Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door een Duitse rechter. De opgeëiste persoon, geboren op 27 november 2004, is momenteel gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 19 maart 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden.
De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW) verworpen, omdat de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de overlevering de hoofdregel is en dat er onvoldoende redenen zijn om deze te weigeren. De raadsman had aangevoerd dat de overlevering onevenredig zou zijn, gezien de leeftijd van de opgeëiste persoon en zijn huidige detentie in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overlevering onevenredig maken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon naar Duitsland zal worden overgebracht voor de verdere behandeling van de zaak.