ECLI:NL:RBAMS:2024:1948

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/13/739757 / HA ZA 23-860
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bank bij oplichting in cryptovaluta-transacties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die slachtoffer is geworden van oplichting bij investeringen in cryptovaluta, en de ABN AMRO BANK N.V. De eiser had in 2021 een aanzienlijk bedrag overgemaakt naar een Litouwse bankrekening, op aanwijzing van een derde die zich voordeed als een investeringsadviseur. De eiser stelde dat de bank tekortgeschoten was in haar zorgplicht door de ongebruikelijke transacties niet te onderzoeken. De rechtbank oordeelde dat de bank geen zorgplicht had geschonden, omdat de overboekingen door de eiser zelf waren geïnitieerd en er geen aanwijzingen waren dat de bank op de hoogte was van enige onregelmatigheid. De rechtbank concludeerde dat de bank niet verantwoordelijk was voor de schade die de eiser had geleden door de oplichting, en wees de vorderingen van de eiser af. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de bank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/739757 / HA ZA 23-860
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H.J. Tulp te Drachten,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en de bank genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 september 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 6 december 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 februari 2023 en de daarin genoemde stukken.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft (sinds 1977) een betaalrekening bij de bank (hierna: de bankrekening).
2.2.
In maart 2021 is [eiser] door een derde benaderd voor het investeren in cryptovaluta. [eiser] heeft een persoon, die zich voordeed als de heer [naam] (hierna: [naam] ), toestemming gegeven en in staat gesteld om namens hem te handelen op online handelsplatformen in cryptovaluta.
2.3.
Op aanwijzing van [naam] heeft [eiser] in de periode van 20 april 2021 tot en met 17 juli 2021 vanaf de bankrekening 27 maal een bedrag overgemaakt naar een rekening van Transactive Systems UAB, een
electronic money institution, gevestigd te Litouwen (hierna: TS). Het gaat om een totaalbedrag van € 242.725. Deze rekening (hierna: de Litouwse rekening) stond op naam van [eiser] . TS beschikte in die periode over een bankvergunning van de centrale bank van Litouwen.
2.4.
TS levert functies aan crypto.com, een online platform voor cryptovaluta, waaronder de mogelijkheid om betalingen te ontvangen van Europese klanten. Crypto.com is een handelsnaam van de rechtspersoon naar buitenlands recht Foris Dax MT Ltd.
2.5.
[eiser] verkeerde in de veronderstelling dat hij – via [naam] – een account had geopend bij crypto.com, met als doel
bitcoinsaan te kopen, die om te zetten in euro’s en daarmee investeringen te doen. [eiser] ging ervan uit dat hij vervolgens met de bedragen die hij naar de Litouwse rekening had overgemaakt, via [naam] en andere kanalen,
bitcoinshad aangeschaft.
2.6.
In totaal zijn in 2021 bedragen van ongeveer € 57.000 (april), € 45.000 (mei),
€ 138.000 (juni) en € 108.000 (juli) overgemaakt van de bankrekening naar de Litouwse rekening.
2.7.
Op 8 juni 2021 genereerde het transactiemonitoringssysteem van de bank een ‘alert’. Deze
alertis door een analist van bank als
not fraudbeoordeeld en heeft niet tot nader onderzoek van de bank geleid.
2.8.
Op 17 juli 2021 ontdekte [eiser] dat hij slachtoffer was geworden van fraude. De in 2.6 genoemde bedragen zijn terechtgekomen in het criminele circuit en [eiser] heeft daarvan niets teruggezien.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft – kort gezegd – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de bank jegens hem is tekortgeschoten in de nakoming van (buiten)contractuele zorgverplichtingen en jegens hem aansprakelijk is voor de door hem als gevolg daarvan geleden schade;
de bank veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, primair ten bedrage van € 242.725, te vermeerderen met het gederfde rendement, althans de wettelijke rente, daarover, subsidiair nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
de bank veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering – kort gezegd – het volgende ten grondslag gelegd.
De bank is jegens hem tekortgeschoten in de nakoming van haar (buiten)contractuele verplichtingen doordat haar transactiemonitoringssysteem stil bleef toen er, in weerwil van de in de 44 jaren daarvoor ontstane gebruikelijke praktijk, op zijn betaalrekening, ineens in korte tijd enkele tonnen euro’s van die rekening naar de Litouwse bankrekening werden overgemaakt. De omvang en frequentie van de betalingen hadden de bank moeten opvallen, alsook dat de ‘geaggregeerde bedragen’ werden overgemaakt naar een bankrekening in Litouwen. Litouwen staat al jaren bovenaan de lijstjes van landen waarin veel financiële criminaliteit plaatsvindt. TS stond in 2021 onder toezicht en was ook al een keer in het nieuws gekomen vanwege criminele activiteiten.
Dit alles had tot
alertsin het transactiemonitoringssysteem van de bank en nader onderzoek moeten leiden, zo niet al vanaf 30 april 2021 dan in ieder geval op 21 juni 2021. De bank wist, althans behoorde te weten, dat de betaalrekening mogelijk werd gebruikt voor handelingen die in strijd zijn met de uitoefening van een integer bedrijf. Op grond van de
alertvan 8 juni 2021 had de bank maatregelen moeten nemen.
De bank heeft hiermee in strijd gehandeld met artikelen 3:10 en 3:17 van de Wet op het financieel toezicht, de artikelen 10 en 14 van het Besluit prudentiële regels Wft en de in het maatschappelijk verkeer vereiste zorgvuldigheid. De bank heeft de verplichting om afwijkende en ongebruikelijke transactiepatronen te detecteren en dit moet zij per specifieke klant doen. Wat afwijkend is, moet worden bepaald aan de hand van het normale patroon van die klant/rekening.
De schade van [eiser] bestaat uit de som van alle overgemaakte bedragen, plus rente.
3.3.
De bank heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en daartoe – ook kort gezegd – het volgende aangevoerd. Op de bankrekening heeft geen fraude plaatsgevonden, want [eiser] maakte geld over naar zichzelf. De bank betwist dat zij enige zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden en wijst op de verplichting om gevolg te geven aan betaalopdrachten van [eiser] (artikel 7:533 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW)). De oplichting speelde zich volledig buiten het gezichtsveld van de bank af. Er was bij de bank dus geen sprake van (objectieve of subjectieve) wetenschap van fraude. De betreffende betaalopdrachten betroffen geen evident ongebruikelijke transacties maar door [eiser] uitdrukkelijk beoogde, legitieme transacties in het kader van de door hem gewenste aankoop van
bitcoinsop een wereldwijd bekend handelsplatform en vielen buiten de parameters om een nader onderzoek te starten.
[eiser] komt geen rechtstreeks beroep toe op het al dan niet deugdelijk functioneren van het transactiemonitoringssysteem van de bank. Dit is gericht op voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering en niet bedoeld om klanten te beschermen tegen vermogensschade.
De bank betwist verder het causaal verband tussen de gestelde zorgplichtschending en schade. Tot slot doet de bank een beroep op eigen schuld van [eiser] .
3.4.
De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, ingaan op de stellingen van partijen.

4.De beoordeling

4.1.
Centraal staat de vraag of de bank, op grond van een contractuele of buitencontractuele zorgplicht tegenover [eiser] , de betalingen van de bankrekening van [eiser] naar de Litouwse bankrekening had moeten opmerken, deze had moeten onderzoeken en daarop actie had moeten ondernemen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe wordt eerst het toetsingskader uiteengezet, en daarna wordt dit toegepast op deze zaak.
toetsingskader
4.2.
Banken vervullen in algemene zin een rol als poortwachter vanwege hun centrale positie in het betalingsverkeer en de dienstverlening ter zake, omdat zij op die gebieden bij uitstek deskundig zijn en ter zake beschikken over informatie die anderen missen. Die rol houdt geen algemene wettelijke taak in tot bestrijding van alle vormen van fraude.
4.3.
Wel moet een bank voorkomen dat haar diensten worden misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht banken tot een post-event transactiemonitoringssysteem om deze vormen van financieel-economische criminaliteit te detecteren.
4.4.
Ook moet een bank andere vormen van financieel-economische criminaliteit voorkomen die de integriteit van het financiële stelstel bedreigt. Daartoe zijn in de Wet op het financieel toezicht (Wft) diverse maatregelen voorgeschreven, die alle dienen ter bescherming van het vertrouwen in de financiële onderneming, de financiële markten en het bancaire bedrijf. Zo is de bank op grond van artikel 3:10 Wft gehouden een adequaat beleid te voeren dat een integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt, waarbij onder meer wordt tegengegaan dat wegens haar cliënten het vertrouwen in de bank of in de financiële markten kan worden geschaad. Op grond van artikel 3:17 lid 2 sub 3 Wft wordt onder integriteit verstaan het tegengaan van (samengevat) i) belangenverstrengeling; ii) het begaan van strafbare feiten of andere wetsovertredingen door de financiële onderneming, die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden; iii) relaties met cliënten die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden; en iv) andere handelingen door de financiële onderneming die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad.
Artikel 14 van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr), dat op de Wft berust, schrijft voor dat de bank moet beschikken over procedures en maatregelen met betrekking tot de analyse van gegevens van haar cliënten en ter zake van de detectie van afwijkende transactiepatronen en dat de bank aan de hand daarvan de risico’s dient te bepalen van bepaalde cliënten, producten of diensten voor de integere uitoefening van haar bedrijf.
4.5.
Verder moeten banken hun klanten beschermen tegen misbruik van hun bankrekeningen, waaronder niet-geautoriseerde of frauduleuze betalingen (‘bancaire fraude’). Als betaaldienstverlener is de bank op grond van artikel 7:533 lid 4 BW gehouden gehoor te geven aan een betaalopdracht van de betaler, mits aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan. Zij mag een betaalopdracht alleen weigeren op een contractuele of wettelijke grond.
4.6.
Tot slot is van belang dat de maatschappelijke functie van een bank een bijzondere zorgplicht meebrengt tegenover cliënten die in een contractuele relatie tot de bank staan. Die functie rechtvaardigt dat de zorgplicht van de bank mede strekt ter bescherming tegen lichtvaardigheid en gebrek aan kunde. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van alle omstandigheden van het geval, waaronder ook de van toepassing zijnde publiekrechtelijke regels in de Wft en de daarop gegronde nadere regelgeving. Wanneer de bank wetenschap heeft van of serieuze aanwijzingen voor onregelmatigheden op de bankrekening van een cliënt, brengt deze bijzondere zorgplicht mee dat zij tot onderzoek overgaat en adequate maatregelen treft. Deze nadere invulling van de bancaire zorgplicht heeft de Hoge Raad weliswaar bepaald in de relatie tussen een bank en een derde (HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3399), maar de rechtbank gaat ervan uit dat ook eigen klanten van de bank (die op dit punt tenminste dezelfde bescherming verdienen) hierop een beroep kunnen doen.
toepassing toetsingskader op deze zaak
4.7.
Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat hij (via [naam] ) aan crypto.com, niet direct aan TS, toestemming had gegeven om een rekening te openen op zijn naam en dat hij ervan uit gaat dat crypto.com ‘achter de schermen’ de rekening bij TS op zijn naam heeft geopend. [eiser] erkent dat hij opdracht heeft gegeven tot overmaking van de in 2.6 genoemde bedragen naar de rekening waarvan hij dacht dat die op naam van crypto.com stond. Uit de afschriften van de bank (die [eiser] bij dagvaarding heeft overgelegd) blijkt het Litouwse bankrekeningnummer en de werkelijke tenaamstelling ( [eiser] zelf). Als omschrijving bij de overboekingen staat vaak een variant op de term ‘investering’. De rechtbank stelt vast dat de onderhavige overboekingen – in ieder geval bezien vanuit het perspectief van de bank – dus overboekingen van [eiser] aan zichzelf betroffen.
4.8.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen uitdrukkelijk niet de Wwft ten grondslag gelegd, maar wel de artikelen 3:10 en 3:17 Wft en 10 en 14 Bpr. In het bijzonder heeft [eiser] gewezen op artikel 14 lid 4 Bpr dat bepaalt – samengevat – dat de financiële onderneming beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de analyse van gegevens van cliënten en terzake van de detectie van afwijkende transactiepatronen. De regels zijn gericht op een integere uitoefening door de bank van haar bedrijf (zoals omschreven in artikel 3:17 lid 2 sub 3 Wft). Anders dan [eiser] veronderstelt, hebben deze regels niet tot doel om (individuele) fraude te ontdekken die (toevallig ook) via een bankrekening plaatsvindt. De Wft verplicht de bank dus ook niet om, met dat doel, per klant of bankrekening afwijkende en ongebruikelijke transactiepatronen te signaleren. Pas als de bank duidelijk verwijtbaar tekortschiet in de vervulling van haar publiekrechtelijke controletaak als zodanig, zou eventueel een zorgplichtschending van de bank jegens [eiser] aan de orde kunnen zijn. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
In de Wft vindt [eiser] dus geen deugdelijke grondslag voor zijn vordering.
4.9.
Het gaat hier niet om ‘bancaire fraude’. Niet ter discussie staat dat [eiser] de betaalopdrachten heeft gewild en heeft verstrekt en geaccordeerd in overeenstemming met de tussen hem en de bank overeengekomen procedures. Het gaat dus om toegestane betalingstransacties (artikel 7:522 lid 2 BW). De bank had geen reden om te twijfelen aan de betaalopdracht. Dan geldt het uitgangspunt dat de bank geen verwijt treft als zij betalingstransacties zonder nadere monitoring uitvoert.
4.10.
Van de bank kan wel worden verwacht dat zij tot onderzoek overgaat als zij op de hoogte is van ongebruikelijk betalingsverkeer en het daaraan verbonden gevaar. Bepalend hiervoor is datgene waar de bank zich daadwerkelijk van bewust was. De rechtbank constateert dat de oplichting waarvan [eiser] slachtoffer is geworden zich buiten het gezichtsveld van de bank heeft afgespeeld. In deze zaak ontbreken aanknopingspunten voor het oordeel dat het betalingsverkeer via de bankrekening ongebruikelijk was en dat de bank daarvan en van daaraan verbonden gevaren voor [eiser] ‘subjectieve wetenschap’ had. De
alertvan 8 juni 2021 biedt in ieder geval niet zo een aanknopingspunt. Deze
alert– gegenereerd door het transactiemonitoringssysteem van de bank op grond van de Wft en Wwft – had betrekking op één (gewilde) overboeking (van [eiser] naar zichzelf) en is door een analist beoordeeld. De analist zag in deze overboeking geen gevaar voor de bank of [eiser] en vond nader onderzoek niet nodig. Dit oordeel is, op basis van de vaststaande feiten en na een marginale toetsing, niet onbegrijpelijk. Nu niet is voldaan aan de eis dat de bank wetenschap had van of serieuze aanwijzingen voor onregelmatigheden op de bankrekening van [eiser] , kan evenmin op die grond een zorgplichtschending worden aangenomen.
4.11.
Hetgeen [eiser] verder nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het zogenoemde ‘Guardian-rapport’ – dat tekortkomingen in het transactiemonitoringssysteem van de bank heeft blootgelegd – acht de rechtbank niet relevant, alleen al omdat het betrekking heeft op een periode voorafgaand aan de onderhavige transacties en de bank nadien, in overleg met en onder toezicht van DNB, diverse verbeteringen heeft doorgevoerd.
Aan bewijslevering zoals door [eiser] aangeboden, wordt niet toegekomen.
4.12.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 5.737
- salaris advocaat € 5.428 (twee punten × € 2.714, tarief VI)
- nakosten
€ 178(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 11.343

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 11.343, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.W. Bockwinkel, N.C.H. Blankevoort en M.R. Jöbsis, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.