ECLI:NL:RBAMS:2024:1891

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
AMS 22/3618
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen verkeersbesluit tot instellen van eenrichtingsverkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 3 april 2024, is het beroep van eisers tegen het verkeersbesluit tot het instellen van eenrichtingsverkeer op de [adres 1] beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is, omdat verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De zaak betreft een verkeersbesluit dat op 25 augustus 2021 is genomen en op 27 augustus 2021 in het Gemeenteblad is gepubliceerd. Eisers hebben pas op 5 november 2021 bezwaar gemaakt, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, ondanks de argumenten van eisers dat zij niet op de hoogte waren gesteld van het besluit. De rechtbank heeft de communicatie tussen eisers en de gemeente Amsterdam in overweging genomen, maar concludeerde dat eisers zelf verantwoordelijk waren voor het op de hoogte blijven van belangrijke besluiten. De rechtbank heeft ook de argumenten van de Stichting [naam 4], C.V. [naam 5] en B.V. [naam 6] beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen rechtvaardiging was voor de termijnoverschrijding. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

Stichting [naam 4] ,

C.V. [naam 5] ,

B.V. [naam 6] , tezamen eisers

(gemachtigde: mr. J.C. Ellerman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. Al Idrissi al Berkani).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het verkeersbesluit tot het instellen van het eenrichtingsverkeer op de [adres 1] (stad uit).
1.2.
Met het bestreden besluit van 20 juni 2022 heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard en is verweerder bij het primaire besluit van
25 augustus 2021 gebleven. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam 1] (bestuurder van de bestuurder van B.V. Automobielbedrijf- en Handelsonderneming “De Hoofdstad”), de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Met het besluit van 25 augustus 2021 (het verkeersbesluit) heeft verweerder besloten om de [adres 1] te Amsterdam in de richting van het centrum te sluiten voor voertuigen door – onder meer – het plaatsen van bord C2 en C3 van Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV). Op 27 augustus 2021 is het verkeersbesluit in het Gemeenteblad (nr. 291591) gepubliceerd. Het verkeersbesluit is genomen ten behoeve van de aanpassing van de verkeerssituatie op de [adres 1] . Dit maakt deel uit van het ontwerp voor de herinrichting van de [adres 2] en [adres 1] .
2.2.
Op 5 november 2021 hebben eisers, bijna 11 weken na de publicatie van het verkeersbesluit, bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarnaast hebben eisers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 12 april 2022 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 juni 2022 heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard en is verweerder bij het verkeersbesluit gebleven. Volgens verweerder is de termijnoverschrijding van het ingediende bezwaar niet verschoonbaar.
2.3.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens op 13 maart 2024 gesloten en met toestemming van partijen uitspraak zonder nadere zitting gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4.1.
Eisers hebben op 5 november 2021 bezwaar gemaakt. Eisers beamen dat zij niet binnen zes weken na de bekendmaking bezwaar hebben gemaakt. Eisers stellen zich echter op het standpunt dat hun dat niet kan worden verweten. Daarom is - juridisch gezegd - de termijnoverschrijding volgens hen verschoonbaar. Zij voeren daarvoor aan dat zij al geruime tijd met diverse vertegenwoordigers van verweerder overleg hebben gevoerd over de herinrichtingsplannen. Eisers zijn altijd van tevoren geattendeerd op een voorgenomen bekendmaking van eerdere verkeersbesluiten. Eisers veronderstelden daarom dat zij ook van de bekendmaking van dit verkeersbesluit vooraf op de hoogte zouden worden gesteld. Dit is echter niet gebeurd. Het verkeersbesluit is dit maal zonder aankondiging genomen en gepubliceerd. Toen zij uit de brief van de wethouder van 28 oktober 2021 opmaakten dat het verkeersbesluit was genomen, hebben zij direct bezwaar gemaakt. De bezwaartermijn was toen echter al verstreken. Het is voor eisers onbegrijpelijk dat zij niet persoonlijk zijn geïnformeerd en ook dat de termijnoverschrijding die daar een gevolg van is, niet wordt gepasseerd zoals dat eerder bij het verkeersbesluit over brug 69 wel is gebeurd.
4.2.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] In dit geval is het verkeersbesluit overeenkomstig artikel 6 van de Bekendmakingswet in het Gemeenteblad van 27 augustus 2021 gepubliceerd. De termijn eindigde dan ook op 9 oktober 2021. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft niet-ontvankelijkverklaring van het na afloop van de termijn ingediende bezwaar achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eisers in verzuim zijn geweest. Soms is een besluit op voorgeschreven wijze bekendgemaakt en is de bezwaar- of beroepstermijn een dag later gaan lopen, maar is een belanghebbende met dat besluit niet bekend en kon hij dat ook niet zijn. Volgens vaste rechtspraak begint in beide situaties de bezwaar- of beroepstermijn voor betrokkene niet opnieuw te lopen, maar wordt deze problematiek geadresseerd binnen het kader van artikel 6:11 van de Awb.
Ontvankelijkheid Stichting [naam 4]
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eisers hebben een e-mailwisseling overgelegd tussen de bestuurder van de Stichting [naam 4] (hierna: de Stichting), [naam 2] , en wethouder [naam 3] , destijds wethouder Verkeer, Vervoer, Water en Luchtkwaliteit van de gemeente Amsterdam. Op 7 juli 2021 heeft de bestuurder van de Stichting een e-mail gestuurd aan de wethouder met daarin bezwaren tegen de afsluiting van de [adres 1] de stad in. Vervolgens heeft de bestuurder op 6 september 2021 nogmaals een e-mail gestuurd aan de wethouder met de volgende inhoud :
“Bijzonder teleurgesteld heb ik het verkeersbesluit gelezen over de afsluiting van de [adres 1] de stad in. Teleurgesteld vanwege het ambtenaren apparaat geen tijd heeft om in te gaan op mijn mail van 7 juli en wel tijd heeft haar eigen standpunt door te drijven en het verkeersbesluit te nemen.”Op zitting is door de gemachtigde van eisers aangevoerd dat deze mail betrekking heeft op een ander verkeersbesluit van 25 augustus 2021, namelijk het besluit waarmee de Weteringschans werd aangemerkt als 30-kilometerbied. Gelet op de context acht de rechtbank dit echter niet aannemelijk aangezien in de mails van 7 juli 2021 en
6 september 2021 niet wordt gesproken over de [adres 2] . Op 10 september 2021 heeft de wethouder gereageerd op de e-mails van de bestuurder van de Stichting en aangegeven dat hij nog op de bezwaren van de Stichting zal reageren. De wethouder vermeldt niet dat het verkeersbesluit formeel al op 27 augustus 2021 is genomen. Hoewel deze communicatie met de wethouder als verwarrend kan worden beschouwd, doet dit niet af aan het feit dat de bestuurder van de Stichting naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval op 6 september 2021 op de hoogte was van het verkeersbesluit en op dat moment nog voldoende tijd had om (pro forma) bezwaar te maken via de geëigende weg. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor wat betreft de Stichting er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Ontvankelijkheid C.V. [naam 5] en B.V. [naam 6]
6.1.
Volgens eisers is er weliswaar geen expliciete toezegging gedaan dat zij geïnformeerd zouden worden over het nemen van het verkeersbesluit maar aan de vele contacten en overleggen en de wijze waarop zij steeds persoonlijk geïnformeerd werden, hebben zij wel het gerechtvaardigd vertrouwen ontleend dat dat ook, en zeker bij een dergelijk belangrijk besluit, weer zou gebeuren.
6.2.
De rechtbank gaat niet mee in dit betoog van eisers. Er is door verweerder geen expliciete toezegging gedaan dat eisers zouden worden geïnformeerd over belangrijke besluiten en eisers hadden hier enkel door de vele communicatie over het project ook niet op mogen vertrouwen. Verweerder heeft toegelicht dat bij dit soort verkeersprojecten het gebruikelijk is dat er veel communicatie plaatsvindt met betrokken ondernemers/buurtbewoners door middel van informatiebijeenkomsten, bewonersbrieven, mailings, informatie op de website en soms ook via andere specifieke kanalen. Dit neemt niet weg dat het tot de eigen verantwoordelijk van eisers behoort om er zorg voor te dragen dat zij op de hoogte raken van de voor hun belangrijke verkeersbesluiten. Uit het dossier blijkt bovendien dat verweerder eisers erop hebben gewezen dat zij via de website van de overheid en de gemeente kunnen aangeven dat zij berichten willen ontvangen over besluiten in specifieke delen van de stad en dat zij dan vervolgens zullen worden geïnformeerd over bekendmakingen van besluiten in dat gebied. Eisers hadden daarom op de hoogte kunnen zijn van het genomen verkeersbesluit waardoor de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat eerder een niet tijdig ingediend bezwaarschrift (met betrekking tot het instellen van eenrichtingsverkeer op de nabij gelegen brug 69) wel ontvankelijk is verklaard, maakt dit oordeel niet anders. Temeer nu in die procedure de communicatie rondom dat project, de bezwaarmakers in die procedure in het geheel niet had bereikt en er wel toezeggingen waren gedaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Awb.
2.Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.