Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.De procedure
- de oorspronkelijke dagvaarding van [eiser] van 17 januari 2023 met producties,
- het vonnis van deze rechtbank van 22 februari 2023 waarin [gedaagde] bij verstek is veroordeeld,
- de verzetdagvaarding van [gedaagde] van 23 mei 2023, met daarin een eis in reconventie met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] ,
- het tussenvonnis van 23 augustus 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de zitting van 16 januari 2024, met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- In de vaststellingsovereenkomst is uitdrukkelijk [adres 1] als adres van [gedaagde] opgenomen. Dit adres is niet het vestigingsadres van [gedaagde] , bij [gedaagde] niet bekend en ook niet van iemand die bij de vennootschap betrokken is. Het gaat om een woonhuis dat geen vaste bewoner lijkt te hebben. Dit is kennelijk zo opgenomen in de vaststellingsovereenkomst zodat belangrijke stukken [gedaagde] niet (op tijd) bereiken.
- De oorspronkelijke dagvaarding en het verstekvonnis zijn allebei alleen op dat adres betekend. Beide keren is het document in ontvangst genomen door een persoon die zich [naam 3] noemde. De naam van de bestuurder van [gedaagde] is [voornaam] [naam 1] . Hij was tijdens de betekening van het verstekvonnis niet in Nederland. De stukken hebben [gedaagde] dus ook niet bereikt.
- De aankoop van 600.000 mondkapjes en het bedrag van € 600.000 past niet bij het statutaire doel of de bedrijfsvoering van [gedaagde] ; [gedaagde] richt zich op begeleid wonen voor jongeren en jongvolwassenen. Bovendien is de prijs per mondkapje bijzonder hoog. [gedaagde] zou zo’n koopovereenkomst dus nooit aangaan.
- De 600.000 mondkapjes zijn nooit geleverd aan [gedaagde] .
- [gedaagde] heeft hiervan nooit een factuur ontvangen of gezien.
- De brief van 30 mei 2020 van [eiser] die aangetekend aan [gedaagde] zou zijn verzonden heeft [gedaagde] nooit ontvangen. Een bewijs van aangetekend verzenden ontbreekt. Ook de eerdere correspondentie van 16 mei 2020 en de aanmaningen van TED zijn niet overgelegd.
- Uit onderzoek dat [gedaagde] in Turkije heeft laten doen blijkt dat [eiser] geen zakenman is, maar leeft van een minimuminkomen en schulden heeft. Ook voor hem is een transactie van deze orde dus niet gebruikelijk.
- [naam 2] heeft eerder geprobeerd [gedaagde] te benadelen. In augustus 2022 bleek [gedaagde] dat een onbekende Turkse persoon, ene [naam 4] , bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf] was geworden. Bij verstekvonnis van 24 maart 2022 is [naam 2] veroordeeld ervoor zorg te dragen dat hij per 1 oktober 2021 niet langer als bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf] ingeschreven staat en dat [naam 4] per die datum enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] is. Hierdoor zag [gedaagde] zich geconfronteerd met een 50% aandeelhouder die zij niet kende, nooit ontmoet heeft, en waar zij nooit van op de hoogte is gesteld. [bedrijf] is vervolgens een kortgedingprocedure tegen [naam 1] gestart om [bedrijf] (enig) bestuurder van [gedaagde] te maken. Ook is [bedrijf] een procedure bij de ondernemingskamer gestart waarbij zij onder andere de schorsing van vanwege wanbeleid bij [gedaagde] . In beide procedures zijn de vorderingen van [bedrijf] afgewezen. In beide procedures is [naam 4] zelf niet verschenen.
- Uit de e-mails die [eiser] heeft overgelegd uit september 2022 zou moeten blijken dat [naam 1] op de hoogte was van de transactie. Die berichten zijn echter nooit door [naam 1] ontvangen en dit soort e-mails zijn makkelijk na te maken. Bovendien was [naam 2] ten tijde van die e-mails al geruime tijd niet meer in beeld bij [bedrijf] , en dus ook niet bij [gedaagde] .
5.De beslissing
- de gestelde schade, geleden door de onrechtmatige beslaglegging, nader te concretiseren en onderbouwen, en
- de daadwerkelijke proceskosten te begroten, voorzien van onderbouwing,
1 mei 2024voor uitlating door [gedaagde] op de hiervoor genoemde punten en vervolgens naar de rol van vier weken laten voor reactie van [eiser] ,