ECLI:NL:RBAMS:2024:1932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/5978
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zeer spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam toegepaste zeer spoedeisende bestuursdwang in zijn woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de bestuursdwang die op 30 december 2022 is uitgevoerd. De rechtbank behandelt de zaak op 28 februari 2024 en concludeert dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een zodanig gevaarlijke situatie dat terstond ingrijpen noodzakelijk was. De rechtbank oordeelt dat het college had kunnen volstaan met een reguliere last onder dwangsom met een korte begunstigingstermijn, zodat eiser de kans had gekregen om zijn woning zelf op te ruimen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van 7 juli 2023, herroept het besluit van 6 februari 2023 en het kostenverhaalbesluit van 11 juli 2023. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5978

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. I. van der Steen),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder (hierna: het college)
(gemachtigde: mr. S.W.C. Bonnet).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college op
30 december 2022 toegepaste zeer spoedeisende bestuursdwang in zijn woning op het adres [adres] [huisnummer] in Amsterdam.
Met een besluit van 6 februari 2023 heeft het college de toegepaste zeer spoedeisende bestuursdwang op schrift gesteld.
Met het bestreden besluit van 7 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M. Janssen en J.W. de Man (tolk in de taal Engels). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde,
[naam 1] , [naam 2] (inspecteur GGD [1] ), [naam 3] (inspecteur GGD) en [naam 4] (verpleegkundige).

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden tot toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang is overgegaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Eiser woont in de woning op het adres [adres] [huisnummer] in Amsterdam (de woning).
4. Op 29 november 2022 heeft een medewerker van woningstichting Eigen Haard, afdeling Zorg en Overlast, aan de GGD Amsterdam gemeld dat de woning tot het plafond vol staat met spullen.
5. Op 21 december 2022 heeft het college aan eiser aangekondigd dat hij op
29 december 2022 een huisbezoek aflegt aan de woning.
6. Het huisbezoek heeft op 29 december 2022 plaatsgevonden. Het huisbezoek is verricht door [naam 2] en [naam 3] . De bevindingen van het huisbezoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen. Daarin wordt beschreven dat de voordeur niet volledig open kan, de gang vol dozen staat en in de woning overal spullen staan. Tijdens het huisbezoek hebben de medewerkers van de GGD aangegeven dat de woning op 30 december 2022 wordt leeggehaald.
7. Op 30 december 2022 heeft het college zeer spoedeisende bestuursdwang uitgevoerd. Het college heeft daarbij stofzuigers, mobiele airco’s, dozen, plastic tassen, etenswaar, fietsonderdelen, kleding, dozen shampoo, auto-onderdelen, kapot meubilair, plastic bakken, papier, kapotte reiskoffers, kapotte tv’s en kapotte koelkasten afgevoerd en vernietigd. Hiervan is op 16 januari 2023 een proces-verbaal opgemaakt. Hierin staat vermeld dat toegang tot, dan wel het gebruik van meerdere in de woning aanwezige ruimtes niet mogelijk was. Er bestond direct brandgevaar voor de bewoner en omwonenden, onder andere door aan elkaar verbonden stekkerdozen die bij kortsluiting of verhitting brand zouden kunnen veroorzaken. Een normale doorgang in de woning was niet mogelijk en in geval van brand of overige calamiteiten zou een eventuele vluchtweg zijn belemmerd en zouden de werkzaamheden voor de hulpdiensten belemmerd worden, dan wel onmogelijk zijn. Ook de veiligheid voor omwonenden kon aldus het proces-verbaal niet worden gewaarborgd.
8. Met een besluit van 6 februari 2023 heeft het college de zeer spoedeisende bestuursdwang op schrift gesteld. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
9. Met het bestreden besluit is het college hierbij gebleven. Aan het bestreden besluit ligt een advies van de bezwaarschriftencommissie van 22 juni 2023 ten grondslag.
10. Na een voornemen en een door eiser ingediende zienswijze heeft het college op
11 juli 2023 besloten de kosten van de bestuursdwang te verhalen op eiser. Het gaat daarbij om een bedrag van € 10.113,32. Bij beslissing op bezwaar van 23 oktober 2023 heeft het college dit besluit herzien en het bedrag verminderd naar € 5.056,66, gelet op de tijdspanne tussen het toepassen van bestuursdwang en het op schrift stellen daarvan.
Standpunt van eiser
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college niet had mogen overgaan tot zeer spoedeisende bestuursdwang. Het college had eiser eerst de mogelijkheid moeten bieden om zelf zijn woning op te ruimen en moeten kiezen voor een minder ingrijpende maatregel, zoals het stellen van een begunstigingstermijn of het opleggen van een last onder dwangsom. Eiser heeft aangegeven dat hij met hulp van vrienden en familie binnen een week de woning kon opruimen en die termijn had hem gegund moeten worden. Daarnaast voert eiser aan dat het college niet voortvarend heeft gehandeld. Dat strookt niet met zeer spoedeisende bestuursdwang. Op 29 november 2022 is al melding gemaakt van de volle woning en pas op 29 december 2022 heeft het huisbezoek plaatsgevonden. Eiser voert verder aan dat het college een advies van de brandweer had moeten opvragen om de stelling te onderbouwen dat er acuut brandgevaar was. In het rapport zijn alleen foto’s beschikbaar. Uit het rapport blijkt niet van urgentie om de spullen direct te verwijderen en te vernietigen. Ook voert eiser aan dat het schriftelijk besluit bij deze vorm van bestuursdwang zo snel mogelijk opgesteld moet worden. Het besluit volgde echter pas op 6 februari 2023. Hierdoor kon eiser niet tijdig in bezwaar. Tot slot voert eiser aan dat de kosten die in rekening zijn gebracht niet redelijkerwijs zijn gemaakt. Zijn spullen hadden immers ook opgeslagen kunnen worden en hoefden niet vernietigd te worden.
Overwegingen
12. Partijen zijn het erover eens dat er een overtreding was van artikel 7.21 van het Bouwbesluit 2012 en artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet. [2] In geval van een overtreding, dient het college de overtreder in beginsel tijd te gunnen om de overtreding zelf te beëindigen (een begunstigingstermijn). In spoedeisende gevallen kan het college overgaan tot spoedeisende bestuursdwang of zeer spoedeisende bestuursdwang. In dit geval is het college overgegaan tot zeer spoedeisende bestuursdwang. In geschil is of dit vereist was. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college tot de conclusie kon komen dat zich een zodanig gevaarlijke situatie voordeed dat, met het oog op de gezondheid en veiligheid van personen, het op schrift stellen van een besluit niet kon worden afgewacht. [3] Het is aan het college om aannemelijk te maken dat sprake is van een zeer spoedeisende situatie. [4]
13. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het college eerder dan op
29 december 2022 op de hoogte was van de situatie in de woning en dat daarom geen sprake was van een spoedeisende situatie. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat het feit dat een overtreding al langer bestaat niet in de weg hoeft te staan aan de toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Het gaat bij de beoordeling van het bestuursdwangbesluit namelijk om het moment waarop het bestuursorgaan daadwerkelijk op de hoogte raakte van het bestaan van de spoedeisende situatie. Hoewel al op 29 november 2022 melding was gedaan van de situatie in de woning, heeft het college dit pas bevestigd gezien tijdens het huisbezoek op 29 december 2022.
14. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college uitgaan van de bevindingen van [naam 2] . Gelet op zijn hoedanigheid en functie kan hij geacht worden voldoende deskundig te zijn wat betreft de beoordeling van brandgevaar, ook al is ter zitting niet geheel duidelijk geworden waarom er naast brandgevaar ook sprake was van waarneembaar direct brandgevaar. Het college hoefde dus geen advies van de brandweer op te vragen. [naam 2] kon de woning niet betreden omdat deze vol met spullen stond. [naam 3] kon de woning wel betreden en heeft in de woning foto’s gemaakt. Gelet op hetgeen is waargenomen door [naam 2] en [naam 3] en zoals hierboven is vermeld, mocht het college zich op het standpunt stellen dat aannemelijk is dat zich op het moment van het huisbezoek een (brand)gevaarlijke situatie voordeed.
15. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat het college ten onrechte tot toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang is overgegaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens het huisbezoek op 29 december 2022 is met eiser besproken of hij de woning zelf kon leeghalen. Uit het rapport van bevindingen van 29 december 2022 volgt dat eiser heeft aangegeven dat hij graag de kans krijgt om op te ruimen, maar dat hij aan zijn ogen geopereerd is en niet zwaar mag tillen. Eiser zou nog twee weken rust moeten houden. Eind januari zou eiser dan kunnen gaan opruimen. Partijen verschillen van mening over de vraag of in het rapport een juiste weergave is opgenomen van wat eiser heeft gezegd. Eiser stelt dat hij heeft gezegd dat hij met familie en vrienden de woning binnen een paar dagen wilde leeghalen, maar dat hem door de inspecteurs werd gezegd dat dat niet mocht. In het verweerschrift heeft het college aangegeven dat de inspecteurs gevraagd hebben aan eiser of hij de woning binnen een week kon opruimen. Voor zover deze termijn zou zijn aangeboden aan eiser, lijkt de stelling van [naam 2] op zitting dat eiser hooguit tot de volgende morgen kon worden gegund om de woning op te ruimen daarmee in strijd. In beide gevallen geldt echter dat eiser een begunstigingstermijn kon worden gegund en dat duidt erop dat geen sprake was van een situatie die terstond ingrijpen noodzakelijk maakte zonder het voorafgaand op schrift stellen van de last onder bestuursdwang.
15. Dat eiser de woning niet zelf direct kon opruimen vanwege zijn medische gesteldheid, maakt dit niet anders. De beoordeling of sprake is van een situatie waarbij zeer spoedeisende bestuursdwang noodzakelijk is hangt immers niet af van de voortvarendheid waarmee de overtreder de overtreding kan beëindigen, maar van de vraag of er tijd is om de last onder bestuursdwang op schrift te stellen. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat niet meer mogelijk was op 29 december 2022, waarbij de rechtbank betrekt dat de ontruiming op de volgende dag werd gepland in plaats van een uitvoering terstond.
15. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde omstandigheden dat het college had kunnen volstaan met een reguliere last onder dwangsom met een (zeer) korte begunstigingstermijn. [6] Dan had eiser de tijd gekregen om - zoals hij op zitting heeft toegelicht - een advocaat in te schakelen, zijn familie en vrienden te mobiliseren om hem te helpen met het op korte termijn opruimen van de woning en te bepleiten dat zijn spullen werden opgeslagen of konden worden opgehaald in plaats van vernietigd.

Conclusie en gevolgen

18. Naar het oordeel van de rechtbank is het college er niet in geslaagd aan te tonen dat op 29 december 2022 terstond bestuursdwang moest worden toegepast en dat een besluit niet kon worden afgewacht als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd en de rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 6 februari 2023 te herroepen evenals het daarop gebaseerde kostenverhaalbesluit van 11 juli 2023.
19. Gelet op voorgaande bespreekt de rechtbank eisers beroepsgrond dat het college ten onrechte tot vernietiging, in plaats van het opslaan van zijn spullen, is overgegaan niet.
20. Het beroep is gegrond. De rechtbank bepaalt dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten van in totaal € 2.998.-. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Er zijn vier proceshandelingen die ingevolge het Bpb vergoed kunnen worden, want de gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,- en het gewicht van de zaak is 1. Dit leidt tot de volgende berekening: [(2 x € 624,-) + (2 x € 875,-)] x 1 = € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 7 juli 2023;
  • herroept het besluit van 6 februari 2023 en het kostenverhaalbesluit van 11 juli 2023 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van ‘t Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 7.21 van het Bouwbesluit 2012
Een bouwwerk, open erf en terrein bevindt zich in een zodanig zindelijke staat, dat dit geen hinder voor personen en geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van personen oplevert.
Artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet
Het is verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
Artikel 125 van de Gemeentewet
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
(…)
Artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Artikel 5:31c, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

Voetnoten

1.Gemeentelijke Gezondheidsdienst.
2.De relevante wetsartikelen worden als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
3.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3299.
4.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1549.
5.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1488.
6.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:694.