ECLI:NL:RBAMS:2024:1857

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
13/327280-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging diefstal met geweld en veroordeling poging diefstal met valse sleutel

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 7 december 2023 te Amsterdam betrokken was bij een poging tot diefstal. De rechtbank heeft het primair ten laste gelegde feit, namelijk de poging tot diefstal met geweld, niet bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte en zijn medeverdachte van plan waren om de bewoner van de woning te overvallen. De rechtbank concludeerde dat de aangetroffen spullen bij de verdachte en medeverdachte niet zonder meer konden worden gekoppeld aan een overval.

Echter, de rechtbank heeft het subsidiair ten laste gelegde feit, de poging tot diefstal met een valse sleutel, wel bewezen verklaard. De verdachte en zijn medeverdachte waren op het moment van de melding bij de woning aanwezig en de deur werd met een valse sleutel geopend. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van vrijwillige terugtred, omdat de verdachte en medeverdachte wegliepen na het aangaan van het portieklicht, wat een uitwendige prikkel was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers. De verdachte had geen eerdere veroordelingen in Nederland, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De rechtbank baseerde de straf op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/327303-23
Datum uitspraak: 29 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.M.A. Schwartz, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 7 december 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Primair
het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld uit een woning gelegen aan de [weg] ;
Subsidiair
het medeplegen van een poging tot diefstal met braak en/of valse sleutel uit een woning gelegen aan de [weg] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 7 december 2023 ontvangt de politie een melding met de informatie dat twee mannen rond 22:00 uur van plan zouden zijn een overval te plegen in een woning gelegen aan de [adres 1] . In de woning zouden een groot geldbedrag en een hoeveelheid verdovende middelen aanwezig zijn. Om 21:14 uur komen de eerste verbalisanten ter plaatse en nemen waar dat de portiekdeur gesloten is. Rond 21:40 uur zien de verbalisanten twee mannen aan komen lopen. Verdachte [verdachte] draagt gezichtsbedekking en loopt richting de deur van de genoemde woning. De medeverdachte blijft op enige afstand staan. Beide mannen communiceren met elkaar en de medeverdachte kijkt schichtig om zich heen. De verbalisanten nemen waar dat verdachte ongeveer vijftien seconden bezig is met de voordeur van de woning, waarna deze opengaat en het portieklicht aan gaat. Beide mannen lopen hierna weg van de woning, waarna zij even later worden aangehouden. Bij verdachte worden onder meer een breekijzer, schroevendraaiers en een bivakmuts aangetroffen. Bij medeverdachte treffen de verbalisanten onder andere een slotentrekker, een in een doek geknoopte jeu-de-boules bal en twee mobiele telefoons gewikkeld in aluminiumfolie aan.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich, tezamen met de medeverdachte, schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten, nu gelet op de uiterlijke verschijningsvorm geen sprake kan zijn van een poging overval noch van een poging inbraak.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden verklaard. Het dossier bevat naast de tip van de melder onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat verdachte en medeverdachte van plan waren om de bewoner van de woning te overvallen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat uit de onder verdachte en medeverdachte aangetroffen spullen niet zonder meer kan worden afgeleid dat deze voor een overval en daarmee gepaard gaand geweld of bedreiging daarmee, bestemd zijn.
Poging inbraak
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Verdachte en medeverdachte zijn rond het door de melder genoemde tijdstip verschenen bij de woning, waarna de deur van de woning met kennelijk een valse sleutel is geopend. Hierbij was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, waarbij verdachte bezig was om de deur te openen en medeverdachte op de uitkijk stond. Anders dan de raadsman heeft bepleit is de rechtbank van oordeel dat hiermee reeds gedragingen zijn verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van de diefstal met een valse sleutel, mede gelet op de aangetroffen spullen bij verdachte en medeverdachte, en het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit gezichtsbedekking droeg.
Verder is de rechtbank van oordeel dat aan de melding betrouwbaarheid toekomt, nu deze op alle voor de bewezenverklaring relevante punten wordt bevestigd door de rest van het dossier. De verdediging heeft gesteld dat de verklaring van begeleider [begeleider] over haar gesprek met de melder als de-auditu verklaring niet kan worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank oordeelt anders. Haar verklaring komt niet alleen overeen met de uitwerking van het opgenomen 112-gesprek tussen de melder en de meldkamer van de politie, maar wordt tevens ondersteund door hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld. [begeleider] legt haar verklaring om 21:25 uur af, voordat de door haar genoemde personen, namelijk verdachte en medeverdachte, inderdaad – in lijn met haar verklaring – bij de door haar genoemde woning worden aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij de woning was om verdovende middelen te kopen. Dit alternatieve scenario wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en door de verklaring van verdachte zelf. Hij heeft immers ook verklaard dat hij en medeverdachte pas in de tram op weg naar het station op het idee kwamen om dat te gaan doen en dat hij niemand heeft verteld van het plan. In deze situatie is het gegeven dat de politie via [begeleider] al eerder op de hoogte was van de komst van verdachte en medeverdachte niet te verklaren. Het alternatieve scenario is derhalve niet aannemelijk geworden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 7 december 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om in een woning, [adres 1] , enig geldbedrag en/of verdovende middelen, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van een valse sleutel met dat opzet, met zijn mededader naar die woning aan de [adres 1] hoog is toe gegaan waarna verdachte met
gezichtsbedekkende kleding, de portiekdeur aan de [adres 1] open heeft
open gemaakt en zijn mededader op de uitkijk heeft gestaan en verdachte en zijn mededader in het bezit waren van tassen met daarin een bivakmuts en inbrekersgereedschap en een jeu-de-boules bal die was gewikkeld in een doek,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred. De verdachte zou de voltooiing van het misdrijf hebben voorkomen door weg te lopen van de woning. Het misdrijf is daarom niet voltooid door omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk. Dit zou volgens de raadsman tot ontslag van alle rechtsvervolging moeten leiden.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred geen sprake kan zijn. Het voornemen van de verdachte en de medeverdachte heeft zich geopenbaard door een begin van uitvoering. Alleen door omstandigheden gelegen buiten de wil van verdachte en de medeverdachte, namelijk het aangaan van het portieklicht, is het feit niet voltooid.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred is beslissend of deze het gevolg was van een spontane besluitvorming van verdachte zelf, die niet plaatsvond uitsluitend onder invloed van uitwendige prikkels. Uit het dossier volgt dat verdachte en medeverdachte zijn weggelopen nadat de deur was geopend en op het moment dat het portieklicht aanging. Verdachte heeft niet verklaard dat hij zijn poging vrijwillig heeft afgebroken. Nu evenmin uit het dossier kan worden afgeleid dat er een andere reden was om weg te lopen, is de rechtbank van oordeel dat dit kennelijk moet zijn gebeurd naar aanleiding van een uitwendige prikkel, te weten het aangaan van het portieklicht.
Dat sprake was van vrijwillige terugtred is daarom niet aannemelijk geworden, zodat de rechtbank het verweer verwerpt. Daarmee komt de rechtbank tot het oordeel dat het bewezen verklaarde feit volgens de wet strafbaar is, aangezien ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over een eventueel op te leggen straf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met een valse sleutel uit een woning. Dit is een ernstig feit, waarbij inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van het pand. Ook veroorzaken dergelijke feiten bij de bewoners en de samenleving als geheel gevoelens van onrust en onveiligheid. Bij het plegen van dit feit heeft verdachte kennelijk slechts zijn eigen gewin in gedachten gehad en daarbij geen rekening gehouden met de impact van dit soort feiten op de slachtoffers. Daarnaast heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
De LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting gaan voor een voltooide woninginbraak in beginsel uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. In onderhavig geval is het gebleven bij een poging, waardoor de gevolgen beperkt zijn gebleven.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. E. Slager en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2024.
[---]

1.[---]

[---]

2.[---]

[---]

3.[---]

[---]