ECLI:NL:RBAMS:2024:1939

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/13/734424 / HA ZA 23-518
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake nietigheid van koop- en vaststellingsovereenkomst met betrekking tot levering van mondkapjes

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, wonende in Turkije, had een koopovereenkomst gesloten met de gedaagde, een vennootschap die zich bezighoudt met begeleid wonen voor jongeren. De eiser vorderde betaling van € 800.000 voor de levering van 600.000 mondkapjes, maar de gedaagde betwistte de geldigheid van de overeenkomsten en stelde dat deze vals waren opgemaakt om haar te benadelen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde tijdig verzet had ingesteld tegen een eerder verstekvonnis, omdat het vonnis niet op de juiste wijze was betekend. De rechtbank concludeerde dat de koopovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst nietig waren, omdat de gedaagde voldoende bewijs had geleverd dat de overeenkomsten vals waren en in strijd met de goede zeden. De vordering van de eiser werd afgewezen, en de rechtbank verklaarde dat de eiser onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomsten valselijk tot stand te brengen. De gedaagde werd in de gelegenheid gesteld om de geleden schade en de proceskosten te concretiseren en te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/734424 / HA ZA 23-518
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] (Turkije),
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat: mr. U. Özcan in Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het verzet,
advocaat: mr. E. Hoekstra in Alkmaar.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van [eiser] van 17 januari 2023 met producties,
  • het vonnis van deze rechtbank van 22 februari 2023 waarin [gedaagde] bij verstek is veroordeeld,
  • de verzetdagvaarding van [gedaagde] van 23 mei 2023, met daarin een eis in reconventie met producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] ,
  • het tussenvonnis van 23 augustus 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de zitting van 16 januari 2024, met de daarin genoemde stukken.
Daarna is bepaald dat uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een vennootschap die zich bezighoudt met werkzaamheden op het gebied van begeleid wonen voor jongeren en jongvolwassenen. [gedaagde] is in het najaar van 2019 opgericht door [naam 1] en [naam 2] . De persoonlijke holdingen van [naam 1] en [naam 2] ( [bedrijf] B.V.) hebben elk 50% van de aandelen verkregen en zijn als statutair bestuurder aangesteld.
2.2.
Op 15 oktober 2020 is [bedrijf] per 1 januari 2020 uitgeschreven als bestuurder van [gedaagde] .
2.3.
[eiser] heeft in de procedure een koopovereenkomst overgelegd tussen hem en [gedaagde] van 8 april 2020 waarin staat dat [eiser] op 29 april 2020 600.000 mondkapjes aan [gedaagde] zal leveren tegen betaling door [gedaagde] van € 600.000. De overeenkomst is namens [gedaagde] ondertekend door [naam 2] , namens zijn holding.
2.4.
In een door [eiser] ingediende brief van 30 mei 2020 staat dat hij [gedaagde] sommeert de koopsom en de inmiddels door ‘TED’ in rekening gebrachte kosten voor de opslag van de mondkapjes van € 40.000 te betalen voor 15 juni 2020.
2.5.
[eiser] heeft ook een vaststellingsovereenkomst tussen partijen ingediend. Daarin staat dat tussen partijen een geschil is ontstaan over de koopovereenkomst, [gedaagde] de mondkapjes op 25 augustus 2020 heeft ontvangen, [gedaagde] uiterlijk op 1 oktober 2022 € 800.000 aan [eiser] zal betalen en dat [gedaagde] exclusief domicilie kiest aan het adres [adres 1] . In de vaststellingsovereenkomst staat dat deze op 1 oktober 2020 namens [gedaagde] door [naam 2] is ondertekend.
2.6.
Op 25 januari 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard om voor deze rechtbank te verschijnen. De dagvaarding is betekend op de [adres 1] . [gedaagde] heeft toen geen verweer gevoerd. Op 22 februari 2023 heeft deze rechtbank een verstekvonnis gewezen waarbij [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van € 800.000, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Dit verstekvonnis is op 27 februari 2023 betekend op het adres aan de [adres 2] en ontvangen door ene ‘ [naam 3] ’.
2.7.
[eiser] heeft beslag laten leggen ter uitvoering van het verstekvonnis. [gedaagde] heeft vervolgens in kort geding opheffing van de beslagen gevorderd. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 4 mei 2023 onder andere de gelegde beslagen opgeheven, nieuwe beslagen op grond van het verstekvonnis verboden en [eiser] opgedragen een aantal stukken aan [gedaagde] te verstrekken: aankoopbewijzen van de mondkapjes, betalingsbewijzen van de mondkapjes, facturen voor de mondkapjes die hij aan [gedaagde] heeft gestuurd en vervoersdocumenten waaruit het vervoer van de mondkapjes vanuit Turkije aan [gedaagde] blijkt.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert samengevat dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 800.000 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij met [gedaagde] een koopovereenkomst heeft gesloten voor het leveren mondkapjes. Nadat [gedaagde] de mondkapjes niet meer wilde afnemen omdat de prijs daarvan was gedaald, hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin staat dat [gedaagde] uiterlijk op 1 oktober 2022 € 800.000 aan hem moet betalen. [gedaagde] heeft – ondanks meerdere aanmaningen – dit bedrag niet voldaan.
3.3.
[gedaagde] vindt dat de vordering moet worden afgewezen.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat de koopovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst nietig zijn, althans de vernietiging daarvan uitspreekt, althans de ontbinding daarvan uitspreekt,
II. voor recht verklaart dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [gedaagde] door valselijk een koopovereenkomst en vaststellingsovereenkomst tot stand te brengen om daarop in rechte een beroep te doen,
III. [eiser] veroordeelt om aan [gedaagde] de schade te vergoeden als gevolg van zijn onrechtmatige handelen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente,
IV. [eiser] veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen partijen geen koopovereenkomst of vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Op 26 april 2023 is [gedaagde] geconfronteerd met een groot aantal executoriale beslagen die [eiser] ten laste van haar heeft gelegd. Voor die tijd wist zij niets van een koop- en vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] kent [eiser] niet. Het gaat om een ‘fakedeal’. Als wel een koopovereenkomst en vaststellingsovereenkomst tot stand zijn gekomen, dan zijn deze overeenkomsten nietig of vernietigbaar, omdat ze in strijd zijn met de openbare orde en goede zeden of omdat sprake is van misbruik van omstandigheden. [eiser] heeft namelijk meegewerkt aan het tot stand brengen van een schijnovereenkomst met als doel [gedaagde] op te lichten. Daarnaast heeft [eiser] misbruik gemaakt van de omstandigheid dat [naam 2] bestuurder van [gedaagde] is geweest. [naam 2] heeft al eerder op een vergelijkbare manier geprobeerd om [gedaagde] te benadelen. Uit het rapport van een recherchebureau blijkt dat de stukken die [eiser] heeft overgelegd vervalst /vals zijn. Daarmee staat vast dat [eiser] vanaf het begin heeft meegewerkt aan oplichting en dat maakt dat hij onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [gedaagde] .
3.6.
[eiser] vindt dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling

[gedaagde] heeft op tijd verzet ingesteld
4.1.
Verzet tegen een verstekvonnis moet binnen vier weken worden gedaan na betekening van het vonnis in persoon. Daaraan is in dit geval voldaan als het verstekvonnis is betekend aan een bestuurder van [gedaagde] . [2]
4.2.
[gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat het vonnis niet is betekend aan [naam 1] , toen de enig bestuurder van [gedaagde] . [gedaagde] wijst er terecht op dat het adres een ander adres is dan bij de Kamer van Koophandel van [gedaagde] geregistreerd staat. Het adres komt voor het eerst voor in de vaststellingsovereenkomst. Uit het paspoort van [naam 1] blijkt dat zijn voornaam als [voornaam] wordt geschreven. Bovendien was [naam 1] op dat moment in het buitenland, waarbij [gedaagde] verwijst naar gegevens van het reisbureau en uit het paspoort van [naam 1] .
4.3.
Omdat het verstekvonnis niet aan [gedaagde] in persoon is betekend, is bepalend wanneer voor het eerst sprake was van een daad waaruit blijkt dat [gedaagde] bekend was met het verstekvonnis. [gedaagde] zegt dat zij op 26 april 2023 bekend is geworden met het vonnis, omdat zij toen ontdekte dat er beslag was gelegd. Omdat van een eerdere daad van bekendheid niet is gebleken, gaat de vierwekentermijn voor het verzet vanaf die datum lopen en was [gedaagde] met de verzetdagvaarding van 23 mei 2023 dus op tijd.
Deze rechtbank is bevoegd en Nederlands recht is van toepassing
4.4.
Aangezien [eiser] in Turkije woont en [gedaagde] in Nederland is gevestigd, heeft de zaak een internationaal karakter en moet de rechtbank ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is van de zaak kennis te nemen.
4.5.
Op deze zaak is de Brussel I bis-Verordening van toepassing. [3] Op grond van artikel 4 van die verordening is deze rechtbank bevoegd omdat [gedaagde] in Amsterdam is gevestigd. Op grond van artikel 8 aanhef en onder 3 van de verordening is de rechtbank ook bevoegd om de tegenvordering van [gedaagde] te behandelen. Of deze rechtbank ook bevoegd is op grond van het forumkeuzebeding in de vaststellingsovereenkomst kan in het midden blijven.
4.6.
Vervolgens moet het toepasselijk recht worden vastgesteld. De vordering van [eiser] is gebaseerd op een contractuele verbintenis, de vaststellingsovereenkomst. Daarom is Rome I-Verordening van toepassing. [4] Op grond van artikel 3 lid 1 van die verordening is Nederlands recht van toepassing. Partijen zijn daar ook steeds vanuit gegaan.
in conventie en in reconventie
4.7.
Omdat de vordering van [eiser] en de tegenvordering van [gedaagde] allebei zien op de door [eiser] gestelde vaststellingsovereenkomst, worden beide vorderingen gezamenlijk besproken.
4.8.
[eiser] vordert € 800.000 van [gedaagde] op grond van de vaststellingsovereenkomst. Omdat hij zich hierop beroept moet hij feiten en omstandigheden aandragen en onderbouwen waaruit blijkt dat [gedaagde] de verplichting heeft om [eiser] € 800.000 te betalen.
[naam 2] was bevoegd de door [eiser] gestelde vaststellingsovereenkomst te sluiten
4.9.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [naam 2] op het moment van het gestelde sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet bevoegd was om [gedaagde] te binden, omdat hij geen bestuurder meer was. De gestelde vaststellingsovereenkomst is dus niet tot stand gekomen.
4.10.
De rechtbank oordeelt dat [naam 2] op 1 oktober 2020 via zijn holding als bestuurder van [gedaagde] bevoegd was om namens de vennootschap een overeenkomst aan te gaan. Dat hij later met terugwerkende kracht is uitgeschreven als bestuurder heeft ten opzichte van [eiser] geen gevolgen. Hetzelfde geldt voor het standpunt van [gedaagde] dat [naam 2] op basis van de statuten niet bevoegd zou zijn de overeenkomst aan te gaan.
De vaststellingsovereenkomst en de koopovereenkomst zijn nietig
4.11.
De rechtbank oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst en de koopovereenkomst nietig zijn. [gedaagde] heeft voldoende omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de beide overeenkomsten vals zijn opgemaakt om [gedaagde] te benadelen. [eiser] heeft daar onvoldoende tegenin gebracht, terwijl dat wel van hem kon worden verwacht. Dit betekent dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen. De rechtbank legt hieronder uit hoe ze tot dit oordeel is gekomen.
4.12.
Partijen zijn in principe vrij te bepalen wat ze met elkaar afspreken. Maar een overeenkomst kan nietig zijn als de inhoud of strekking daarvan in strijd is met de goede zeden. Goede zeden gaat over moraliteit; de afspraak zelf of de reden om de afspraak te maken is ontoelaatbaar. Omdat [gedaagde] hier een beroep op doet moet zij feiten en omstandigheden aanvoeren en onderbouwen waaruit blijkt dat de strekking van de overeenkomst in strijd is met de goede zeden.
4.13.
[eiser] baseert zijn vordering op de vaststellingsovereenkomst, die een uitvloeisel is van de koopovereenkomst van 8 april 2020. Daarin spraken [eiser] en [gedaagde] af dat [eiser] 600.000 mondkapjes zou leveren aan [gedaagde] voor € 1,- per stuk. [eiser] kocht de mondkapjes in bij Turkiye Ezacilar Deposu A.S. (hierna: TED) in Turkije. [gedaagde] zou betalen zodra de mondkapjes vanuit Turkije werden getransporteerd. De levering zou op 29 april 2020 plaatsvinden. Medio april 2020 kwamen de mondkapjes wel binnen bij TED maar konden wegens een corona lockdown in Turkije niet uitgevoerd worden naar Nederland. Eiser kon dus niet op tijd leveren. Pas op 16 mei 2020 werd de lockdown in Turkije opgeheven. [gedaagde] wilde de mondkapjes toen niet meer afnemen omdat de prijs daarvan was gedaald, en zij de mondkapjes alleen nog met verlies kon doorverkopen. [eiser] was het hier niet mee eens en stuurde [gedaagde] op 30 mei 2020 een aanmaning. [eiser] had namelijk op diezelfde dag een aanmaning van TED gekregen, dat de factuur van TED en de stallingskosten betaald moesten worden. Als de vordering van TED niet vóór 15 augustus 2020 zou worden voldaan, zouden de mondkapjes vernietigd worden. [eiser] heeft [gedaagde] tot 15 juni 2020 gegeven om alsnog de € 600.000 voor de mondkapjes en de € 40.000 stallingskosten te betalen. Als er geen betaling zou volgen dan zou [eiser] de boeteclausule van de koopovereenkomst inroepen en aanspraak maken op € 300.000 boete. [eiser] heeft geprobeerd tot een oplossing te komen met [gedaagde] . Uiteindelijk zei [gedaagde] niet te kunnen betalen zonder haar bedrijfsvoering in gevaar te brengen. Partijen zijn overeengekomen dat [eiser] de facturen van TED zou voorschieten, zodat de mondkapjes niet vernietigd zouden worden. De afspraken zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. Daarin is opgenomen dat [gedaagde] binnen twee jaar na ondertekening de prijs van de mondkapjes van € 600.000 zal voldoen en daarnaast een vaste rente-/kostenvergoeding van € 200.000. Het totaalbedrag van € 800.000 moest uiterlijk op 1 oktober 2022 aan [eiser] zijn voldaan. Ook is in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk bevestigd dat de mondkapjes in ontvangst zijn genomen door [gedaagde] . [gedaagde] heeft ondanks herinneringen en aanmaningen niet betaald.
4.14.
[gedaagde] vindt niet dat zij € 800.000 moet betalen. Zij kent [eiser] , de vaststellingsovereenkomst en de gestelde onderliggende koopovereenkomst niet, en zij heeft geen 600.000 mondkapjes geleverd gekregen. De vaststellingovereenkomst en de koopovereenkomst zijn dus vals en daarom in strijd met de goede zeden. Een en ander is kennelijk door [naam 2] en [eiser] opgetuigd om [gedaagde] te benadelen. [gedaagde] voert hiertoe onder andere de volgende omstandigheden aan:
  • In de vaststellingsovereenkomst is uitdrukkelijk [adres 1] als adres van [gedaagde] opgenomen. Dit adres is niet het vestigingsadres van [gedaagde] , bij [gedaagde] niet bekend en ook niet van iemand die bij de vennootschap betrokken is. Het gaat om een woonhuis dat geen vaste bewoner lijkt te hebben. Dit is kennelijk zo opgenomen in de vaststellingsovereenkomst zodat belangrijke stukken [gedaagde] niet (op tijd) bereiken.
  • De oorspronkelijke dagvaarding en het verstekvonnis zijn allebei alleen op dat adres betekend. Beide keren is het document in ontvangst genomen door een persoon die zich [naam 3] noemde. De naam van de bestuurder van [gedaagde] is [voornaam] [naam 1] . Hij was tijdens de betekening van het verstekvonnis niet in Nederland. De stukken hebben [gedaagde] dus ook niet bereikt.
  • De aankoop van 600.000 mondkapjes en het bedrag van € 600.000 past niet bij het statutaire doel of de bedrijfsvoering van [gedaagde] ; [gedaagde] richt zich op begeleid wonen voor jongeren en jongvolwassenen. Bovendien is de prijs per mondkapje bijzonder hoog. [gedaagde] zou zo’n koopovereenkomst dus nooit aangaan.
  • De 600.000 mondkapjes zijn nooit geleverd aan [gedaagde] .
  • [gedaagde] heeft hiervan nooit een factuur ontvangen of gezien.
  • De brief van 30 mei 2020 van [eiser] die aangetekend aan [gedaagde] zou zijn verzonden heeft [gedaagde] nooit ontvangen. Een bewijs van aangetekend verzenden ontbreekt. Ook de eerdere correspondentie van 16 mei 2020 en de aanmaningen van TED zijn niet overgelegd.
  • Uit onderzoek dat [gedaagde] in Turkije heeft laten doen blijkt dat [eiser] geen zakenman is, maar leeft van een minimuminkomen en schulden heeft. Ook voor hem is een transactie van deze orde dus niet gebruikelijk.
  • [naam 2] heeft eerder geprobeerd [gedaagde] te benadelen. In augustus 2022 bleek [gedaagde] dat een onbekende Turkse persoon, ene [naam 4] , bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf] was geworden. Bij verstekvonnis van 24 maart 2022 is [naam 2] veroordeeld ervoor zorg te dragen dat hij per 1 oktober 2021 niet langer als bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf] ingeschreven staat en dat [naam 4] per die datum enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] is. Hierdoor zag [gedaagde] zich geconfronteerd met een 50% aandeelhouder die zij niet kende, nooit ontmoet heeft, en waar zij nooit van op de hoogte is gesteld. [bedrijf] is vervolgens een kortgedingprocedure tegen [naam 1] gestart om [bedrijf] (enig) bestuurder van [gedaagde] te maken. Ook is [bedrijf] een procedure bij de ondernemingskamer gestart waarbij zij onder andere de schorsing van vanwege wanbeleid bij [gedaagde] . In beide procedures zijn de vorderingen van [bedrijf] afgewezen. In beide procedures is [naam 4] zelf niet verschenen.
  • Uit de e-mails die [eiser] heeft overgelegd uit september 2022 zou moeten blijken dat [naam 1] op de hoogte was van de transactie. Die berichten zijn echter nooit door [naam 1] ontvangen en dit soort e-mails zijn makkelijk na te maken. Bovendien was [naam 2] ten tijde van die e-mails al geruime tijd niet meer in beeld bij [bedrijf] , en dus ook niet bij [gedaagde] .
4.15.
[eiser] heeft per e-mail van 29 mei 2023 naar aanleiding van de opdracht van de voorzieningenrechter nadere stukken aan [gedaagde] verzonden, ter onderbouwing van de koopovereenkomst die vooafging aan de vaststellingsovereenkomst. In de e-mail wordt verwezen naar:
Een eerder overgelegde CMR (vrachtbrief).
De inkoopfactuur van de mondkapjes.
Het betaalbewijs van deze factuur.
Een nationaal vervoersdocument, waaruit blijkt dat de mondkapjes eerst nationaal zijn verscheept.
Bankafschriften van [eiser] waaruit zijn vermogendheid in 2020 blijkt.
4.16.
[gedaagde] betwist dat de stukken van [eiser] echt zijn en voert daarover onder andere het volgende aan.
In reactie op 1: Op de vrachtbrief staat de code van het bedrijf Ultra Logistics B.V., maar volgens de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) was Ultra Logistics in 2020 geen vergunninghouder meer met deze code. Op de vrachtbrief staan geen stempels die volgens het recherchebureau wel gezet moeten worden bij het passeren van landsgrenzen.
In reactie op 2: De factuur is van ‘Fix Life Saglik Ltd’ (Fix Life), terwijl [eiser] steeds heeft gezegd dat hij de mondkapjes bij TED heeft gekocht. Het recherchebureau dat [gedaagde] heeft ingeschakeld, constateert dat Fix Life pas in september 2022 is ingeschreven bij het handelsregister in Turkije. De factuur dateert van augustus 2020.
In reactie op 4: Een Turkse advocaat heeft voor [gedaagde] navraag gedaan bij het vervoersbedrijf dat op dat vervoersbewijs staat. [gedaagde] wijst op Whatsappberichten met de gebruiker van het telefoonnummer dat op de website van het vervoersbedrijf staat. Het vervoersbedrijf zegt dat zij niets te maken heeft met het vervoersbewijs.
Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [eiser] bij de voorzieningenrechter en bij de zitting voor deze rechtbank niet op de zitting is verschenen. [gedaagde] weet dus niet eens wie er tegen haar procedeert. De rechtbank zou daar gevolgen aan moeten verbinden.
4.17.
[eiser] ontkent dat er stukken vervalst zijn of op een andere manier niet kloppen. In het rechercherapport wordt ook geen onderbouwing gegeven van de bevindingen. Uit niets blijkt bijvoorbeeld dat de ontbrekende codes en stempels bij de factuur en vrachtbrief vereist zouden zijn. Dat een bepaalde vergunning ontbrak volgens de NIWO zou kunnen, maar dat betekent niet dat het stuk vals is en dat er niet zou zijn geleverd. Bovendien staat in de vaststellingsovereenkomst zelf dat geleverd is. Over de inschrijving van Fix Life heeft [eiser] navraag gedaan bij de Turkse Kamer van Koophandel: Het klopt dat Fix Life pas in 2022 is ingeschreven. De onderneming stond eerder ook ingeschreven, heeft zich vervolgens uitgeschreven en zich daarna weer ingeschreven in het handelsregister. [eiser] heeft met deze stukken een bedrijfsgeheim moeten prijsgeven, namelijk dat hij tussenpersoon is van een andere belangrijke tussenpersoon; Fix Life.
4.18.
De rechtbank vindt al met al dat [eiser] te weinig tegen de punten van [gedaagde] in heeft gebracht. De vele omstandigheden die [gedaagde] heeft aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat de vaststellingsovereenkomst alleen bedoeld zou zijn om [gedaagde] te benadelen, maken dat het op de weg van [eiser] had gelegen om nader te onderbouwen hoe en waarom de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Daarbij speelt de onderliggende koopovereenkomst een grote rol; die overeenkomst vormt volgens [eiser] immers de basis van de vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] heeft betwist dat er daadwerkelijk geleverd zou zijn en de juistheid van de stukken die [eiser] daarover heeft ingediend gemotiveerd in twijfel getrokken. In dit stadium mocht dan ook van [eiser] verwacht worden dat hij onderbouwt dat de 600.000 mondkapjes ook daadwerkelijk bij [gedaagde] zijn afgeleverd. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. De rechtbank betrekt daarbij ook dat [eiser] niet op de zitting is verschenen, ook niet digitaal, om toelichting te geven. En dat terwijl de voorzieningenrechter in haar vonnis al had overwogen dat het gezien de omstandigheden op zijn weg had gelegen om wél (digitaal) te verschijnen. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat de mondkapjes zijn geleverd. Daarmee is de valsheid van de vaststellingsovereenkomst gegeven; niet valt in te zien waarom je een vaststellingsovereenkomst zou sluiten, met een aanzienlijke verhoging van de betalingsverplichting ten opzichte van de gesteld onderliggende koopovereenkomst én daarin zou overeenkomen dat de mondkapjes geleverd zijn, terwijl dat feitelijk niet het geval is.
Conclusie in conventie: De vordering van [eiser] wordt afgewezen
4.19.
Alles bij elkaar vindt de rechtbank dat [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat de vaststellingsovereenkomst en de koopovereenkomst vals zijn opgemaakt om [gedaagde] te benadelen en dat [eiser] dit wist. Dat betekent dat de strekking van beide overeenkomsten in strijd zijn met de goede zeden en daarom nietig. Het gevolg van de nietigheid is dat de overeenkomsten geacht worden nooit te hebben bestaan. [eiser] kan zich op de nakoming daarvan dus niet beroepen. Daarom wordt zijn vordering afgewezen.
In reconventie
4.20.
De rechtbank zal zoals door [gedaagde] gevorderd onder I. voor recht verklaren dat de koopovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst nietig zijn.
4.21.
Ook de vordering onder II. wordt toegewezen. [gedaagde] vraagt daarin voor recht te verklaren dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [gedaagde] door de overeenkomsten valselijk tot stand te brengen en daarop in rechte een beroep te doen. Omdat het handelen van [eiser] in strijd is met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt heeft [eiser] daarmee onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [gedaagde] . [5]
4.22.
Onder III. verzoekt [gedaagde] [eiser] te veroordelen de schade te vergoeden die zij door dit onrechtmatig handelen heeft geleden. Om te bepalen hoe hoog die schade is vraagt zij verwijzing naar een aparte procedure (‘op te maken bij staat’). Voor een verwijzing naar een zogenoemde schadestaatprocedure kan sprake zijn als de schade niet in deze procedure kan worden begroot. Bovendien moet [gedaagde] daarvoor de mogelijkheid van schade door het onrechtmatig handelen van [eiser] aannemelijk maken. [gedaagde] voert daarover aan dat zij schade heeft geleden door de onrechtmatige beslaglegging door [eiser] . [eiser] heeft dit niet betwist. Maar het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom die schade niet in deze procedure zou kunnen worden vastgesteld, maar daarvoor een aparte procedure moet worden opgestart. De beslaglegging is immers al in mei 2023 opgeheven zodat de door die beslaglegging geleden schade inmiddels begroot moet kunnen worden. De rechtbank zal [gedaagde] in de gelegenheid stellen die schade concreet te maken en nader te onderbouwen, waarna [eiser] de gelegenheid krijgt daarom te reageren.
4.23.
Tenslotte wil [gedaagde] dat [eiser] haar proceskosten vergoedt. Niet zoals gebruikelijk via de standaardtarieven, maar de kosten die zij daadwerkelijk heeft gemaakt. [gedaagde] heeft verzocht over de hoogte van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten een akte te mogen nemen. [eiser] heeft over de gevorderde proceskosten geen standpunt ingenomen.
4.24.
Vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten kan als sprake is van misbruik van procesrecht: Als het instellen van een vordering, gelet op de overduidelijke ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Daarvan kan onder andere sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende, zoals hier het geval. De rechtbank bepaalt dat [eiser] de daadwerkelijke proceskosten van [gedaagde] moet betalen. [gedaagde] mag zich bij nadere akte uitlaten over de hoogte van die kosten, waarop [eiser] vervolgens weer mag reageren.
4.25.
De rechtbank stelt alle verdere beslissingen uit tot na de aktewisseling.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt [gedaagde] in de gelegenheid:
  • de gestelde schade, geleden door de onrechtmatige beslaglegging, nader te concretiseren en onderbouwen, en
  • de daadwerkelijke proceskosten te begroten, voorzien van onderbouwing,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 mei 2024voor uitlating door [gedaagde] op de hiervoor genoemde punten en vervolgens naar de rol van vier weken laten voor reactie van [eiser] ,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

Voetnoten

1.Met zaaknummer / rolnummer C/13/728649 / HA ZA 23-80.
2.Artikelen 50 en 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
4.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
5.Artikel 6:162 lid 2 BW.