ECLI:NL:RBAMS:2024:1888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
23/7367
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep inzake de publicatie van een ontheffing op grond van de Verordening op het binnenwater 2010

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd op 3 april 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.P.M. Magielse, heeft een verzoek ingediend om de van rechtswege verleende ontheffing te publiceren, na een aanvraag die op 2 oktober 2023 was ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft echter niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat aanleiding gaf tot het indienen van een beroep. De rechtbank stelt vast dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de voorwaarden voor een positieve fictieve beschikking niet zijn vervuld. De rechtbank verwijst naar artikel 4:20a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat de bepalingen over positieve fictieve beschikkingen alleen van toepassing zijn indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. In dit geval is er in de Verordening op het binnenwater 2010 niets opgenomen over de toepassing van deze bepalingen op aanvragen om ontheffing. Eiser heeft dit niet weersproken, waardoor de rechtbank het standpunt van het college onderschrijft dat er geen ontheffing van rechtswege is ontstaan. De rechtbank concludeert dat het college niets hoeft te publiceren en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/7367

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.P.M. Magielse),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 2 oktober 2023 om de van rechtswege verleende ontheffing te publiceren.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan de beschikking niet binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven bekend maakt, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog de beschikking bekend gemaakt moet worden (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is bekend gemaakt, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3.1.
Eiser heeft op 8 mei 2023 een aanvraag voor een ontheffing op grond van de Verordening op het binnenwater 2010 ingediend. Het college had uiterlijk
26 september 2023 op de aanvraag moeten beslissen. Dat is niet gebeurd. Het college heeft op 3 oktober 2023 de aanvraag voor ontheffing afgewezen. De dag ervoor had eiser het college verzocht om de van rechtswege verleende ontheffing te publiceren. Vervolgens heeft eiser op 10 november 2023 het college in gebreke gesteld omdat het college niet is overgegaan tot publicatie van de van rechtswege verleende ontheffing. Op
21 november 2023 heeft het college een besluit genomen op de ingebrekestelling. Volgens het college is er geen ontheffing van rechtswege verleend. Daarom zijn de gevolgen die voortvloeien uit een van rechtswege verleende ontheffing ook niet van toepassing. Er zal geen bekendmaking worden gedaan. Het college concludeert dat ten onrechte een ingebrekestelling is verstuurd en dat er geen dwangsom verschuldigd is.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet voldaan is aan de voorwaarden waaraan een beroep niet tijdig moet voldoen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Awb gaat over positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen. Deze paragraaf bestaat uit de artikelen 4:20a tot en met 4:20f van de Awb. In artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze paragraaf van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Dit betekent dus dat in de Verordening op het binnenwater 2010 moet zijn bepaald dat de bepalingen uit de Awb over positieve fictieve beschikkingen van toepassing zijn op aanvragen om ontheffing als hier aan de orde. Het college heeft in zijn besluit van 21 november 2023 aangegeven dat in de Verordening op het binnenwater 2010 hier niets over is opgenomen. Eiser heeft dit niet weersproken. De rechtbank onderschrijft het standpunt van het college dat geen ontheffing van rechtswege is ontstaan. Dit betekent dus tevens dat het college niets hoeft te publiceren.
3.3.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. van der Kroft, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikelen 6:12 en 8:55f van de Awb.