ECLI:NL:RBAMS:2024:19

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
1317622523
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met gelijktijdige bevel tot strafovername in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 januari 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had een vrijheidsstraf van twee jaar en negen maanden te ondergaan. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering in verschillende zittingen behandeld, waarbij de opgeëiste persoon steeds bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. R. Moghni. Tijdens de zittingen is onder andere de vraag aan de orde gekomen of de overlevering kon worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) vanwege het ontbreken van een D-formulier. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ontbreken van dit formulier niet kan leiden tot weigering van de overlevering. Daarnaast is de vraag van dubbele strafbaarheid aan de orde gekomen, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de opgeëiste persoon, die al geruime tijd in Nederland verblijft, gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met schorsing van de gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.176225-23 (EAB I) (oud: 13.751604-14)
Datum uitspraak: 2 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 18 juli 2018 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 september 2011 door
the District Courtin Lublin (Polen; hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 13 november 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 november 2018. De behandeling heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van mr. U.E.A. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Moghni, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst. Zij heeft tevens de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd om de inhoudelijke discussie over de Poolse rechtsstaat voort te kunnen zetten tijdens één van de themazittingsdagen op 6 en 7 december 2018.
Zitting 6 december 2018
De behandeling van de vordering is met instemming van de partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 6 december 2018. De behandeling heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Moghni, en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak van 20 december 2018
Bij tussenuitspraak van 20 december 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend mede om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te vragen of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen.
Zitting 19 december 2023
De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare zitting van 19 december 2023 hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing van 20 december 2018. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Moghni, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the Provincial Courtin Lublin (Polen) van 7 september 2010, referentie: III K 698/10.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en negen maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, vier maanden en zes dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [4]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat in het EAB het zogenaamde D-formulier niet is ingevuld en ook later, hoewel daarom bij herhaling is verzocht, niet is ingezonden. Reeds in 2018 heeft de officier van justitie dit formulier opgevraagd. Ondanks dit verzoek hebben de Poolse autoriteiten nagelaten aan dit verzoek te voldoen. Het ontbreken van het D-formulier moet daarom nu leiden tot weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW. De enkele verklaring van de opgeëiste persoon dat hij ter zitting aanwezig is geweest, is onvoldoende om te concluderen dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het enkele ontbreken van het D-formulier niet kan leiden tot weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW en overweegt hierbij het volgende.
Op 18 juli 2018 is de opgeëiste persoon door de officier van justitie verhoord in relatie tot het onderhavige EAB en de veroordeling die daaraan ten grondslag ligt en hij heeft toen het volgende verklaard:

Ik was aanwezig op de zitting. Ik zat acht maanden in voorlopige hechtenis en in die periode is de zaak behandeld. Ik heb met de rechter gesproken over mijn schuld. Ik heb ook de feiten bekend. Mijn advocaat was daar ook bij. Dat was mijn buurman toevallig. Ik heb hoger beroep ingesteld. Er is toen geen hoger beroep behandeld. Het hoger beroep was volgens het Hof 2 of 3 dagen te laat ingesteld.”
Uit bovenstaande verklaring volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting die tot het vonnis van 7 september 2010 heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft op de zitting van deze rechtbank van 19 december 2023 nogmaals bevestigd dat hij aanwezig was op de zitting die tot het vonnis heeft geleid. De juistheid van zijn verklaring wordt eveneens bevestigd door de aanvullende informatie van 30 oktober 2018 van de Poolse justitiële autoriteiten. De rechtbank neemt daarom aan dat de opgeëiste persoon, zoals hij heeft verklaard, in persoon aanwezig was op het proces dat heeft geleid tot het vonnis dat aan het EAB ten grondslag ligt. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
In een tussenuitspraak van 20 december 2018, gewezen in het kader van de behandeling van een ander jegens de opgeëiste persoon uitgevaardigd EAB, te weten EAB IV (parketnummer 13.176234-23; oud: 13.752034-18), heeft de rechtbank geoordeeld dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien is verloren en uit de brief van de IND van 6 november 2023 volgt voorts niet de verwachting dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht (nog) zal verliezen. Aan het tweede vereiste is dan ook voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5. weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen en deze onmiddellijk schorsen tot aan het moment van tenuitvoerlegging. De reden voor schorsing is gelegen in het volgende.
De opgeëiste persoon zit reeds geruime tijd niet meer in (geschorste) overleveringsdetentie, te weten omstreeks vijf jaren. Zijn binding met Nederland is sinds de vorige zitting alleen maar toegenomen. Ondanks de omstandigheid dat hij niet aan schorsingsvoorwaarden was gebonden, is de opgeëiste persoon ter zitting verschenen. Alhoewel in het algemeen moet worden aangenomen dat het vluchtgevaar toeneemt na een uitspraak waarin de overlevering wordt toegestaan of wordt geweigerd onder gelijktijdig bevel tot strafovername in Nederland, ziet de rechtbank in de hiervoor geschetste omstandigheden de mogelijkheid om dat (in dit geval beperkte) vluchtgevaar voldoende in te perken met een schorsing van de gevangenhouding onder voorwaarden.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Courtin Lublin (Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en
SCHORSTdeze onmiddellijk tot dat moment van tenuitvoerlegging. Deze bevelen zijn apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.