ECLI:NL:RBAMS:2024:1972

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
1302516424
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde of gewapende diefstal

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door een Duitse rechter. De opgeëiste persoon, geboren op 27 november 2004, is momenteel gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 19 maart 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW) verworpen, omdat de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de overlevering de hoofdregel is en dat er onvoldoende redenen zijn om deze te weigeren. De raadsman had aangevoerd dat de overlevering onevenredig zou zijn, gezien de leeftijd van de opgeëiste persoon en zijn huidige detentie in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overlevering onevenredig maken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon naar Duitsland zal worden overgebracht voor de verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-025164-24
Datum uitspraak: 2 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 1 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 augustus 2023 door een rechter van het
AmtsgerichtDüsseldorf in Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Duitsland) op 27 november 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
( [jeugdinrichting] ), thans aldaar uit andere hoofde gedetineerd,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 maart 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.A. Donkers, advocaat te Roermond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een bevel tot voorlopige hechtenis van het
AmtsgerichtDüsseldorf van 25 juli 2023, met dossiernummer 139 Gs 153/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De leidinggevende hoofdofficier van justitie van het parket in Düsseldorf heeft op 19 februari 2024 de volgende garantie gegeven:
“met referte aan uw e-mail d.d. 19 februari 2024 wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in het geval van een onherroepelijke veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ […] inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie […] voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf weer naar Nederland zal worden overgebracht.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de rechtbank de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Een aantal van de medeverdachten zullen vermoedelijk in Nederland worden vervolgd voor dezelfde feiten, en er dient te worden onderzocht of de vervolging eventueel in Nederland kan plaats vinden.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond. Een dergelijk verzoek tot overname van de vervolging moet uit Duitsland komen en dat is er niet.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In het licht van hetgeen de officier van justitie genoemd heeft vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Evenredigheid

Het standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat overlevering van de opgeëiste persoon onevenredig zou zijn. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon zit momenteel een straf uit van 15 maanden jeugddetentie die hem is opgelegd door de rechtbank Limburg op 9 mei 2023. Het hoger beroep loopt nog in deze zaak. Omdat de opgeëiste persoon minderjarig was ten tijde van het plegen van dit feit zijn er veel instanties betrokken bij zijn resocialisatie. Hij zit nu in detentie op een PIJ-afdeling, terwijl hij geen PIJ-maatregel opgelegd heeft gekregen, en volgt daar verschillende trainingen. Als de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan Duitsland staat hem echter een ongewis traject te wachten. Het zou zijn ontwikkeling schaden gezien zijn leeftijd.
Primair dient de overlevering hierom geweigerd te worden. Subsidiair dient onderzocht te worden of er minder ingrijpende alternatieven zijn dan overlevering, bijvoorbeeld via een EOB. De opgeëiste persoon is al uitgebreid gehoord over zijn aandeel in de strafbare feiten door Duitse opsporingsambtenaren: dat verhoor vond op 24 februari jl. plaats in [jeugdinrichting] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat overlevering niet onevenredig is, ondanks de leeftijd van de opgeëiste persoon.
Het oordeel van de rechtbank
Stelselevenredigheid
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. Het besluit van de Duitse rechter om in deze zaak op 15 augustus 2023 een EAB uit te vaardigen gaat niet verder dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit – het voorkomen van straffeloosheid – te verwezenlijken. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Wat de raadsman heeft aangevoerd maakt dit niet anders.
Evenredigheid in een concreet geval
De tenuitvoerlegging van het EAB kan daarnaast onder uitzonderlijke omstandigheden onevenredig worden geacht ten opzichte van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is van oordeel dat daar in onderhavige zaak geen sprake van is. Het verweer van de raadsman dat overlevering een negatief effect zou hebben op de ontwikkeling van de opgeëiste persoon, gezien zijn leeftijd, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste rechtspraak dat een beroep op onevenredigheid van een EAB slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht(Kantongerecht) Düsseldorf (Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. Sloot en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel en A. Gabriëlse, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.