Snapchat account ‘ [naam account] ’ aan het slachtoffer zijn gestuurd. Ten aanzien van het overige heeft de raadsvrouw zich - gelet op de bekennende verklaring van verdachte - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij het slachtoffer heeft bedreigd met de woorden:
‘Ik ga op je huis schieten vanavond’. Ten aanzien van de berichten die via Snapchat aan het slachtoffer zijn gestuurd, heeft verdachte verklaard dat hij deze niet heeft verstuurd. Verdachte heeft aangegeven dat iemand anders mogelijk deze berichten heft verstuurd, omdat ook anderen gebruik maakten van zijn account ‘ [naam account] ’.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de onder subsidiair ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen, inclusief de bedreigende berichten die via het Snapchat account ‘ [naam account] ’ aan aangever [persoon 5] zijn gestuurd. De telefoon van verdachte is in beslag genomen en de desbetreffende berichten zijn in zijn telefoon aangetroffen. Verdachte was ook ingelogd op dit account. De desbetreffende berichten zijn verstuurd op 8 april 2023 tussen 09:35 uur en 17:35 uur. Zo is er om 17:34 uur aan aangever [persoon 5] het volgende bericht gestuurd:
‘broski ik zie dat je probeert te ontwijken’. Verdachte heeft bekend dat hij op die dag om 17:54 uur vanuit dit account aan aangever [persoon 12] (in zaak D, feit 6) een bericht heeft gestuurd met de volgende tekst: ‘
je weet t 100he niffo’. De rechtbank acht de verklaring van verdachte - dat de berichten aan aangever [persoon 5] mogelijk door iemand anders zijn verstuurd - gelet op de tijdstippen van de berichten aan [persoon 12] , die hij wel zelf heeft gestuurd, niet geloofwaardig. Van het ten laste gelegde medeplegen zal verdachte partieel worden vrijgesproken nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte de bedreiging samen met een ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal in vereniging kan worden bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het in zaak D onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde schuldheling.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de opzetheling en zich ten aanzien van de schuldheling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij in januari 2023 via Snapchat een fatbike heeft gekocht voor € 650,00 van ene ‘ [naam] ’ uit Amsterdam Oost. Zij hebben afgesproken op het station Amsterdam Amstel en verdachte heeft na een proefrit besloten om de fatbike te kopen. Hij heeft het afgesproken bedrag contant betaald. Op de verdere vragen van de rechtbank heeft verdachte meerdere keren geantwoord (en benadrukt) dat hij er niet aan heeft gedacht dat de fatbike mogelijk van een misdrijf afkomstig zou kunnen zijn, ook omdat de fatbike er nog vrij nieuw uitzag en deze geen braaksporen had. Verdachte heeft toegelicht dat hij maanden heeft moeten sparen voor een fatbike en dat hij daarom deze kans niet wilde laten schieten. Verdachte is nu door zijn raadsvrouw gewaarschuwd en hij beseft dat hij in de toekomst niet meer zomaar van onbekenden via Snapchat goederen moet kopen.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat de fatbike gestolen was. Opzetheling kan dus niet bewezen worden verklaard. Voor een bewezenverklaring van schuldheling zal uit de bewijsmiddelen moeten volgen dat verdachte bij het voorhanden krijgen van de fatbike in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Gelet op de consistente en gedetailleerde verklaring van verdachte, het feit dat het niet dusdanig onaannemelijk is dat een tweedehands fatbike voor een prijs van
€ 650,00 wordt verkocht en zijn jonge leeftijd, kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat aan dit criterium is voldaan. De rechtbank is daarom bereid om verdachte het voordeel van de twijfel te geven en zal hem vrijspreken van de ten laste gelegde schuldheling.
Ten aanzien van het in zaak D onder 4 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde diefstal, gepleegd door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft zijn betrokkenheid bij dit delict bekend. Hij heeft daarbij verklaard dat hij de diefstal van de telefoon samen met verdachte heeft gepland en uitgevoerd. Gelet op alle andere strafzaken waar verdachte samen met [medeverdachte 2] betrokken is geweest, heeft de officier van justitie geen aanleiding om de verklaring van [medeverdachte 2] in twijfel te trekken. Verdachte heeft de vlucht ook niet voor niets gefilmd. De van het filmpje gemaakte screenshot op Snapchat met de tekst:
‘betalenn??’met schaterlachende smileys kan bijna niet anders geïnterpreteerd worden dan een indirecte bekentenis.
De raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat hij de diefstal ontkent en dat er geen sprake is geweest van medeplegen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij geen idee had dat [medeverdachte 2] een afspraak had gemaakt met aangever [persoon 19] , met de bedoeling om zijn telefoon te stelen. Op de bewuste dag was verdachte bij zijn vriendin toen hij door [medeverdachte 2] werd gebeld. Op verzoek van [medeverdachte 2] heeft verdachte hem ergens afgezet. Verdachte is toen weggegaan, maar even later werd hij door [medeverdachte 2] weer gebeld met de vraag of hij hem wilde ophalen. Op dat moment klonk [medeverdachte 2] rustig. Verdachte is toen naar dezelfde plek gegaan en hij zag toen een oudere man achter [medeverdachte 2] aanrennen. [medeverdachte 2] sprong toen bij hem achterop de fatbike en vervolgens zijn ze samen weggefietst. Het klopt dat verdachte de vlucht heeft gefilmd met zijn telefoon. Hij heeft het filmpje naar [medeverdachte 2] gestuurd. [medeverdachte 2] heeft dit filmpje vervolgens op Snapchat gedeeld met de tekst ‘
betalenn??’en schaterlachende smileys.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier, waaronder het filmpje dat door verdachte is gemaakt, blijkt dat verdachte ervoor heeft gezorgd dat [medeverdachte 2] kon wegkomen met de gestolen telefoon. Dit is ook niet door de raadsvrouw betwist. Verdachte zag dat [medeverdachte 2] achterna werd gerend door een man. [medeverdachte 2] had op dat moment twee telefoons in zijn handen. Hij sprong bij verdachte achterop en samen zijn ze weggefietst. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval de vlucht van [medeverdachte 2] mogelijk heeft gemaakt door [medeverdachte 2] achterop de fatbike mee te nemen. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat er tussen verdachte en [medeverdachte 2] sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om deze diefstal mogelijk te maken. [medeverdachte 2] heeft via Marktplaats een afspraak gemaakt met aangever [persoon 19] . Het dossier bevat geen bewijsmiddelen, zoals tap- of chatgesprekken, waaruit volgt dat verdachte op de hoogte is geweest van deze afspraak of dat hij de uitvoering van de diefstal samen met [medeverdachte 2] heeft gepland. Ook is de buit niet bij verdachte aangetroffen (zoals in andere zaken). De rechtbank is van oordeel dat alleen de (bekennende) verklaring van [medeverdachte 2] , waaronder over de rol van verdachte, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen. De ter zitting afgelegde verklaring van verdachte - dat hij niet op de hoogte is geweest van de diefstal en dat hij slechts [medeverdachte 2] heeft gebracht en hem op zijn verzoek weer heeft opgehaald - kan niet als kennelijk leugenachtig terzijde worden geschoven. De rol van verdachte - de vlucht mogelijk maken van [medeverdachte 2] - zal hooguit medeplichtigheid opleveren en dit is niet (subsidiair) aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde diefstal in vereniging.
Ten aanzien van de overige feiten in zaak D (onder feit 2 primair, feit 3, feit 5, feit 6, feit 7 ten laste gelegde):
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, omdat verdachte deze heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de feiten in zaak E (onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde):
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, omdat verdachte deze heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 22 april 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, geldbedragen toebehorende aan [persoon 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met een gestolen bankpas (ten name gesteld van [persoon 4] ) te pinnen/contactloos te betalen (bij winkelbedrijven);
Ten aanzien van het in zaak B onder subsidiair ten laste gelegde:
in de periode van 8 april 2023 tot en met 9 april 2023 te Amstelveen, [persoon 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [persoon 5] via sociale media dreigend de woorden toe te voegen:
"hoop echt dat je me niet negeery" en
"10april meer segk k niet" en
"broski ik zie dat je probeert te ontwijken reageer gewoon dan kunnen we t regelen als je me blijft ben ik 10april voor je dorro gaat gezeik worden en
“Ik ga op je huis schieten vanavond” en dat ze vanavond terugkomen om hun te schieten;
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
op 17 april 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere smartphones van het merk Apple, toebehorende aan [persoon 6] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het in zaak D onder 2 primair ten laste gelegde:
op 19 februari 2023 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 7] en [persoon 8] heeft gedwongen tot de afgifte van een smartphone van het merk Apple, toebehorende aan die [persoon 7] door die [persoon 7] en [persoon 8] te achtervolgen op het Stadionplein en Olympiaplein en aan te spreken en de volgende woorden toe te voegen:
- dat zij hen, verdachten, moesten volgen en als zij dat niet zouden doen dat zij dan klappen zouden krijgen en
- dat zij gewoon mee moeten werken, anders zouden zij meer problemen krijgen en in elkaar worden geslagen en
- dat zij hun telefoons af moeten geven en
- “ Als je je telefoon niet ontgrendelt dan maak je het alleen maar moeilijker voor jezelf” en
- met de volgende woorden te reageren, op het gesprek tussen [persoon 7] en [persoon 8] , omtrent het feit dat voornoemde [persoon 8] beter zijn telefoon kan geven omdat hij anders misschien gestoken zou worden, 'dat klopt' en
- voornoemde [persoon 7] stevig vast te pakken bij diens jas en
- in de jaszakken en broekzakken van voornoemde [persoon 7] te voelen en
- met zijn, verdachtes hand, te bewegen ter hoogte van diens heup en daarbij de indruk te wekken dat hij, verdachte, een mes bij zijn heup draagt en
- met zijn, verdachtes hand, een 'gangsign' (in de vorm van het cijfer zes) te maken en te tonen aan voornoemde [persoon 7] en aan voornoemde [persoon 8] ;
Ten aanzien van het in zaak D onder 3 ten laste gelegde:
op 9 maart 2023 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 9] en [persoon 10] en [persoon 11] heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere smartphones van het merk Apple en een zwarte Canada Goose jas en een groene Canada Goose jas toebehorende aan [persoon 9] en [persoon 10] en [persoon 11] , door [persoon 9] en [persoon 10] en [persoon 11] op het Stadionplein te volgen en aan te spreken en de volgende woorden toe te voegen:
-“We gaan het kort houden! Allemaal jullie jassen uit en jullie telefoons uitloggen bij iCloud” en
- “ We gaan het heel snel houden, jullie trekken je jassen uit en geven die aan ons” en
- “ Wat voor telefoon hebben jullie, ik wil dat jullie je Icloud uitzetten en je telefoon
aan mij geeft” en
-“Je gaat gewoon je telefoon geven en als je geen problemen maakt, dan krijg je misschien je jas terug” en het volgende te antwoorden op de vraag van voornoemde [persoon 11] of verdachte, een pistool bij zich heeft:
-“Wil je zien, loop dan maar mee”;
Ten aanzien van het in zaak D onder 5 ten laste gelegde:
op 6 april 2023 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, een smartphone van het merk Apple, toebehorende aan [persoon 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het in zaak D onder 6 ten laste gelegde:
in de periode van 7 april 2023 tot en met 8 april 2023 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 12] heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere geldbedragen, te weten 50 euro en 150 euro, toebehorende aan die [persoon 12] , door die voornoemde [persoon 12] op 7 april 2023 op de
Gerrit van der Veenstraat heeft aangesproken en de volgende woorden toe te voegen:
-"Wat heb je in je zakken" en
-"Wat heb je op de bankrekening staan?" en
-"Oké, die 50 euro ga je er nu afhalen. Morgen ga je nog een 'barkie' betalen" en
- vervolgens 50 euro van voornoemde [persoon 12] te ontvangen en
- de naam van de Snapchat account van voornoemde [persoon 12] te vragen en
- voornoemde [persoon 12] in de periode van 7 april 2023 en 8 april 2023 via Snapchat media dreigend de woorden heeft toegevoegd:
"oke morgen 3uur zuid" en
"je weet t 100he niffo" en
- vervolgens om op 8 april 2023 om 12 uur af te spreken met voornoemde [persoon 12] op Station Zuid en
- met voornoemde [persoon 12] samen naar een pinautomaat te rijden en
- voornoemde [persoon 12] zijn pincode in te laten voeren op het pinautomaat en
- de volgende dreigende woorden toe te voegen:
"Laat mij kijken hoeveel er op je bankrekening staat" en
"Dan gaan we die 150 pakken" en
"Laat me je geen klappen geven" en
- 150 euro uit de pinautomaat op te nemen;
Ten aanzien van het in zaak D onder 7 ten laste gelegde:
hij op 8 april 2023 te Amsterdam, meerdere geldbedragen, toebehorende aan [persoon 12] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onrechtmatig gebruik te maken van een pinpas met bijbehorende pincode op naam van [persoon 12] en meerdere betalingen te verrichten bij supermarkt Albert Heijn;
Ten aanzien van het in zaak E onder 1 ten laste gelegde:
op 4 januari 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 13] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (100 euro), toebehorende aan die [persoon 13] door
- tegen voornoemde [persoon 13] te zeggen: “er gaat niks gebeuren, we gaan alleen een praatje maken”, en
- aan voornoemde [persoon 13] te vragen wat hij in zijn zakken heeft en te vragen of hij geld bij zich heeft en
- tegen voornoemde [persoon 13] te zeggen: “je gaat gewoon 100 euro naar ons overmaken, als je dat doet is er geen gezeik” en “je gaat gewoon meewerken anders krijg je pakkies”, en
- voornoemde [persoon 13] via Tikkie 100 euro te laten overmaken en
- vervolgens tegen voornoemde [persoon 13] te zeggen: “nu is het gewoon klaar, je moet hier geen gezeik van maken, geen politie, niet moeilijk doen dan is het goed en dan hoeven wij je niet op te zoeken”;
Ten aanzien van het in zaak E onder 2 ten laste gelegde:
op 3 januari 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 14] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [persoon 14] ,
- voornoemde [persoon 14] heeft gevraagd wat hij bij zich heeft en
- in de jaszakken van voornoemde [persoon 14] te voelen en
- tegen voornoemde [persoon 14] heeft gezegd: “als jullie niet meewerken met ons dan zullen er klappen vallen en jullie zullen niet heel thuis komen vanavond” en
- voornoemde [persoon 14] heeft gevraagd hoeveel geld hij op zijn bankrekening heeft en
- voornoemde [persoon 14] heeft gedwongen om een geldbedrag (95 euro) over te maken en
- tegen voornoemde [persoon 14] heeft gezegd: “hou dit tussen ons, als jullie het niet tussen ons houden dan krijgen jullie nog meer gezeik”;
Ten aanzien van het in zaak E onder 3 ten laste gelegde:
op 3 januari 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 15] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, toebehorende aan die [persoon 15] door
- aan voornoemde [persoon 15] te vragen wat hij bij zich heeft en wat hij in zijn zakken heeft en
- voornoemde [persoon 15] te dwingen uit te loggen op zijn telefoon en alle gegevens te wissen en
- tegen voornoemde [persoon 15] te zeggen: “vertel dit maar niet door want anders gaat het niet goed aflopen” en “als je niks geeft kom je niet thuis” en “er gaan dingen vliegen” en
- voornoemde [persoon 15] vervolgens zijn telefoon te laten afgeven;
Ten aanzien van het in zaak E onder 4 ten laste gelegde:
op 3 januari 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 16] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (300 euro), toebehorende aan die [persoon 16] door
- aan voornoemde [persoon 16] te vragen wat hij bij zich heeft en
- aan voornoemde [persoon 16] te vragen om zijn bankrekening te laten zien en
- tegen voornoemde [persoon 16] te zeggen: “maak die 300 euro over” en “je moet direct naar een pinautomaat” en
- voornoemde [persoon 16] 100 euro te laten pinnen bij een pinautomaat en
- vervolgens voornoemde [persoon 16] via Tikkie een totaalbedrag van 200 euro te laten overmaken en
- vervolgens tegen voornoemde [persoon 16] te zeggen: “we houden heir hierbij en niet bij de politie. Dan kom je niet meer thuis vanavond. Als jullie gaan rennen, dan gaan er andere dingen zwaaien”;
Ten aanzien van het in zaak E onder 5 ten laste gelegde:
op 2 januari 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 17] en [persoon 18] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [persoon 17] en [persoon 18] ,
- aan voornoemde [persoon 17] heeft gevraagd wat hij bij zich heeft en wat er in zijn zakken zit en
- voornoemde [persoon 17] heeft gevraagd of hij veel geld op zijn rekening heeft staan en
- tegen voornoemde [persoon 17] heeft gezegd: “laat een vriend komen die wel dure spullen of veel geld heeft” en “schiet op”, en
- tegen voornoemde [persoon 17] heeft gezegd: “dit gaan jullie absoluut niet vertellen tegen iemand of de politie bellen”, en
- nadat voornoemde [persoon 17] aan voornoemde [persoon 18] heeft gevraagd om te komen naar voornoemde [persoon 18] is gegaan en
- tegen voornoemde [persoon 18] heeft gezegd dat hij geld moest overmaken via Tikkie en dat ze voornoemde [persoon 18] anders iets aan zouden doen en
- voornoemde [persoon 18] achterop de scooter heeft laten stappen om zijn pinpas te halen en geld te pinnen en
- tegen voornoemde [persoon 18] heeft gezegd dat ze hem iets zouden aan doen als hij niet achterop zou zitten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.7. Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 191 dagen, met aftrek van voorarrest (volgens de berekening van de officier van justitie: 71 dagen), waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast dient de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: de GBM) te worden opgelegd voor de duur van een jaar, waarbinnen verdachte meewerkt aan de voorwaarden en de behandelingen zoals geadviseerd door de hulpverlening, inclusief het elektronisch toezicht voor de duur van een jaar. Daarnaast dient verdachte mee te werken aan urinecontroles in verband met zijn middelengebruik. Daartegenover dienen twaalf maanden vervangende jeugddetentie te staan. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de GBM dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Tot slot dient aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf te worden opgelegd in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie, zodat hij de consequenties van zijn (delict)gedrag kan ervaren door onbetaald werk te verrichten.
De raadsvrouwheeft zich ten aanzien van het strafrechtelijk kader - een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden of de GBM - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft daarbij verzocht aan verdachte in ieder geval een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, zodat verdachte niet terug in detentie hoeft. Verdachte is bereid om mee te werken met alle noodzakelijke hulpverlening. Hij is gemotiveerd voor de behandelingen en de therapieën. Verdachte beseft dat hij hulp nodig heeft om verder te komen en dat hij hard aan zichzelf moet werken om zijn leven op orde te kunnen krijgen. Het belangrijkste voor nu is dat verdachte niet overvraagd wordt door de vele afspraken die hij heeft met diverse hulpverleningsinstanties. De raadsvrouw vraagt zich dan ook af of een onvoorwaardelijke werkstraf nog wel noodzakelijk is.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor meerdere strafbare feiten, waarbij de rechtbank in principe de mogelijkheid heeft om aan verdachte een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op jonge leeftijd schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waaronder een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, diefstallen en meerdere afpersingen (en pogingen daartoe). De rechtbank vindt het grimmige karakter van deze gepleegde feiten zorgelijk en neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij geen rekenschap heeft gegeven van de (psychische) gevolgen van zijn handelen voor de aangevers, maar slechts aan zijn eigen financiële belang heeft gedacht. Daarnaast hebben dit soort delicten veel impact op de samenleving als geheel, omdat zij in het openbaar plaatsvinden. Zij zorgen voor een algemeen gevoel van onveiligheid. Opvallend is dat verdachte na een tijd dat hij geen politiecontacten heeft gehad, begin 2024 opnieuw in drie dagen tijd een reeks straatroven heeft gepleegd. Uit zijn eigen verklaring en de feiten en omstandigheden volgt dat bepaalde structuur en begeleiding in die periode was weggevallen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 maart 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
- het psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door drs. M.A.A. Leek,
GZ-psycholoog/ kinder- en jeugdpsycholoog, op 17 juli 2023. Dit rapport is opgemaakt ten aanzien van de verdenkingen in parketnummers 13.140780.22, 13.096051.23 en 13.119274.23;
- het psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door drs. A. Mooij,
GZ-psycholoog, op 6 maart 2024. Dit rapport is opgemaakt ten aanzien van alle verdenkingen;
  • de rapporten van de Raad, waaronder het strafadvies van 14 maart 2024;
  • de rapporten van JBRA, waaronder de evaluatierapportage en het haalbaarheidsonderzoek GBM van 14 maart 2024 ten behoeve van de inhoudelijke zitting.
De psycholoogkomt in haar rapport van 6 maart 2024, tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis. De koers van de ontwikkeling is dusdanig dat er gesproken kan worden van een bedreigende persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Ondanks dat geen aanwijzingen worden gezien voor een traumagerelateerde stoornis, heeft de belaste voorgeschiedenis verdachte wel mede gevormd en komt onder andere het beperkte mentaliserende vermogen hieruit voort. Bovengenoemde stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen.
Alhoewel verdachte op cognitief niveau weet wat wel of niet gepast is, stelt hij zijn eigenbelang voorop en is hij veelal gericht op persoonlijk gewin (in dit geval het verkrijgen van geld en/of goederen). Door de beperkte differentiatie in emoties en daarmee een gebrekkig functionerend geweten en beperkte affectieve empathische vermogens, wordt verdachte in mindere mate geremd in antisociaal gedrag. Verdachte heeft weinig zicht op de gedachten en gevoelens van anderen en houdt hier dan in aanloop naar en ten tijde van de ten laste gelegde feiten geen rekening mee. Verdachte is vanuit zijn cognitieve vermogens en aanwezig cognitieve gewetensfuncties in staat geweest zich te realiseren dat de huidige ten laste gelegde feiten strafbaar zijn. Dit maakt dat onderzoekster adviseert om deze ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten (die verdachte in zijn geheel ontkent), kan het aannemelijk worden geacht dat, indien bewezen, dezelfde forensische relevante aspecten een rol hebben gespeeld. Indien bewezen is er sprake van een patroon van antisociaal gedrag, waarbij veronderstelt wordt dat dezelfde dynamiek een rol speelt. Hierdoor wordt het, ondanks zijn ontkennende houding, als aannemelijk verondersteld dat ook hiervoor eenzelfde advies voor een verminderde mate van toerekening geldt (indien bewezen). Verdachte zet zich momenteel in voor zijn scholing (zal binnenkort starten bij het ROC voor een vervolgopleiding) en komt zijn afspraken na. Het is moeder in de afgelopen jaren niet gelukt om voldoende toezicht en ondersteuning te bieden en de negatieve spiraal (ten aanzien van zowel de schoolgang als de ontwikkeling van de gedragsproblematiek) te keren. Indien niet geïntervenieerd wordt op de bewerking van de bovenstaande dynamische risicofactoren en het versterken van de beschermende factoren, wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als hoog ingeschat. De kans op recidive is het hoogst in een situatie waarbij er geen sprake is van controle en toezicht, de dagbesteding van verdachte wegvalt, verdachte het gevoel heeft perspectief te verliezen en/of er sprake is van gevoelens van afwijzing. In deze situatie wordt de verleiding voor gewelddadig delinquentgedrag groter. Naast dat een doorwerking van de problematiek in de onderhavige ten laste gelegde feiten onderbouwd kan worden, is het volgen van behandeling in het belang van een zo gunstige mogelijke ontwikkeling van verdachte (om de koers van de ontwikkeling te keren).
Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, adviseert de psycholoog de GBM voor de duur van een jaar op te leggen. Het opbouwen van vrijheden en verantwoordelijkheden dient zeer gefaseerd plaats te vinden. Binnen de GBM kunnen de diverse behandelvormen ingebed worden in een juridisch kader. Een time-out behoort, wanneer verdachte zich binnen de maatregel niet houdt aan de afspraken, tot de mogelijkheden en kan daarmee een forse spreekwoordelijke “stok achter de deur” zijn. Tevens biedt dit de jeugdreclassering de mogelijkheid om betrokkene en zijn netwerk op intensieve wijze te begeleiden. Het is van belang dat de individuele behandeling in de vorm van PMT wordt voortgezet. Daarnaast wordt het van belang geacht dat een mentaliserend bevorderende therapie wordt ingezet (hierbij kan gedacht worden aan schematherapie). Ook is voortzetting van de coaching door R&B noodzakelijk, zodat verdachte ondersteuning blijft krijgen bij het vasthouden van zijn dag structuur en scholing (juist nu hij start met een nieuwe opleiding). Eveneens is een systeemgerichte aanpak noodzakelijk. Hierbij kan gedacht worden aan MDFT of het voorzetten van de boostersessies vanuit RGT. Tot slot is verdachte gebaat bij nabijheid, toezicht en begrenzing vanuit de jeugdbescherming. De GBM biedt een voldoende strak kader.
Ter zitting heeft
de Raadovereenkomstig de conclusies van de deskundige geadviseerd om aan verdachte een jeugddetentie (die gelijk is aan de dagen van het voorarrest) op te leggen en daarnaast de GBM voor de duur van een jaar. Het is voor de Raad duidelijk dat verdachte als het ware vastzit in zijn behoeftes; hij is vooral geïnteresseerd in dure kleding en spullen en hij pleegt delicten om te kunnen voorzien in deze behoefte. Het is van belang dat verdachte door middel van behandelingen en therapieën deze herhalende patronen leert herkennen, dat hij meer begrip voor zichzelf (maar ook voor anderen) krijgt en dat hij de gevolgen van zijn handelen leert overzien. Tijdens de gesprekken geeft verdachte aan dat hij in de positieve zin wil veranderen. Hij wil andere keuzes maken en geen delicten meer plegen. Verdachte is nu op de hoogte (en door de hulpverlening gewaarschuwd) dat hij bij een volgende strafzaak niet snel een kans zal krijgen van de rechtbank (in het kader van een schorsing). Hij is gemotiveerd om mee te werken aan alle noodzakelijke hulpverlening om niet meer gedetineerd te raken. De Raad adviseert aan verdachte een GBM voor de duur van twaalf maanden op te leggen, met een vervangende jeugddetentie van twaalf maanden. De bijzondere voorwaarden - zoals deels beschreven in het raadsrapport van 14 maart 2024 en opgesomd in het rapport van JBRA van 14 maart 2024 - inclusief de noodzakelijke therapieën en het contactverbod met de medeverdachten dienen in ieder geval opgelegd te worden om de prille positieve ontwikkelingen van de afgelopen tijd voort te zetten. De Raad kan zich daarom vinden in de strafeis van de officier van justitie om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een GBM op te leggen. Daarnaast dient verdachte zich te houden aan de opgestelde tijden van een enkelband voor de duur van negen maanden. Deze periode lijkt erg lang, maar indien verdachte zich positief blijft ontwikkelen (en zich aan alle afspraken blijft houden met de hulpverlening) kan deze voorwaarde mogelijk in overleg met JBRA eerder worden beëindigd.
JBRAheeft ter zitting aangegeven achter het advies van de Raad te staan. Inmiddels gaat het weer beter met verdachte. De kaders zijn weer strak. Hij neemt zijn schorsingsvoorwaarden serieus, hij is bereikbaar voor zijn begeleiders en hij wil graag deelnemen aan de behandelingen om beter om te kunnen gaan met zijn gevoelens. Verdachte heeft een positieve dagbesteding in de vorm van school en stage. In zijn vrije tijd sport hij veel met zijn vader. Tijdens de gesprekken heeft verdachte aangegeven dat hij een periode van negen maanden erg lang vindt voor het elektronisch toezicht, maar dat hij zich hiertegen niet zal verzetten, als het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie maar niet langer wordt dan de dagen die hij in voorarrest heeft gezeten. Verdachte vond zijn detentieperiode erg zwaar en hij wil er alles aan doen om niet meer gedetineerd te raken. Het elektronisch toezicht wordt met name noodzakelijk geacht om een (dag)structuur voor verdachte te creëren, waarbij hij op termijn stapsgewijs meer vrijheden zal krijgen. Tot slot heeft JBRA aangegeven dat er tijdens de behandelingen, met name tijdens de psychomotorische therapie vanuit Levvel, ook aandacht besteed zal worden aan het blowgedrag van verdachte. Indien nodig zal de hulpverlening hier afspraken over maken met verdachte. Tot slot heeft JBRA geadviseerd om aan verdachte geen onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, zodat verdachte niet overvraagd raakt. Het wordt juist in zijn belang geacht om op korte termijn een bijbaan te vinden, zodat hij kan beginnen met het betalen van de schadevergoedingen aan de slachtoffers. Verdachte beseft dat deze zitting zijn laatste kans is om te laten zien dat hij het kan.
De rechtbankoverweegt als volgt.
In de afgelopen periode is verdachte meerdere keren aangehouden. Hij heeft een aantal kansen gekregen van de rechtbank door middel van een schorsing met strenge voorwaarden, maar alsnog is hij in januari 2024 gerecidiveerd voor het plegen van meerdere (pogingen) straatroven in drie dagen tijd. Ter zitting heeft [persoon 3] (het slachtoffer in parketnummer 13.119274.23) zijn spreekrecht uitgeoefend. Hij heeft aan verdachte uitgelegd dat hij psychisch en fysiek nog veel last heeft van de diefstal van zijn telefoon en dat hij zich nog vaak afvraagt waarom dit hem is overkomen. Verdachte heeft hierop gereageerd dat hij destijds niet heeft nagedacht over de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers; op dat moment dacht hij alleen maar aan ‘snel geld verdienen’. Verdachte heeft veel spijt en hij schaamt zich voor zijn delictgedrag. Hij is bereid om zijn excuses aan te bieden aan alle slachtoffers; hij hoopt dat ze hem kunnen vergeven voor wat hij heeft gedaan. Deze spijt komt op de rechtbank oprecht over. Verdachte heeft verder toegelicht dat hij er alles aan wil doen om niet weer de fout in te gaan. Inmiddels gaat het ook beter met hem. Hij heeft een nieuwe start gemaakt, in de zin dat hij weer naar school gaat, stage loopt en een positieve vrijetijdsbesteding heeft in de vorm van sporten. Hij wil graag een bijbaan vinden, zodat hij op korte termijn kan beginnen met het betalen van de eventuele opgelegde schadevergoedingen aan de slachtoffers. Verdachte heeft een aantal toekomstdoelen voor zichzelf vastgesteld en het belangrijkste daarvan is dat hij niet meer in aanraking wil komen met de politie. Hij beseft dat de geadviseerde GBM hem kan helpen om zijn leven te verbeteren; hij kan zich daarom vinden in de adviezen van de deskundigen.
Gelet op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht acht de rechtbank het, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, niet in het belang van verdachte dat hij wederom gedetineerd raakt. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank gelet op de veelheid en ernst van de feiten nog een voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen opleggen. Uit de eerdergenoemde rapporten en adviezen komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van gedragsproblematiek en dat als er geen intensieve behandeling volgt het gevaar voor herhaling hoog is. De rechtbank ziet daarom, naast de ernst en de veelvuldigheid van de begane misdrijven, aanleiding tot het opleggen van de GBM voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank acht de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en bepaalt de vervangende jeugddetentie voor de GBM op twaalf maanden. De rechtbank neemt het programma van de GBM als ingevuld door JBRA en de Raad over, inclusief het elektronisch toezicht voor de duur van negen maanden. Om recidive te voorkomen dient verdachte in het kader van de maatregel mee te werken aan de behandelingen, therapieën en begeleiding die hem worden opgelegd. Als verdachte niet meewerkt aan (één van) deze voorwaarden loopt hij het risico om met een time-out dan wel met vervangende jeugddetentie in een Justitiële Jeugdinrichting te worden geplaatst.
De rechtbank zal aan de voorwaardelijke jeugddetentie dezelfde voorwaarden verbinden als aan de GBM met daarbij een proeftijd van twee jaar, zodat de noodzakelijke behandelingen en therapieën (indien nodig) veiliggesteld kan worden voor de duur van twee jaar. Het is immers nu nog onzeker of de GBM na een jaar verlengd zal worden. De nadruk dient te liggen op de uitvoering van de GBM en niet de voorwaardelijke jeugddetentie. Voor zover er gedurende de looptijd van de GBM sprake is van een overtreding van de voorwaarden, waarbij zowel sprake is van het overtreden van de voorwaarden onder de GBM als die onder het voorwaardelijke strafdeel, dient naar het oordeel van de rechtbank de time-out (en eventueel de tenuitvoerlegging) onder de GBM voorrang te hebben boven de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
Tot slot ziet de rechtbank geen meerwaarde meer in het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf, nu de rechtbank minder feiten bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie bij zijn strafeis vanuit is gegaan.
Gezien verdachtes stoornissen, het verloop van de voorlopige hechtenis (meerdere opheffingen van de schorsingen, onder meer door recidive) en het hoge recidiverisico, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen. De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen over de persoon van verdachte voorts van oordeel dat de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is. Daarom zal de rechtbank bevelen dat het programma waaruit de maatregel bestaat
dadelijk uitvoerbaaris.
9.1.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
[persoon 6] (de benadeelde partij in zaak C)
De benadeelde partij [persoon 6] vordert € 1.259,42 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, nu de vordering is onderbouwd met facturen.
De raadsvrouw heeft bepleit om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de facturen (die als bijlagen zijn toegevoegd aan de vordering) te onduidelijk zijn om deze vordering te kunnen beoordelen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat [persoon 6] twee telefoons (van het merk Apple iPhone 14 Pro Max) te koop heeft gezet op Markplaats. Beide toestellen zijn door verdachte en zijn medeverdachte weggenomen. Een van de toestellen is door de politie aan [persoon 6] geretourneerd. Op grond van het dossier is niet duidelijk welke telefoon is geretourneerd aan de benadeelde partij. Het tweede toestel heeft [persoon 6] niet terug gekregen; deze telefoon is volgens de benadeelde partij in Doha (Qatar) gekocht door een familielid van de benadeelde partij voor ongeveer omgerekend € 1.259,42. De telefoon was ten tijde van de diefstal recent aangeschaft en ongebruikt. [persoon 6] heeft daarom het aankoopbedrag van € 1.259,42 gevorderd en haar vordering onderbouwd met facturen. De rechtbank kan echter aan de hand van de gegevens op de facturen niet vaststellen dat de vergoeding wordt gevraagd voor de telefoon die niet aan de benadeelde partij is geretourneerd. Zo is het IMEI-nummer of het serienummer van de desbetreffende telefoon niet op de facturen vermeld. De rechtbank zal daarom de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de behandeling van deze vordering, gelet op de betwisting en het gebrek aan concrete verdere onderbouwing, een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[persoon 19] (de benadeelde partij in zaak D, feit 4)
De rechtbank zal de benadeelde partij [persoon 19] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu verdachte van de ten laste gelegde diefstal in vereniging is vrijgesproken.
[persoon 15] (de benadeelde partij in zaak E, feit 3)
De benadeelde partij [persoon 15] vordert € 1.000,00 aan materiële schadevergoeding en
€ 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering ten aanzien van de materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 250,00, nu deze vordering niet is onderbouwd met stukken. Ten aanzien van de immateriële schade is volgens de officier van justitie matiging tot een bedrag van € 500,00 op zijn plaats gelet op vergelijkbare zaken. Deze bedragen dienen hoofdelijk en met de wettelijke rente te worden toegewezen. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld als de officier van justitie en de vorderingen betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de benadeelde partij [persoon 15] door verdachte en zijn medeverdachte is beroofd van zijn telefoon. Verdachte heeft dit feit ook bekend. Deze vordering is echter niet onderbouwd met facturen, zodat niet vastgesteld kan worden wat de waarde van de telefoon was. Nu wel vaststaat dat de telefoon is weggenomen en de vordering tot een hoogte van € 250,00 niet is betwist, zal de rechtbank deze vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 250,00. De vordering wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [persoon 15] door het bewezenverklaarde delict rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen zonder een nadere concrete onderbouwing. In dit geval heeft de normschending onder andere eruit bestaan dat het slachtoffer door verdachte (en zijn medeverdachte) is afgeperst. Het slachtoffer heeft vervolgens zijn telefoon moeten afgeven. Op grond van de omstandigheden zoals beschreven in de aangifte, de jonge leeftijd van de aangever, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank zonder verdere concrete onderbouwing in dit geval een bedrag van
€ 500,00redelijk en zonder nader onderzoek of verdere onderbouwing toewijsbaar. De vordering zal dan ook tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen. De behandeling van het resterende deel van de vordering zal, gelet op het gebrek aan onderbouwing van de vordering, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Verdachte
wordt - hoofdelijk - veroordeeld om het toegewezen bedrag van in totaal
€ 750,00aan de benadeelde partij te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [persoon 15] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 750,00vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, te weten vanaf 3 januari 2024, welk bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
[persoon 16] (de benadeelde partij in zaak E, feit 4)
De benadeelde partij [persoon 16] vordert € 300,00 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering ten aanzien van de materiële schade geheel toe te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade vindt hij een matiging tot een bedrag van € 750,00 op zijn plaats. Deze bedragen dienen hoofdelijk, met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, te worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld als de officier van justitie en de vorderingen betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde delict rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Hij heeft tijdens het misdrijf € 100,00 moeten opnemen bij een pinautomaat. Ook heeft hij € 200,00 (door twintig Tikkies van € 10,00) moeten overmaken aan verdachte. In totaal is er tijdens het misdrijf een bedrag van € 300,00 weggenomen. Verdachte heeft zijn aandeel bij dit delict ook bekend. De benadeelde partij heeft het weggenomen bedrag gevorderd en hij heeft zijn vordering onderbouwd met een kopie van een bankafschrift. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van
€ 300,00geheel en hoofdelijk toegewezen dient te worden, zoals verzocht door de officier van justitie, nu deze vordering voldoende is onderbouwd en niet is betwist.
Ten aanzien van de immateriële schade is het aannemelijk dat aangever [persoon 16] psychisch letsel heeft overgehouden aan het incident. Uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij zich bedreigd heeft gevoeld tijdens het incident. Hij was angstig en hij had het gevoel geen keuze te hebben in zijn handelen. Hij heeft daarom meegewerkt met verdachte (en zijn medeverdachte) om de situatie niet verder te laten escaleren. De benadeelde partij wilde in de eerste instantie geen aangifte doen, omdat hij bang was voor represailles. Hij maakte zich zorgen over zijn veiligheid; hij is namelijk beroofd in de buurt waar hij woonachtig is. De benadeelde partij vermijdt nog steeds de straat waar het misdrijf heeft plaatsgevonden. Hij kijkt veel om zich heen, hij is alert op straat en hij fietst via een andere route naar huis. De benadeelde partij vindt het erg dat het geld waar hij hard voor heeft gewerkt zomaar door verdachten is weggenomen. Hij heeft dat geldbedrag gespaard voor zijn rijlessen, maar door het misdrijf heeft hij dit doel moeten uitstellen. De benadeelde partij hoopt dat verdachten uiteindelijk inzien dat zij met hun daad niet alleen financiële, maar ook veel emotionele schade hebben veroorzaakt. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 750,00passend is. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat dat gedeelte onvoldoende aanvullend is onderbouwd. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Verdachte wordt - hoofdelijk - veroordeeld om het toegewezen bedrag van in totaal
€ 1.050,00aan de benadeelde partij te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [persoon 16] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 1.050,00vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, welk bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank zal wederom de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1, zaak B primair, in zaak D onder 1 en onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Ten aanzien van het in zaak B onder subsidiair bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het in zaak C en in zaak D onder 5 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het in zaak D onder 2 primair, 3, 6 en in zaak E onder 1, 3, 4 bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het in zaak D onder 7 bewezen verklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Ten aanzien van het in zaak E onder 2 en 5 bewezen verklaarde:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 191 (honderdeenennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 71 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 120 (honderdtwintig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Als algemene voorwaarde geldt dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zal meewerken aan hulpverlening van Levvel en R&B, en andere vervolghulpverlening indien Jeugdbescherming dit nodig acht;
  • zal meewerken met individuele therapie, waaronder psychomotorische therapie en tevens elke vorm van therapie en/of behandeling (ook indien dit gericht is op het verminderen van middelengebruik), die wordt geadviseerd door Levvel;
  • naar school en/of stage zal gaan volgens het rooster en zal meewerken aan een positieve schoolgang, zowel in gedrag als in aanwezigheid;
  • zal meewerken aan het vinden en onderhouden van een positieve vrijetijdsbesteding, waaronder in de vorm van een bijbaan en/of sport;
  • op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen of onderhouden met de medeverdachten [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedag 2] 2007 in [geboorteplaats 2] ), [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedag 3] 2008 in [geboorteplaats 3] ) en [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag 4] 2005 in [geboorteplaats 2] );
  • zich gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum van dit vonnis niet zal bevinden in het gebied dat wordt begrensd door de Valeriusstraat, Emmastraat, Jan van Goyenkade en Valeriusplein (deze wegen zijn bij dit gebied inbegrepen en plattegrond wordt aangehecht aan dit vonnis);
  • elektronisch toezicht
Voorts geldt dat veroordeelde:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Legt op aan verdachte
de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) voor de duur van 12 (twaalf) maanden, bestaande uit een ambulant programma met de volgende voorwaarden, te weten dat de veroordeelde:
  • zal meewerken aan hulpverlening van Levvel en R&B, en andere vervolghulpverlening indien Jeugdbescherming dit nodig acht;
  • zal meewerken met individuele therapie, waaronder psychomotorische therapie en tevens elke vorm van therapie en/of behandeling (ook indien dit gericht is op het verminderen van middelengebruik), die wordt geadviseerd door Levvel;
  • naar school en/of stage zal gaan volgens het rooster en zal meewerken aan een positieve schoolgang, zowel in gedrag als in aanwezigheid;
  • zal meewerken aan het vinden en onderhouden van een positieve vrijetijdsbesteding, waaronder in de vorm van een bijbaan en/of sport;
  • op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen of onderhouden met de medeverdachten [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedag 2] 2007 in [geboorteplaats 2] ), [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedag 3] 2008 in [geboorteplaats 3] ) en [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag 4] 2005 in [geboorteplaats 2] );
  • zich gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum van dit vonnis niet zal bevinden in het gebied dat wordt begrensd door de Valeriusstraat, Emmastraat, Jan van Goyenkade en Valeriusplein (deze wegen zijn bij dit gebied inbegrepen en plattegrond wordt aangehecht aan dit vonnis);
  • elektronisch toezicht
Beveelt dat het programma van de GBM
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 15]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro), waarvan € 250,00 (zegge tweehonderdvijftig euro) voor materiële schade en € 500,00 (zegge vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 3 januari 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 15] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 15] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[persoon 15]ter hoogte van € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 3 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 15] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 16]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 1.050,00 (zegge duizendvijftig euro), waarvan
€ 300,00 (zegge driehonderd euro) voor materiële schade en € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 3 januari 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 16] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 16] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[persoon 16]ter hoogte van € 1.050,00 (zegge duizendvijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 3 januari 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 16] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 6]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 19]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in parketnummer 13.140780.22.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in parketnummer 13.004195.24.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K. Duker, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2024.
[...]
[...][...]

1.

[...]