ECLI:NL:RBAMS:2024:1947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
13/251046-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor vuurwapenbezit en vrijspraak voor belaging en ontploffing

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van belaging, het teweegbrengen van een ontploffing en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de man vrijgesproken van de eerste twee beschuldigingen, omdat niet kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan belaging of het veroorzaken van een explosie. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet voldeden aan de criteria voor belaging, aangezien er onvoldoende bewijs was voor een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Evenzo was er geen bewijs dat de verdachte verantwoordelijk was voor de explosie die op 20 september 2023 plaatsvond bij de woning van het slachtoffer.

De rechtbank vond echter wel bewezen dat de verdachte op 19 december 2023 een vuurwapen, een pistool van het merk Crvena Zastava, model M57, en munitie voorhanden had. Dit werd vastgesteld op basis van de verklaring van de verdachte en het bewijs dat het wapen op zijn balkon werd aangetroffen toen de politie hem kwam aanhouden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die de verdachte verbiedt om contact op te nemen met het slachtoffer voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de verdachte van de relevante feiten werd vrijgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/251046-23
Datum uitspraak: 5 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2002,
wonende op het adres [adres] ,
nu gedetineerd te: [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
belaging van [benadeelde partij] in de periode van 1 januari 2023 tot en met 13 november 2023 in Amsterdam;
het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing op 20 september 2023 bij de woning van [benadeelde partij] aan de [adres] met gemeen gevaar voor personen en/of goederen;
het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III op 19 december 2023 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier vindt niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 2 (teweegbrengen ontploffing) heeft begaan en vordert dat de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt.
De officier van justitie vindt daarentegen wel bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 1 (belaging) en 3 (vuurwapenbezit) heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 stelt hij zich op het standpunt dat sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en verwijst hij naar de aangifte en de berichten, de e-mails en de video’s die zijn aangetroffen op de telefoons van verdachte en aangeefster. Ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie is de officier van justitie van mening dat het wapen en de munitie zich in de beschikkingsmacht van verdachte bevonden en dat verdachte zich hier ook bewust van was.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 (belaging) en 2 (teweegbrengen ontploffing) bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Van slechts twee belgesprekken op 23 maart 2023, vier belgesprekken op 1 april 2023 en enkele boze e-mails tijdens een ruzie kan worden vastgesteld dat die van verdachte afkomstig zijn geweest. Dat is te weinig om te spreken van enige vorm van stelselmatigheid. Bovendien volgt uit de schermopnames van
Snapchat-video’s dat verdachte en aangeefster in februari, maart, mei, juni en juli nog goed contact met elkaar hadden. Van belaging kan dan ook niet gesproken worden. De stelling van aangeefster dat verdachte de ontploffing bij haar huis teweeg heeft gebracht wordt evenmin door objectieve onderzoeksresultaten ondersteund. Uit de onderzoeksbevindingen is niet gebleken dat verdachte de persoon was die aangeefster op 18 september 2023 anoniem heeft gebeld en evenmin dat hij haar op 13 november 2023 berichten heeft gestuurd onder de naam ‘ [naam] ’. Er is dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de stelling dat verdachte verantwoordelijk is voor de ontploffing die heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van feit 3 (vuurwapenbezit) refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en het teweegbrengen van een ontploffing, zoals ten laste gelegd onder 1 en 2, en overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 (belaging)
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) moet vast komen te staan dat een stelselmatige en wederrechtelijke inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer is gemaakt. Bij de beoordeling van het begrip ‘stelselmatig’ zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte van belang, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Op grond van de bevindingen van de politie en de bekennende verklaring van verdachte staat het vast dat verdachte op 1, 4 en 5 april 2023 e-mailberichten naar aangeefster heeft gestuurd vanaf de e-mailadressen [e-mailadres] , [e-mailadres] en [e-mailadres] . In deze e-mailberichten stonden beledigende en intimiderende teksten. Aangeefster heeft op deze berichten gereageerd en eveneens beledigingen geuit. Daarnaast staat het vast dat verdachte aangeefster twee keer op 23 maart 2023 en vier keer op 1 april 2023 heeft gebeld. Uit de overgelegde stukken van de raadsvrouw, veertien afbeeldingen van video’s gemaakt met
Snapchat, blijkt dat verdachte en aangeefster elkaar in de periode van januari tot en met juli geregeld zagen en dat zij activiteiten met elkaar ondernamen. Volgens verdachte zouden zij de relatie definitief hebben verbroken in de zomer van 2023.
De verklaring van aangeefster dat verdachte haar tevens heeft lastig gevallen door regelmatig aan haar deur te komen en een ruit van haar woning in te gooien, vindt onvoldoende steun in het dossier. Dat geldt ook voor de verklaring van aangeefster dat verdachte haar auto heeft vernield. Het enkele gegeven dat verdachte een video op zijn telefoon heeft staan, waarop te zien is dat de auto van aangeefster wordt overgegoten met vermoedelijk karnemelk, betekent nog niet dat het verdachte was die de auto heeft vernield of dit heeft gefilmd. Evenmin is op grond van het dossier vast te stellen dat verdachte de explosie teweeg heeft gebracht bij de woning van aangever op 20 september 2023 of dat hij hiermee twee dagen eerder heeft gedreigd, zoals hierna onder feit 2 zal worden besproken.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2023 tot en met 13 november 2023 verdachte aangeefster op vier momenten heeft gebeld en e-mails naar haar heeft gestuurd. Hoewel verdachte zich met zijn handelen ongetwijfeld belastend naar aangeefster heeft gedragen, kan dit handelen niet als belaging worden aangemerkt, nu daarmee geen
stelselmatigeinbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De rechtbank heeft daarbij de korte duur en de geringe frequentie van de gedragingen in aanmerking genomen. Daar komt bij dat aangeefster op de e-mails heeft gereageerd en zij zelf ook beledigingen heeft geuit naar verdachte. Bovendien lijken verdachte en aangeefster in de ten laste gelegde periode, blijkens de door de raadsvrouw overgelegde afbeeldingen van de
Snapchat-video’s, op meerdere momenten goed – wederzijds – contact met elkaar te hebben gehad. De rechtbank concludeert dan ook dat belaging niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2 (teweegbrengen ontploffing)
Op 20 september 2023 vond bij de woning van aangeefster te Amsterdam een explosie plaats. Er is zwaar vuurwerk aangestoken dat tot ontploffing is gekomen. Aangeefster heeft verklaard dat zij denkt dat verdachte hier achter zit. Hij zou haar op 18 september 2023 anoniem hebben gebeld met de mededeling dat hij haar raam en auto zou opblazen. Het nummer dat aan dat belgesprek is gekoppeld, betreft een nummer dat door aangeefster is opgegeven als zijnde het nummer van verdachte. In het dossier bevindt zich daarvoor echter geen ondersteunend bewijs. Ook de persoon ‘ [naam] ’ met het nummer + [telefoonnummer] , die op 13 november 2023 WhatsApp-berichten naar aangeefster heeft gestuurd over het ‘ook’ laten ontploffen van het huis van de moeder van aangeefster, is niet herleidbaar tot verdachte. De verklaring van de moeder van aangeefster dat zij verdachte op voornoemd nummer telefonisch heeft gesproken op 13 november 2023, vindt evenmin steun in het dossier. Van enige andere aanwijzing dat verdachte betrokken zou zijn bij de explosie bij de woning van aangeefster, is niet gebleken. Ook forensisch onderzoek heeft niet kunnen leiden tot de conclusie dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de ontploffing.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de ontploffing bij de woning van aangeefster teweeg heeft gebracht. Verdachte zal daarom ook van het ten laste gelegde onder 2 worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewijsoverweging feit 3 (vuurwapenbezit)
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en munitie is vereist dat bij verdachte sprake was van bewustheid van de aanwezigheid van het wapen en de munitie en dat verdachte hierover de beschikkingsmacht had.
Op 19 december 2023 kwamen verbalisanten aan bij de woning van verdachte om hem aan te houden. Daar zagen zij dat verdachte vanaf het balkon van zijn woning een wit laken op de grond gooide. In het witte laken is later een vuurwapen aangetroffen. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het wapen, evenals de munitie, in zijn slaapkamer lagen en dat hij deze bewaarde voor iemand. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de beschikkingsmacht had over het wapen en de munitie en dat hij zich ook bewust was van de aanwezigheid daarvan. De verklaring van verdachte dat hij het wapen en de munitie in bewaring had, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
1.
4.3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
op 19 december 2023 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Crvena Zastava, model M57, kaliber 7.62x25 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten patronen van het merk CBC, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr gevorderd, die inhoudt dat verdachte geen – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met aangeefster [benadeelde partij] voor de duur van twee jaren. Per overtreding dient één week vervangende hechtenis te worden opgelegd met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft verzocht de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, in geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan of lager dan de duur van het voorarrest op te leggen, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel en een taakstraf. Zij heeft hierbij verwezen naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en uitspraken in soortgelijke zaken. Ook verzoekt de raadsvrouw om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de inhoud van het reclasseringsadvies.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de hierna te bespreken ernst van het feit en persoon van verdachte laten meewegen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen in zijn woning. Hij heeft het wapen bovendien getracht te verhullen door het van het balkon te gooien toen de politie aan de deur stond. Een vuurwapen vormt in handen van een daartoe niet bevoegde persoon een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving en kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Tegen dit soort feiten moet dan ook streng worden opgetreden. Daar komt bij dat op de telefoon van verdachte diverse foto’s en video’s zijn aangetroffen van wapens. De rechtbank acht dat zorgelijk. Verdachte begeeft zich in kringen waarin het chatten over vuurwapens kennelijk als normaal wordt gezien.
De persoon van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2019 is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een steekwapen. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een wapen in zijn bezit te hebben. De rechtbank houdt hier bij de strafoplegging in strafverzwarende mate rekening mee.
Rapportage deskundigen
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 28 februari 2024, opgesteld door mevrouw M. Broere. Uit dit rapport komt het volgende naar voren.
Verdachte had tot aan zijn aanhouding in deze zaak stabiele huisvesting bij HVO Querido. Hij heeft geen zicht op een stabiele woonplek wanneer hij vrijkomt. Verdachte had geen zinvolle dagbesteding ten tijde van de aanhouding en genereerde ook geen inkomen. In het reclasseringsdossier komt naar voren dat verdachte in 2020 door het NIFP gediagnosticeerd is met een normoverschrijdende gedragsstoornis met daarbij een gebrek aan berouw en schuldgevoel. Deze diagnose is oud en er kan niet meer vastgesteld worden of deze problematiek nog van invloed is op het gedrag van verdachte. In het geval van schuldigbevinding acht de reclassering een reclasseringstoezicht en diagnostiek bij en behandeling door de Waag geïndiceerd. Verdachte heeft in het gesprek met de reclassering aangegeven dat hij zal meewerken aan het plan van aanpak. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu verdachte overkomt conform zijn kalenderleeftijd en over handelsvaardigheden lijkt te beschikken die op deze leeftijd verwacht mogen worden. Er is geen gezinsgerichte aanpak nodig, want verdachte woont niet bij zijn ouders.
De reclassering adviseert bij een (deels) voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met aangever en het meewerken aan dagbesteding. De reclassering adviseert daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht, nu de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Op te leggen straf
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging. De aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat een deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd. Het is immers zorgelijk te noemen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad in zijn woning terwijl hij in een begeleid wonen traject zat. Ook gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte acht de rechtbank het van belang dat hij aan de slag kan gaan met de reclassering en dat aan hem in dat kader passende hulp wordt geboden. Die hulp, met het voorwaardelijke strafdeel als stok achter de deur, strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank heeft de LOVS-oriëntatiepunten in acht genomen, die voor wapenbezit in een woning een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden indiceren. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk en met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Zij zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod met aangever omdat de rechtbank hiervoor het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel meer passend vindt. Voor het voorwaardelijk strafdeel stelt de rechtbank een proeftijd van twee jaren vast. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank legt aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr op omdat zij van oordeel is dat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of dat hij zich op een andere manier belastend naar personen, in dit geval aangeefster [benadeelde partij] , toe zal gedragen. In het dossier bevinden zich voldoende aanwijzingen dat verdachte zich belastend heeft (en zeer wel mogelijk zal) gedragen jegens aangeefster. De maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende een jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen met [benadeelde partij] .
Om deze maatregel kracht bij te zetten, geldt iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van zeven dagen, tot een maximum van zes maanden. De rechtbank beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich strafbaar en/of belastend zal gedragen jegens [benadeelde partij] .

8.Vordering benadeelde partij (feiten 1 en 2)

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een bedrag van in totaal € 13.497,54 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 8.497,54,- aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade.
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als is bewezen is dat verdachte het strafbare feit heeft begaan dat met de schade verband houdt. Verdachte zal door de rechtbank worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1 (belaging) en 2 (teweegbrengen ontploffing). Daarom wordt de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Dat betekent dat de geleden schade niet in deze strafzaak wordt vergoed. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon (G6438667);
  • 1 STK Telefoontoestel (Samsung A03) (G6438180);
  • 1 STK Pas (Visa Card Infinite) (G6438184);
  • 1 STK Telefoontoestel (G6438185);
  • 1 STK USB-stick (memorykaart) (G6438222);
  • 51 STK Verdovende Middelen (Temazepan) (G6438208);
  • 1 STK Pistool (G6438168);
  • 1 DV Patroon (G6438223);
  • 3 STK Patroon (G6438170);
  • Telefoontoestel Apple iPhone (G6438185).
De officier van justitie heeft ten aanzien van het pistool, de patronen en de Temazepan gevorderd dat deze voorwerpen onttrokken worden aan het verkeer. Ten aanzien van de overige goederen heeft hij gevorderd dat deze voorwerpen terug worden gegeven aan de rechthebbende, te weten verdachte.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de Temazepam gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het overige beslag is zij het eens met de officier van justitie.
De rechtbank oordeelt als volgt. Omdat met betrekking tot het pistool en de patronen het onder 3 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Daarnaast wordt de Temazepam op grond van artikel 13a van de Opiumwet onttrokken aan het verkeer, nu het middel is opgenomen in lijst II van de Opiumwet en niet uit het dossier is gebleken dat verdachte het middel op recept heeft verkregen.
Ten aanzien van de overige goederen is de rechtbank van oordeel dat deze dienen te worden teruggegeven aan verdachte, nu met betrekking tot deze voorwerpen niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal dan ook de teruggave gelasten van de simkaart, de pas, de telefoons en de USB-stick aan verdachte.
Ten aanzien van de ABNAMRO bankpas waarvan teruggave is verzocht kan de rechtbank niet op basis van het strafdossier vaststellen dat dit in beslag is genomen, zodat hierover geen beslissing is genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 38v en 38w van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 13a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 en 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 3 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.3. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maandenvan deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich zal melden bij de Reclassering Nederland wanneer hij hiertoe uitgenodigd wordt. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en zich zal laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- de veroordeelde zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding of het volgen van een opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Legt op de maatregel dat veroordeelde voor de duur van1 (één) jaar:
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 (zeven) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens [benadeelde partij] , beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Gelast de
teruggaveaan verdachte, van:
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon (G6438667);
  • 1 STK Telefoontoestel (Samsung A03) (G6438180);
  • 1 STK Pas (Visa Card Infinite) (G6438184);
  • 1 STK Telefoontoestel (G6438185);
  • 1 STK USB-stick (memorykaart) (G6438222);
  • Telefoontoestel Apple iPhone (G6438185).
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool (G6438168);
  • 1 DV Patroon (G6438223);
  • 51 STK Verdovende Middelen (Temazepan) (G6438208);
  • 3 STK Patroon (G6438170).
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
Bepaalt dat de
benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijkis in haar vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en S.A.M. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. Spaander, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2024.