ECLI:NL:RBAMS:2024:1878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
10908544 \ CV EXPL 24-1130
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten inzake voeging en competentiegrens kantonrechter in geschil tussen vennootschappen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Amsterdam, zijn er twee incidenten aan de orde die voortkomen uit geschillen tussen de besloten vennootschappen [eiser 2] B.V., Markloes B.V. en [gedaagde] B.V. De eiser, [eiser 2], heeft in twee verschillende dagvaardingen vorderingen ingesteld tegen Markloes en [gedaagde] met betrekking tot de nakoming van een vaststellingsovereenkomst die op 28 februari 2023 is gesloten. Deze overeenkomst betrof de uittreding van [eiser 2] als aandeelhouder van [bedrijf] B.V., waarbij [eiser 2] zijn aandelen heeft verkocht aan Markloes en [gedaagde]. De eiser vordert van beide gedaagden een betaling van € 17.657,28, vermeerderd met rente en proceskosten.

Markloes en [gedaagde] hebben in beide zaken verweer gevoerd en verzocht om voeging van de zaken, alsook om onbevoegdverklaring van de kantonrechter, met het argument dat de vorderingen samen meer dan de competentiegrens van € 25.000 overschrijden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van verknochtheid tussen de zaken, waardoor voeging gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat de vorderingen tegen Markloes en [gedaagde] zelfstandig moeten worden beoordeeld, en dat de kantonrechter bevoegd blijft om deze zaken te behandelen.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de zaken worden gevoegd, dat de verzoeken tot onbevoegdverklaring worden afgewezen, en dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. De zaken zullen verdergaan onder hun eigen rolnummers, met een roldatum voor beraad over de mondelinge behandeling op 12 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummers: 10908544 \ CV EXPL 24-1130 en 10908547 \ CV EXPL 24-1132
Vonnis in incidenten van 29 maart 2024
in de zaak met rolnummer 24-1130 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[eiser 2] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.J. Rijnbout,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
MARKLOES B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
procederend in persoon,
en in de zaak met rolnummer 24-1132 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[eiser 2] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.J. Rijnbout,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Eiser in beide zaken zal hierna “ [eiser 2] ” worden genoemd. Gedaagden Markloes B.V. en [gedaagde] B.V. zullen hierna respectievelijk “Markloes” en “ [gedaagde] ” worden genoemd.
De zaken worden hierna ook wel kort aangeduid als de ‘eerste zaak’ (rolnummer 24-1130) en de ‘tweede zaak’ (rolnummer 24-1132).

1.De procedures

1.1.
Het verloop van de procedure in zowel de eerste als de tweede zaak blijkt uit:
- twee vrijwel identieke dagvaardingen van 23 januari 2024 gericht aan Markloes en [gedaagde] , met bijlagen 1 tot en met 7,
- een door Markloes en [gedaagde] gezamenlijk ingediende incidentele conclusie tot voeging en onbevoegdverklaring, tevens conclusie van antwoord, met bijlagen 1, 2, 3, 5, 6 en 7,
- de rolmededelingen van de kantonrechter van 16 februari 2024,
- twee vrijwel identieke incidentele conclusies van antwoord van [eiser 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten van beide zaken.

2.De feiten voor zover van belang in de incidenten in beide zaken

2.1.
[eiser 2] , Markloes en [gedaagde] zijn de vennootschappen van drie vrienden die samen het café [naam café] zijn gestart, ondergebracht in [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ). De aandelen van [bedrijf] waren in handen van [eiser 2] voor 25%, [gedaagde] voor 25% en Markloes voor 50%.
2.2.
Op 28 februari 2023 zijn partijen een vaststellingsovereenkomst aangegaan voor de uittreding van [eiser 2] als aandeelhouder van [bedrijf] , met onder meer de volgende afspraken:
[eiser 2] verkocht aan Markloes en [gedaagde] ieder de helft van zijn [bedrijf] -aandelen voor de koopsommen van ieder € 23.447,13, dus in totaal € 46.894,26.
Markloes en [gedaagde] hoefden de koopsommen niet direct te voldoen; deze werden door [eiser 2] geleend en zouden Markloes en [gedaagde] ieder in twaalf maandelijkse termijnen van € 1.953,93 afbetalen via de bankrekening van [bedrijf] .
Uiterlijk op 29 februari 2024 dienden de koopsommen volledig door Markloes en [gedaagde] te zijn betaald.

3.Het geschil in beide hoofdzaken

3.1.
[eiser 2] heeft in twee verschillende dagvaardingen dezelfde vorderingen ingesteld tegen Markloes en tegen [gedaagde] . [eiser 2] vordert van beide partijen elk een volledige betaling van:
I € 17.657,28, te vermeerderen met een contractueel bedongen rente van 3%, althans wettelijke (handels)rente over € 16.681,73 vanaf 23 januari 2024,
II de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente,
III de nakosten.
[eiser 2] vordert daarnaast dat de rechtbank de vonnissen uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Dat betekent dat [eiser 2] een toegewezen bedrag na het vonnis mag incasseren, ook al wordt hoger beroep aangetekend.
3.2.
Volgens [eiser 2] is het bedrag van € 17.657,28 de optelsom van ieders nog openstaande koopsom en daarover verschuldigde rente en buitengerechtelijke incassokosten, na aftrek van wat al is voldaan. Deze berekening is volgens [eiser 2] voor Markloes en [gedaagde] exact hetzelfde, wat leidt tot twee dezelfde hoofdsommen.
3.3.
Markloes en [gedaagde] hebben met één document in beide zaken verweer gevoerd tegen de vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing met een veroordeling van [eiser 2] in de proceskosten. Markloes en [gedaagde] stellen dat zij ieder de vaststellingsovereenkomst nagenoeg geheel zijn nagekomen en dat de vordering van [eiser 2] op ieder van hen dus maar een fractie bedraagt van het geëiste.

4.De beoordeling van de incidenten in beide zaken

4.1.
Voordat de rechtbank aan de behandeling van de hoofdzaken toekomt, zijn eerst de volgende twee incidenten aan de orde. Markloes en [gedaagde] vorderen in beide zaken dat de kantonrechter (i) de zaken voegt en (ii) dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en de zaken als één geheel verwijst naar de handelsrechter van deze rechtbank. Markloes en [gedaagde] verlangen daarbij een proceskostenveroordeling van [eiser 2] .
4.2.
Het voegen van de zaken moet volgens Markloes en [gedaagde] vanwege het volgende. [eiser 2] heeft weliswaar Markloes en [gedaagde] apart gedagvaard, maar het draait hier om één geschil aangezien van dezelfde overeenkomst nakoming wordt gevraagd. De zaken zijn op ondergeschikte details na inhoudelijk volkomen gelijk aan elkaar en er bestaat dus gevaar voor tegenstrijdige uitspraken bij een afzonderlijke behandeling. Het is bovendien proceseconomisch gezien wenselijk om de zaken gezamenlijk te behandelen.
4.3.
Over de bevoegdheid van de kantonrechter voeren Markloes en [gedaagde] het volgende aan. De kantonrechter is bevoegd om zaken te behandelen en te beslissen betreffende een vordering met een beloop van ten hoogste € 25.000. Dat leidt ertoe dat de kantonrechter na voeging onbevoegd is en de gevoegde zaak moet verwijzen naar de handelsrechter.
Zij stellen hiertoe dat naast de vordering die [eiser 2] stelt te hebben op Markloes en de vordering die [eiser 2] stelt te hebben op [gedaagde] , een achtergestelde lening ad €17.500 van [eiser 2] aan [bedrijf] ook onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, en daarmee van het onderhavige geschil. Als je al deze vorderingen bij elkaar zou optellen is dat meer dan € 25.000. Deze vordering kan niet worden opgeknipt en [eiser 2] heeft geen afstand gedaan van het meerdere boven € 25.000, aldus steeds Markloes en [gedaagde] .
4.4.
[eiser 2] heeft aangevoerd dat zij kan erkennen dat er een verknochtheid bestaat tussen de twee zaken, omdat beide zaken zien op de nakoming van de koopsommen uit de vaststellingsovereenkomst. [eiser 2] verzet zich verder tegen beide incidenten, met een veroordeling van Markloes en [gedaagde] in de proceskosten van het incident. Mocht de kantonrechter toch tot voeging overgaan, dan volstaat een rolvoeging volgens [eiser 2] .
de kantonrechter zal wel voegen, maar niet verwijzen
4.5.
Op grond van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de kantonrechter tot voeging van zaken overgaan indien er sprake is van verknochtheid tussen de zaken. Aangezien zaak een en zaak twee op ondergeschikte details na vrijwel gelijk aan elkaar zijn, is er van verknochtheid sprake en aan de vereisten van artikel 222 Rv voldaan. [eiser 2] erkent deze verknochtheid ook. In het geval van gelijke feitencomplexen en samenhangende rechtsverhoudingen dienen, mede met het oog op een doelmatige procesvoering, tegenstrijdige uitspraken te worden voorkomen. De kantonrechter zal daarom de incidentele vordering tot voeging toewijzen.
4.6.
Op grond van artikel 93 aanhef en onder sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter bevoegd om zaken te behandelen en te beslissen betreffende een vordering met een beloop van ten hoogste € 25.000,-. Het feit dat eenzelfde overeenkomst aan de vorderingen ten grondslag ligt en de zaken hierna gevoegd zullen worden behandeld, betekent niet dat het ook voor de competentiegrens van de kantonrechter om één zaak gaat. Er is immers geen sprake van objectieve cumulatie in de zin van artikel 94 lid 1 Rv, maar van subjectieve cumulatie omdat nog steeds sprake is van een afzonderlijke vordering op Markloes en een afzonderlijke vordering op [gedaagde] . Dit zou bijvoorbeeld anders zijn geweest als het ging om één vordering waar Markloes en [gedaagde] hoofdelijk aan waren verbonden, maar daarvan is hier geen sprake. [eiser 2] heeft daarnaast niet ook nog een vordering ingesteld tegen [bedrijf] om ook de achtergestelde lening te verhalen. Zelfs als dat wel het geval zou zijn, dan nog zou dat een afzonderlijke (derde) vordering op [bedrijf] zijn en maakt ook dat hier geen verschil voor de competentiegrens. Kortom, de vorderingen tegen Markloes en [gedaagde] moeten zelfstandig worden bezien en overschrijden daarmee niet de competentiegrens van de kantonrechter. De gevoegde zaken zullen daarom onder de kantonrechter blijven en worden niet verwezen naar de handelsrechter. Daarmee wordt de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring en verwijzing in beide zaken afgewezen.
4.7.
Omdat de voeging wordt toegewezen en de verwijzing wordt afgewezen, zijn partijen over een weer in het ongelijk gesteld. De kantonrechter zal daarom in beide zaken de proceskosten van de incidenten compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
het vervolg van de procedure
4.8.
Markloes en [gedaagde] hebben in de hoofdzaken al van antwoord gediend, zodat naar een roldatum zal worden verwezen voor beraad mondelinge behandeling. Een rolrechter zal dan beslissen of er een mondelinge behandeling zal plaatsvinden of schriftelijk verder zal worden geprocedeerd. Indien een mondelinge behandeling zal plaatsvinden, zullen eerst verhinderdata worden opgevraagd bij partijen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in beide incidenten,
5.1.
voegt de zaken, waarmee de zaken hierna samen zullen worden behandeld maar nog steeds verdergaan onder het eigen zaak- en rolnummer,
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat ieder haar eigen kosten draagt,
in beide hoofdzaken,
5.4.
verwijst de zaken naar de roldatum van 12 april 2024 voor beraad mondelinge behandeling,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, kantonrechter, en mr. M.A. van der Brug, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2024.