ECLI:NL:RBAMS:2024:1934

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/13/742884 / KG ZA 23-1039
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering advocaat tot betaling voor geleverde diensten in kort geding met betrekking tot nietige no cure no pay afspraak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Westinghouse Legal Partners B.V. (WLP) en [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2]. WLP vorderde betaling van een bedrag van € 313.160,00 aan [gedaagden] voor verleende rechtsbijstand in een geschil met [bedrijf 2]. De vordering was gebaseerd op een 'no cure no pay' afspraak, die door de voorzieningenrechter als nietig werd beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemaakte afspraken onvoldoende duidelijk waren en dat WLP niet had aangetoond wat een 'redelijk loon' zou zijn voor de geleverde diensten. De voorzieningenrechter merkte op dat WLP geen inschatting van de kosten had gemaakt en pas na afronding van de opdracht een factuur had gestuurd, wat in strijd was met de gedragsregels voor advocaten. De vordering werd afgewezen, en WLP werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/742884 / KG ZA 23-1039 MDvH/MB
Vonnis in kort geding van 6 maart 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTINGHOUSE LEGAL PARTNERS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 4 december 2023,
advocaat aanvankelijk mr. C.C. Dessauvagie en mr. M.P.P. van Buuren en later (ook) mr. A.A.H.J. Huizing, allen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaten mr. H.J. Hagemans te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 13 december 2023 heeft eiseres, hierna WLP, de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagden, hierna gezamenlijk [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hebben verweer gevoerd. Beide partijen hebben schriftelijke stukken en een pleitnota ingediend.
1.2.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van WLP: mr. J. Mouthaan en mr. Van Buuren;
aan de kant van [gedaagden] : [gedaagde 2] en mr. Hagemans.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is de zaak diverse malen pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen de zaak minnelijk te regelen, laatstelijk tot 8 februari 2024.
1.4.
Bij e-mail van 7 februari 2024 heeft de advocaat van [gedaagden] meegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en vonnis gevraagd. De advocaat van WLP (mr. Huizing) heeft meegedeeld zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] is huisarts. [gedaagde 1] is zijn holdingvennootschap. [gedaagden] is betrokken geraakt in een geschil over de overname van zijn praktijk. [gedaagden] heeft in dat verband de aandelen die [gedaagde 1] hield in haar dochtervennootschap [bedrijf 1] B.V. verkocht aan een derde (de ‘private equity partij’ [bedrijf 2] B.V., hierna [bedrijf 2] ). De koopovereenkomst bevatte een vaste koopprijs voor de aandelen en een resultaatsafhankelijke vergoeding. Tussen [gedaagden] en [bedrijf 2] is onder meer over dat laatste punt een geschil ontstaan, dat is voorgelegd aan bindend adviseurs.
2.2.
[gedaagden] werd in dat geschil aanvankelijk bijgestaan door advocaten-kantoor Bureau Brandeis. Daartoe is op 11 december 2020 een schriftelijke opdrachtbevestiging getekend.
2.3.
[bedrijf 2] en [gedaagden] hebben op 5 januari 2021 een escrow-overeenkomst gesloten, op grond waarvan [bedrijf 2] een bedrag van € 492.500,00 in depot heeft gestort bij een notaris.
2.4.
In de loop van 2022 heeft Mouthaan (partner bij WLP), die [gedaagde 2] kende als buurtgenoot, de behandeling van de zaak overgenomen van Bureau Brandeis, nadat [gedaagde 2] en Mouthaan elkaar op straat waren tegengekomen en de zaak hadden besproken.
2.5.
Op 8 april 2022 hebben partijen een door Mouthaan opgestelde “Opdracht- bevestiging” getekend. Daarin staat onder meer het volgende:
“(…)
Tijdens onze gesprekken hebben wij besproken dat wij jou een opdrachtbevestiging zullen verstrekken voor onze assistentie bij jouw geschil met [bedrijf 2] . Indien akkoord, kunnen we direct aan de slag.
(…)
Feiten
De verkoop van jouw huisartsenpraktijk aan [bedrijf 2] heeft tot een geschil over de overeengekomen earn out regeling geleid. (…)
Onze werkzaamheden
Het geschil over de earn out en de beweerdelijke redenen waarom die niet zou worden afgerekend door [bedrijf 2] , is al in behandeling bij een advocaat van een ander kantoor. Om de zaken zo goed mogelijk te kunnen behartigen hebben wij besproken dat het het beste is om deze in één hand te houden, vooral om co-coördinatieproblemen en eventuele verschillen van inzicht over de aanpak te voorkomen. Jij hebt aangegeven dat jij je er het beste in kan vinden als de zaak door ons kantoor verder zal worden behartigd, waarbij jij graag zoveel mogelijk 'ontzorgd' wordt om zo min mogelijk met de zaak bezig te hoeven zijn. Dat houdt in dat de opdrachtbevestiging van het andere kantoor beëindigd zal moeten worden (…). Wij zullen ons zo snel en goed mogelijk inlezen in de zaak en ons als advocaat van jou en jouw vennootschap melden bij [bedrijf 2] . (…) Ik heb de koopovereenkomsten al kunnen bestuderen en die blijken ook te voorzien in een geschillenregeling over de earn out. Alle daarvoor benodigde juridische werkzaamheden tot en met het eventuele eindvonnis of bindend advies vallen onder deze opdrachtbevestiging.
Voorwaarden en Tarieven
Jij hebt aangegeven bereid te zijn om deze zaak los van een uurtarief op basis van een 50-50 verdeling van de opbrengsten te willen doen en zonder verder kosten van derden te hoeven voldoen, zoals een deskundige of griffierechten. Dat houdt in dat van ieder daadwerkelijk aan jouw vennootschap betaald bedrag de helft als fee aan ons kantoor zal worden doorbetaald. (…)
Overig
Facturering vindt plaats in overeenstemming met de bovenstaande afspraak.
Aanspreekpunt voor deze werkzaamheden is ondergetekende. Ik zal mij laten bijstaan door een kantoorgenoot. Ik blijf deze zaak te allen tijde persoonlijk en inhoudelijk begeleiden. (…)
Op onze dienstverlening zijn ten slotte nog onze algemene voorwaarden van toepassing, waarvan ik een exemplaar heb bijgesloten. Deze zijn tevens te vinden op onze website (www.wlp-law.com).
(…)”.
2.6.
In een e-mail van 25 juli 2022 heeft Mouthaan nogmaals een opdrachtbevestiging aan [gedaagden] gezonden. waaraan onder het kopje ‘Voorwaarden en Tarieven’ het volgende is toegevoegd:
“[NB: op basis van orderegels van de beroepsgroep moet ik een minimumbedrag met jou bespreken ter dekking van kosten, dat eventueel weer verrekend kan worden met een uiteindelijk aan jou toegekend bedrag. Ik overleg graag nog even met jou daarover.]”
en onder het kopje ‘Overig’:
“Iedere factuur is belast met btw, 5% kantoorkosten en met eventuele verschotten (bijvoorbeeld griffierechten, vertalers of andersoortige vergelijkbare kosten. Betaling dient te geschieden binnen 14 dagen na de factuurdatum.”
In deze e-mail is ook vermeld dat het uurtarief van Mouthaan (partner) € 450,00 bedraagt en voor medewerkers van het kantoor varieert van € 105,00 (paralegal) tot
€ 295,00 (senior advocaat-medewerker).
2.7.
Op 27 juli 2022 schreef Mouthaan aan [gedaagde 2] :
“Naar aanleiding van ons vervolgoverleg bevestig ik dat wij het geschil met [bedrijf 2] volledig zullen behandelen op een manier die tot de beste uitkomst voor jou leidt en jou daarin volledig ‘ontzorgen’. Voor feitelijke input zullen we uiteraard informatie van jou nodig hebben en wij overleggen uiteraard over de aanpak en de vorderingen. Wij zullen er alles aan doen om dat buiten een juridische procedure te doen en verwachten ook geen andere kosten (van bijvoorbeeld deskundigen of griffierechten e.d.). Voor onze kosten zullen wij een nader overeen te komen minimumbedrag vaststellen dat achteraf bij afronding gefactureerd zal worden en in mindering gebracht kan worden op een te verwachten betaling van [bedrijf 2] aan jou.”
2.8.
In een e-mail van 28 juli 2022 7.05 uur heeft [gedaagde 2] het volgende aan Mouthaan geschreven:
“Sorry ik kan niet akkoord gaan met de voorwaarden. Ik zie het niet als ont zorgen. De heb aangegeven dat 50% is voor mij reel en omvat alles inclusief de belasting,… Alles en geen voorwaarden van een minimum..ook de laatste alinea binnen 14 dagen betalen. Misschien staat het niet duidelijk, bellen straks.”
en in een WhatsAppbericht van 28 juli 2022 10.06 uur:
“Hoe het nu staat schiet ik wing [weinig, vzr.] mee op. Ga dan liever Max 2 maanden regie houden en hou ik deze advocaat Max 20k!”
2.9.
In een Whatsappbericht van later op de dag heeft Mouthaan het volgende aan [gedaagde 2] geschreven:
“Heb je net een opdrachtbevestiging per mail gestuurd. Ik kwam nog een punt tegen over de fee-afspraak waarover ik nog even wil overleggen met jou dat voortkomt uit de orderegels van de beroepsgroep. Een afspraak mag nooit helemaal uitsluitend afhankelijk zijn van het resultaat. Ik bel jou vanmiddag nog. Daar komen we wel uit”.
2.10.
De (nieuwe) opdrachtbevestiging is op 29 juli 2022 getekend. Ook daarin staat de hiervoor onder 2.5 geciteerde 50/50 regeling. Bij e-mail van diezelfde dag heeft [gedaagden] aan Bureau Brandeis meegedeeld dat een andere advocaat zijn zaak zou overnemen.
2.11.
In een e-mail van 3 augustus 2022 heeft Mouthaan aan [gedaagde 2] geschreven inmiddels met diens vorige advocaat te hebben gesproken en dat hem duidelijk is geworden dat de zaak “iets anders ligt” dan hij tot dan toe dacht. Deze e-mail eindigt als volgt:
“Onder deze omstandigheden moet ik je echt adviseren om de eerstvolgende stap nog door [vorige advocaat, vzr.] af te laten maken. Die is een van de meest wezenlijke in het geschil met [bedrijf 2] (…)”.
2.12.
Op 23 augustus 2022 schreef [gedaagde 2] in een e-mail aan Mouthaan:
“Als laatste waar blijft de voorstel bodem bedrag en een andere percentage omdat jij hebt aangegeven dat jou collega’s en vanuit de regering niet de kosten mogen voorschieten en wat we hebben getekend niet geldig mag zijn.”
2.13.
Op 19 april 2023 hebben de bindend adviseurs hun concept rapport aan [gedaagden] en [bedrijf 2] toegezonden en hen in overweging gegeven om aan de hand van hun bevindingen in overleg te treden over een minnelijke regeling.
2.14.
In een e-mail van 7 mei 2023 heeft Mouthaan aan [gedaagden] geschreven:
“De bandbreedte van een regeling zou volgens de bindend adviseurs tussen EUR 625.000 en EUR 1.094.457 moeten liggen. (…) Bovendien speelt de wettelijke rente nog een rol die vanaf de begindatum (nu alweer ongeveer twee jaar geleden) tot nu doorloopt. Die is erg hoog en leidt nog tot een verhoging van de eindbedragen (…)”.
[gedaagden] heeft vervolgens aangegeven ten minste een bedrag van € 1.600.000,00 van [bedrijf 2] te willen ontvangen.
2.15.
Op 26 mei 2023 heeft [gedaagde 2] het volgende bericht aan Mouthaan (en een kantoorgenoot) gestuurd:
“Ik heb mijn best gedaan om transparantie over mijn eigen zaak te krijgen. Simpele zaken zoals de brief die gegaan is naar [bedrijf 2] names ik krijg ik niet te zien, reactie van [bedrijf 2] , vragen waar ze om antwoord vragen. Je communiceert niet terwijl ik moet akkoord zijn met de inhoud. Kan je dit niet leveren wil ik vandaag een antwoord om acties te ondernemen.”
Op 1 juni 2023 schreef [gedaagde 2] het volgende:
“Ik heb je verteld dat ik raar vind dat jij (…) mij niet erbij betrekt niet eens de brief delen die namens ik is verstuurd (…) en het belangrijkste niets wordt gecommuniceerd naar [bedrijf 2] zonder mijn toestemming !!!!!! Jou ook gevraagd om [bedrijf 2] te vragen om met een voorstel op zwart wit komen voordat ik toestemming geef om iets te sturen.”
2.16.
Op 16 en 17 augustus 2023 heeft Mouthaan onder meer de volgende berichten verzonden aan (de advocaat van) [bedrijf 2] , zonder kopie aan [gedaagden] :
“Ik ben nog wel bereid om een substantieel gebaar te maken door de hoofdsom op 800.000 te zetten exclusief de wettelijke handelsrente.”
en:
“Ik zie nergens een nader voorstel van mij en een reactie van jou daarop. Ik kan nog tot 750.000 gaan en iers met de rente doen door die gelijk te maken met de comtractuele rente voor het vaste deel van de koopprijs (4%), maar ik wil dan wel het gevoel hebben dat we allebei serieus aan een oplossing werken.”
2.17.
Op 12 september 2023 schreef [gedaagde 2] aan Mouthaan:
“ [naam] : graag uitleg radio stilte maanden lang met als excuses zomervakantie!”,
aan [gedaagden] :
waarop Mouthaan diezelfde dag reageerde met:
“De afgelopen zomermaanden heeft deze zaak vrijwel stilgelegen door vakantieverblijf van [de advocaat van [bedrijf 2] , vzr.] in de Verenigde Staten. (…) Voorafgaand aan de zomerperiode heb ik met [de advocaat] de mogelijkheden voor een schikking besproken. De samenvatting daarvan is, zoals besproken, dat wij op het spoor zitten dat er ongeveer 1 miljoen aan [gedaagde 1] betaald zou moeten worden. Zij hebben 500.000 geboden.”
Mouthaan heeft [gedaagden] vervolgens geadviseerd om met een bedrag van € 500.000 akkoord te gaan, omdat er volgens hem niet meer in zit. Later op de dag reageerde [gedaagden] met onder meer:
“Sorry maar ik schiet niets op met deze reactie. Alweer alleen verwijt omdat jij geen andere uitleg hebt. Graag een concrete voorstel wat te doen.”
2.18.
Bij e-mail van 25 september 2023 heeft Mouthaan aan [gedaagden] een (concept)vaststellingsoverkomst toegezonden waarbij [bedrijf 2] en [gedaagde 1] overeenkomen dat het depotbedrag (van € 492.500,00) aan [gedaagde 1] zal worden vrijgegeven, volgens Mouthaan minder dan hij en [gedaagden] hadden gewild, maar “het beste in de omstandigheden”, onder meer omdat volgens hem niet reëel was dat de uitkomst in een procedure gunstiger zou zijn voor [gedaagden]
2.19.
Na verdere e-mailwisseling, waarin [gedaagde 2] meedeelt een hoger schikkings-bedrag te willen, heeft Mouthaan op 29 september 2023 aan [gedaagden] onder meer het volgende geschreven:
“Ik ga ook de belangen van mijn kantoor hier nu in betrekken. Als jij denkt dat er een betere uitkomt in zit dan staat dat jou vrij. Mijn kantoor gaat dan wel afrekenen op basis van de regeling die er nu ligt. In een ander scenario hebben wij geen vertrouwen. Ik hoor geen professionele overwegingen waarom een beter resultaat haalbaar zou zijn zonder meer risico’s. Wij gaan niet nog meer tijd en energie besteden aan opties die geen opties zijn.”
Daarop reageerde [gedaagde 2] met het volgende bericht:
”Mijn doel is met [bedrijf 2] een deal te sluiten. (…) Met deze schikking bedrag zijn jou kosten kleine 20k (10% van escrow bedrag na kosten van derden).
Is het niet beter om het bedrag hoger te krijgen?”
Waarop Mouthaan later op de dag weer als volgt reageerde:
“ [gedaagde 2] , dit is totaal onacceptabel. Ik mis ook volledig enige zelfkritiek. Je bent vanaf het begin kansloze strategieën aan het uitdenken. Jij overlegt niet, doet maar wat en zet mensen aan het werk zonder dat zij worden betaald. (…) Ik heb correspondentie van de arbiters die ik maar niet met jou heb gedeeld maar die liegt er niet om. (…) Je kent onze afspraken dus geef die niet bewust verkeerd weer. De factuur komt jouw kant op. De betaaltermijn is twee weken. Er is al geen geld om de lopende facturen te betalen dus wij zullen er snel opvolging aan moeten geven.
Ik kan voor mijn gevoel praten wat ik wil, maar je hebt nog nooit ergens naar geluisterd. Je benadeelt door jouw optreden ook direct anderen die voor jou werken en dat is niet acceptabel. Mijn kantoor gaat er geen tijd meer in stoppen.”
2.20.
Op 29 september 2023 hebben [gedaagde 1] en [bedrijf 2] de vaststellings-overeenkomst (overeenkomstig het concept) getekend. Aanvankelijk zou het depotbedrag overgemaakt worden op de derdengeldrekening van WLP, maar [gedaagden] heeft dit gewijzigd.
2.21.
WLP heeft op 4 oktober 2023 en 10 oktober 2023 (aangepaste en aanvullende) verzoekschriften ingediend tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag ten laste van [gedaagde 1] op haar bankrekening(en) en een onroerende zaak, omdat zij vreest dat [gedaagden] haar rekeningen niet zal betalen. WLP stelt een vordering van € 246.250,00 (exclusief kantoorkosten en btw) te hebben op [gedaagden] , namelijk 50% van de opbrengst in de [bedrijf 2] : het depotbedrag van
€ 492.500,00. Op 5 en 10 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank voorlopig verlof verleend, met begroting van de vordering van WLP op
€ 320.125,00 en bepaald dat partijen zouden worden gehoord voordat definitief werd beslist.
2.22.
Bij beschikking van 19 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de verloven alsnog geweigerd. Deze beschikking bevat de volgende overwegingen:
“4.3. Bij de totstandkoming van de op 8 april 2022 ondertekende overeenkomst kunnen de nodige vraagtekens worden geplaatst. (…)
4.4.
Het debat ter zitting heeft zich met name toegespitst op de vraag op de gestelde honorariumafspraak voldoende grondslag biedt voor toewijzing van de vordering in de bodemzaak. [gedaagde 1] heeft zich beroepen op de nietigheid danwel vernietigbaarheid van de overeenkomst (waarvan zij overigens ook heeft betwist dat die is gesloten). Zij heeft de kwestie aan de deken van de Orde van Advocaten voorgelegd, die nog geen standpunt heeft ingenomen. Volgens WLP, die ook contact heeft gehad met de deken, is er sprake van een afspraak ‘die de Orde niet graag ziet’.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat de gestelde honorariumafspraak tussen partijen op grond van artikel 7.7 van de Verordening op de advocatuur (Voda) en ook op grond van de gedragsregels voor advocaten niet is toegestaan. De daarin genoemde uitzonderingen doen zich in dit geval niet voor. De Voda is vastgesteld door de Nederlandse Orde van Advocaten. Dat is, zo is vastgelegd in artikel 17 van de Advocatenwet, een openbaar lichaam met regelgevende bevoegdheden in de zin van artikel 134 van de Grondwet. Bepalingen uit de Verordening moeten daarom worden aangemerkt als wetsbepalingen in de zin van artikel 3:40 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een overeenkomst die in strijd is met een in de Voda opgenomen verbod zal naar verwachting in de bodemprocedure op grond van dit wetsartikel nietig worden verklaard. Omdat het verbod van grote betekenis is voor een behoorlijke uitoefening van de advocatenpraktijk, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat een dergelijke overeenkomst ook in strijd zal worden bevonden met de openbare orde en ook op die grond nietig kan worden verklaard (artikel 3:40 lid 1 BW). Van een nietige overeenkomst kan geen nakoming worden gevorderd (Rechtbank Midden-Nederland 30 december 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:3994).
4.6.
Het voorgaande sluit niet uit dat [gedaagde 1] aanspraak kan maken op een redelijk loon (op de voet van artikel 7:405 BW) voor de door haar ten behoeve van WLP verrichte werkzaamheden. WLP heeft in dat kader betoogd dat het in rekening gebrachte honorarium een redelijke beloning zou zijn voor de door haar verrichte werkzaamheden en het risico dat zij heeft genomen, maar dit heeft zij op geen enkele wijze (met urenstaten of andere stukken) onderbouwd. Bij een gebrek aan onderbouwing, is er geen enkel aanknopingspunt voor wat in dit geval een redelijk loon zou zijn. De voorzieningenrechter merkt nog op dat onder de geschetste omstandigheden een loon van € 246.250, exclusief 5% kantoorkosten en BTW buitensporig voorkomt.”
2.23.
Op 7 november 2023 heeft WLP aan [gedaagden] een factuur gezonden voor haar werkzaamheden, een bedrag van in totaal € 313.160,46. Dit bedrag bestaat uit ‘fees’ ter hoogte van € 246.486,00 (waarvoor een urenspecificatie is bijgevoegd), € 12.324,30 (5%) kantoorkosten en € 54.350,16 (21% btw). Het betreft de werkzaamheden van Mouthaan (in totaal 497,4 uren) en zijn kantoorgenoot
(76,8 uren) over de periode van 10 juli 2022 tot en met 3 oktober 2023.
2.24.
[gedaagden] heeft een tuchtklacht ingediend tegen Mouthaan bij de deken van de Orde van Advocaten Amsterdam, waarvan de gronden zijn uiteengezet bij brief gedateerd 7 november 2023. Een van de klachten is dat Mouthaan in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 17 lid 2 van de Gedragsregels advocatuur door bij het aanvaarden van de opdracht geen duidelijke afspraken te maken over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten en de wijze van declareren.
2.25.
Mouthaan heeft zich verweerd tegen de tuchtklacht en onder meer gesteld dat [gedaagden] had aangedrongen op een ‘no cure no pay’ afspraak en nu geen cent wil betalen, terwijl hij goed werk heeft afgeleverd. Verder was [gedaagden] op de hoogte van de uurtarieven van WLP en is hij sowieso een redelijk loon verschuldigd, aldus Mouthaan.
2.26.
Bij brief van 12 december 2023 aan WLP heeft de (huidige) advocaat van [gedaagden] WLP en Mouthaan persoonlijk aansprakelijk gesteld voor schade die [gedaagden] tengevolge van hun handelen heeft geleden. Volgens [gedaagden] heeft Mouthaan als advocaat onzorgvuldig gehandeld, onder meer door [gedaagden] onder druk te zetten om akkoord te gaan met een ongunstige schikking, die hij buiten [gedaagden] om had geregeld. Volgens deze brief heeft [gedaagden] daardoor schade geleden ter hoogte van een bedrag tussen de € 232.500,00 en € 850.000,00.
2.27.
[gedaagden] heeft geen betalingen aan WLP verricht.

3.Het geschil

3.1.
WLP vordert veroordeling van [gedaagden] :
primair: (a) tot betaling van een bedrag aan WLP van € 313.160,00 te vermeerderen met handelsrente, en een bedrag van € 3.340,80 aan buitengerechtelijke incassokosten;
subsidiair: (b) tot betaling van een voorschotbedrag van 75% daarvan, of een door de voorzieningenrechter vast te stellen ander bedrag en (c) tot het stellen van een bankgarantie voor het restant, hangende de (aangekondigde) bodemprocedure. Dit alles met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
WLP baseert haar vorderingen op de opdrachtovereenkomst met [gedaagden] , waarin is afgesproken dat [gedaagden] als beloning voor de door WLP verleende rechtsbijstand in het geschil met [bedrijf 2] een bedrag gelijk aan 50% van de opbrengst zou betalen. Dat percentage is naderhand niet meer gewijzigd. Mouthaan heeft de zaak in het belang van zijn buurtgenoot van de vorige advocaat overgenomen, omdat [gedaagde 2] over hem niet tevreden was en zich tijdens het gesprek op straat tamelijk wanhopig toonde. Omdat er direct iets moest gebeuren, heeft Mouthaan zich toen opgeworpen als nieuwe advocaat. Weliswaar is de ‘no cure no pay’ afspraak nietig, maar WLP mocht erop vertrouwen dat [gedaagden] deze toch zou nakomen, omdat hij zelf op een dergelijke constructie had aangedrongen. Nu dat niet is gebeurd, en de afspraak niet in rechte afdwingbaar is, moet de afspraak worden geconverteerd in een geldige afspraak op grond waarvan WLP aanspraak maakt op een redelijk loon in de zin van artikel 7:405 Burgerlijk Wetboek (BW), overeenkomend met het aantal door WLP aan de zaak bestede uren, vermenigvuldigd met het aan [gedaagden] bekende uurtarief. De zaak was heel complex en WLP heeft goed werk geleverd. Onder meer zijn een schadeclaim van [bedrijf 2] en fraude-aantijgingen aan het adres van [gedaagden] van tafel en is het depotbedrag aan [gedaagden] uitbetaald. [gedaagden] was volledig van de gang van zaken op de hoogte en bestookte WLP met mailtjes, waardoor de zaak zeer tijdrovend was. WLP, met name in de persoon van Mouthaan, heeft zich bijzonder voor [gedaagden] ingezet. [gedaagden] heeft tot aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst nooit gezegd dat hij niet tevreden was. Nadien heeft WLP hem een aantal malen uitgenodigd voor overleg en meegedeeld dat hij gebruik kon maken van de klachtenregeling van het kantoor, maar [gedaagden] heeft van die mogelijkheden geen gebruik gemaakt. Het bedrag dat op basis van het uurtarief wordt gevorderd is toevallig ongeveer net zo hoog als het 50/50 bedrag; het is zeker niet onredelijk en kan volledig worden verantwoord, aldus steeds WLP.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- als wordt uitgegaan van de ‘afspraak’, zoals die volgens WLP nu luidt, heeft [gedaagden] bij de totstandkoming daarvan gedwaald, aangezien hij die bij een correcte voorlichting door WLP nooit zou hebben gemaakt;
- het behaalde ‘resultaat’ van € 492.500,00 was niet te danken aan WLP; als [gedaagden] het nu gevorderde bedrag aan WLP moet betalen houdt hij, na aftrek van de kosten (waaronder € 180.000,00 aan de bindend adviseurs) niks over;
- WLP heeft [gedaagden] op onjuiste gronden bewogen om de samenwerking met Brandeis te beëindigen, ten onrechte stellend dat die een onjuiste strategie volgde,
en ook om de opdrachtbevestiging(en) te ondertekenen;
- partijen hebben na mondeling overleg het percentage van 50 naderhand gewijzigd in 10%;
- WLP heeft geen enkele inschatting gegeven van de te maken advocatenkosten en geen (tussentijdse) inzage gegeven in de tijdsbesteding;
- de advisering was inadequaat en/of onjuist; Mouthaan adviseerde bijvoorbeeld om een enquêteprocedure (naar [bedrijf 2] ) te entameren, terwijl dat niet mogelijk was; Mouthaan heeft [gedaagden] ondanks diens uitdrukkelijke verzoeken niet op de hoogte gehouden van schikkingsonderhandelingen en heeft [gedaagden] onder druk gezet om met een ongunstige schikking, die Mouthaan al had getroffen, akkoord te gaan, waarbij de belangen van WLP en niet die van [gedaagden] voorop stonden;
- [gedaagden] heeft pas op 7 november 2023 een factuur ontvangen, met een urenstaat die achteraf lijkt te zijn opgesteld; het is te toevallig dat het aanvankelijk gevorderde bedrag op basis van de 50/50 afspraak (€ 246.500,00) vrijwel gelijk is aan het bedrag dat WLP berekent op basis van haar uurtarief (€ 246.486,00);
- het in rekening gebrachte bedrag is astronomisch en bij nadere bestudering ook onjuist: er wordt bijvoorbeeld op één dag 24,2 declarabele uren in rekening gebracht; bovendien zijn de belangrijkste inhoudelijke werkzaamheden verricht door Brandeis;
- er is geen rechtsgeldige afspraak tussen partijen tot stand gekomen op basis waarvan WLP de genoemde bedragen kan vorderen. De nietige afspraak kan ook niet worden omgezet (geconverteerd) in een rechtsgeldige, omdat sprake is van een oneerlijk beding en [gedaagden] gelijk gesteld moeten worden met een consument;
- WLP heeft bij de (geld)vorderingen geen spoedeisend belang.
- [gedaagden] heeft een tegenvordering op WLP omdat zij door de onzorgvuldige dienstverlening schade heeft geleden; als hij al iets aan WLP verschuldigd is, kan hij dat bedrag met die tegenvordering verrekenen, aldus steeds [gedaagden]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde voorzieningen onder (a) en (b) strekken tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang daarvan voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Aan die criteria wordt niet voldaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.
WLP vordert ruim drie ton van [gedaagden] voor verleende rechtsbijstand in de zaak [bedrijf 2] , die zij heeft overgenomen van de vorige advocaat en die uiteindelijk heeft geresulteerd in een schikking waarbij [gedaagden] een bedrag van € 495.500,00 heeft ontvangen. Dit bedrag stond al in depot voordat de rechtsbijstand van WLP een aanvang nam.
4.3.
WLP baseerde haar aanspraken aanvankelijk op de ‘no cure no pay’ afspraak op grond waarvan zij recht zou hebben op 50% van de opbrengst. Partijen zijn het er in de eerste plaats al niet over eens wat die afspraak precies inhield, bijvoorbeeld welke kosten in mindering moesten worden gebracht voordat over ‘opbrengsten’ kon worden gesproken. Bovendien is volgens [gedaagden] later afgesproken dat 50% 10% zou worden, wat WLP op haar beurt betwist. Wat precies is afgesproken, valt in dit kort geding niet vast te stellen, maar eenduidig waren de afspraken in elk geval niet. Na het tekenen van de opdrachtbevestigingen heeft WLP immers aangedrongen op een minimumbedrag, waarmee [gedaagden] niet heeft ingestemd. [gedaagde 2] opperde op 28 juli 2022 ook nog om de zaak dan maar bij zijn oude advocaat te laten en noemde in dat verband een bedrag van “Max 20k”. Verder heeft [gedaagde 2] in augustus 2022 nog aan Mouthaan gevraagd waar het “voorstel bodem bedrag en een andere percentage” bleef, waarop WLP geen antwoord heeft gegeven.
4.4.
Wat er van dit alles ook zij, een ‘no cure no pay’ afspraak door een advocaat is een nietige afspraak, waarvan in rechte geen nakoming kan worden gevorderd. Dit heeft WLP ook erkend en had de voorzieningenrechter ook al overwogen in de beschikking op het beslagrekest. Deze beschikking heeft WLP (anders dan [gedaagden] ) niet ingebracht in dit kort geding, wat in het licht van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (waarin staat dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren) minst genomen wel op haar weg had gelegen.
4.5.
Volgens WLP moet de nietige ‘no cure no pay’ afspraak worden geconverteerd in een geldige afspraak op grond waarvan WLP in ieder geval aanspraak kan maken op een redelijk loon in de zin van artikel 7:405 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens WLP komt dat overeen met het aantal door WLP aan de zaak bestede uren, vermenigvuldigd met het aan [gedaagden] bekende uurtarief. Zoals de voorzieningenrechter ook al in de beschikking op beslag overwoog, valt niet uit te sluiten dat WLP op basis daarvan aanspraak zou kunnen maken op een vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. De visie van [gedaagden] dat ook dat niet opgaat omdat [gedaagden] gelijk moet worden gesteld aan een consument, waardoor omzetting (conversie) van een nietige afspraak niet mogelijk is, wordt voorshands niet gedeeld. Weliswaar behoorde het geschil met [bedrijf 2] niet tot de gebruikelijke werkzaamheden van [gedaagde 2] als huisarts, maar het betrof de verkoop van aandelen in de onderneming, met de holdingvennootschap [gedaagde 1] als eisende partij. [gedaagden] heeft zijn onderneming zelf – aangenomen mag worden met een commerciële achtergrond – in deze vorm gegoten. Tegen die achtergrond kan [gedaagden] voorshands niet gelijk gesteld worden aan een klein bedrijfje (eenmanszaak) dat in het kader van de beschermende wetgeving, aan een consument gelijk moet worden gesteld.
4.6.
Ook als ervan wordt uitgegaan dat omzetting in een rechtsgeldige afspraak mogelijk is, kan de vordering echter niet worden toegewezen. WLP wist dat de ‘no cure no pay’ afspraak niet was toegestaan en niet afdwingbaar was. Het lijkt er nu op dat zij meende dat, wanneer deze afspraak niet tot betaling zou leiden, zij (ongelimiteerd) haar uren kon declareren op basis van haar (hoge) uurtarieven. Zij heeft echter tevoren geen inschatting van de mogelijke kosten rechtsbijstand gemaakt, noch lopende de advisering en zij heeft tussentijds geen facturen gestuurd. WLP heeft pas na afronding van de opdracht, althans nadat de vaststellings-overeenkomst was ondertekend, een rekening naar [gedaagden] gestuurd en een overzicht van het aantal volgens WLP bestede uren. WLP beroept zich er nu op dat zij vooraf wel haar uurtarieven heeft meegedeeld aan [gedaagde 2] , maar dat zegt natuurlijk weinig als er geen inschatting van het aantal te besteden uren plaatsvindt. [gedaagden] heeft – zeker gelet op de hoogte van de factuur – terecht aangevoerd dat deze gang van zaken op gespannen voet staat met de Gedragsregels voor advocaten, met name artikel 17, de leden 1 en 2. [1]
4.7.
Ook overigens is er op dit moment – in kort geding – geen enkele aanleiding om [gedaagden] te veroordelen om welk bedrag dan ook te betalen aan WLP voor de geleverde diensten. Gelet op het verweer van [gedaagden] valt namelijk niet bij benadering vast te stellen wat in dit geval als een ‘redelijk loon’ zou kunnen worden bestempeld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat WLP in elk geval de nodige steken heeft laten vallen. Zo heeft zij niet betwist dat zij schikkingscorrespondentie niet met [gedaagden] heeft gedeeld en komt uit de stukken naar voren dat zij zonder overleg heeft ingestemd met een lager schikkingsbedrag dan [gedaagden] wenselijk vond. Ook is ter zitting ter sprake gekomen dat WLP (Mouthaan) beschikte over belangrijke stukken zonder die tijdig aan [gedaagden] door te sturen. De stelling dat door toedoen van Mouthaan een schadeclaim tegen [gedaagden] is ingetrokken, heeft WLP niet onderbouwd. Daarnaast heeft Mouthaan (WLP) bij aanvang van haar werkzaamheden (op 3 augustus 2022, zie onder 2.9) [gedaagden] nog geadviseerd een substantieel deel van de rechtsbijstand door de vorige advocaat te laten verrichten. Ook is onvoldoende gebleken dat WLP de inhoud van haar werkzaamheden en de daaraan door haar bestede tijd aan [gedaagden] heeft verantwoord. De – kennelijk achteraf opgemaakte – urenverantwoording is daarvoor volstrekt ontoereikend. Dat WLP [gedaagde 2] zoveel mogelijk wilde ‘ontzorgen’, omdat dat zijn wens zou zijn, staat haaks op zijn eigen meermaals geuite wens om goed op de hoogte te worden gehouden en zijn verzoek om geen voorstellen te doen zonder zijn toestemming. Bovendien betekent ‘ontzorgen’ niet dat de klant onwetend kan worden gehouden over de advocatenkosten om vervolgens een hoge rekening gepresenteerd te krijgen. [gedaagde 2] heeft in zijn brief van 28 juli 2022 (zie onder 2.8), meteen in het beginstadium dus, zelf ook aangegeven dat hij de handelwijze van Mouthaan met betrekking tot de honorariumafspraken niet als ontzorgen ervaarde. Verder past de werkwijze van WLP ter incassering van haar vorderingen, zoals de beslaglegging, slecht in het door Mouthaan geschetste beeld dat zijn insteek vooral was: het ontzorgen van zijn buurtgenoot [gedaagde 2] en handelen in diens belang.
4.8.
Daar komt bij dat de hoogte van het gevorderde bedrag en het aantal bestede uren in deze zaak op het eerste gezicht buitensporig voorkomt De door [gedaagden] genoemde voorbeelden – meer dan 24 uur declareren op één dag, in augustus 2022 zonder overleg 167,8 uur declareren voor een bedrag van € 95.935,45, terwijl naar eigen zeggen van WLP de zaak in de zomermaanden vrijwel stil lag; voor een beknopte e-mail twee uur à € 450,00 declareren, om er een paar te noemen – zijn in dit verband veelzeggend. Bovendien is de voorzieningenrechter met [gedaagden] van oordeel dat het bedrag dat uit de urenspecificatie rolt iets te toevallig vrijwel overeenkomt met het bedrag dat [gedaagden] zou zijn verschuldigd op basis van de volgens WLP gemaakte ‘no cure no pay’ afspraak.
4.9.
Kortom, er zitten zoveel haken en ogen aan de vraag of WLP aanspraak zou kunnen maken op enige vergoeding en zo ja, welke, dat voor toewijzing van enig bedrag in kort geding onvoldoende grond bestaat. Dit nog los van de omstandigheid dat [gedaagden] mogelijk een tegenvordering heeft op WLP en dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het spoedeisend belang van WLP. Voor zover WLP haar vorderingen meent te kunnen handhaven, zal zij een bodemprocedure tegen [gedaagden] aanhangig moeten maken.
4.10.
Ook voor een veroordeling van [gedaagden] tot het stellen van een bankgarantie bestaat gezien het voorgaande geen grond.
4.11.
De slotsom is dat de vorderingen van WLP worden afgewezen, met veroordeling van WLP, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt WLP in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op:
– € 5.737,00 aan griffierecht en

€ 1.079,00 aan salaris advocaat
Totaal € 6.816,00,
5.3.
veroordeelt WLP in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024. [2]

Voetnoten

1.Regel 17 Honorarium
2.type: MB