ECLI:NL:RBAMS:2024:1856

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
13/325267-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezen zware mishandeling met mes in buik

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 december 2023 in Amsterdam een messteek in de buik van het slachtoffer heeft toegebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, op 15 maart 2024 is gehoord. De officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, heeft poging tot doodslag ten laste gelegd, maar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Snelder, heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft echter wel zware mishandeling bewezen verklaard, gezien het letsel dat het slachtoffer had opgelopen, waaronder een steekwond en inwendig letsel, wat operatief ingrijpen vereiste. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast zijn de in beslag genomen messen onttrokken aan het verkeer en is er een schadevergoeding van € 4.000,- toegewezen aan het slachtoffer, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/325267-23
Datum uitspraak: 29 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Snelder, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 december 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door [slachtoffer] (
hierna: slachtoffer) met een mes in de buik te steken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een zware mishandeling. Meer subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de poging tot doodslag kan worden bewezen. Door met een mes te steken in de buikstreek van het slachtoffer, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft primair verzocht om vrijspraak, nu volgens haar niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die heeft gestoken. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat geen sprake was van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door het steken zou komen te overlijden. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep op noodweer gedaan ten aanzien van alle ten laste gelegde varianten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 4 december 2023 het slachtoffer heeft gestoken. Op basis van de aangetroffen bloedsporen in de gang van de woning, waarin DNA van het slachtoffer is aangetroffen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de steekpartij
inde woning aan de [adres woning] moet hebben plaatsgevonden. Deze bevindingen vinden steun in de verklaring van getuige [getuige] , die heeft verklaard dat het slachtoffer onder meer ‘call the police’ riep en sprak over een ‘knife’ op het moment dat hij uit de woning rende.
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij tezamen met verdachte en de vriendin van verdachte in de woning aanwezig was. Wanneer de verbalisanten ter plaatse komen, treffen zij verdachte en het slachtoffer op straat aan, en in de woning alleen de vriendin van verdachte in een toestand die niet aannemelijk maakt dat zij het slachtoffer zou hebben gestoken. Het slachtoffer heeft ook verklaard dat hij pepperspray heeft gebruikt tegen de persoon die hem zou hebben gestoken. Ook dit komt overeen met de waarnemingen van getuige [getuige] , die zag dat de man die uit de woning kwam en zijn buik vasthield iets in het gezicht spoot van een man die uit dezelfde woning kwam. Daarnaast wordt verdachte aangetroffen met natte ogen, die hij niet kon openen. Verdachte verklaart op dat moment ‘pepper’ in zijn ogen te hebben gekregen. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte de persoon is die door het slachtoffer is bespoten met pepperspray.
Bij verdachte worden vervolgens twee zakmessen aangetroffen, die zijn bemonsterd en onderzocht op DNA-sporen. Op het lemmet van het mes met SIN-nummer AAPI3240NL wordt DNA-materiaal van zowel verdachte als het slachtoffer wordt aangetroffen. Ook test de bemonstering van dit mes positief op de aanwezigheid van bloed. Hieruit concludeert de rechtbank dat dit het mes moet zijn geweest waarmee het slachtoffer is gestoken.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer in de woning heeft gestoken met een mes. Het verweer van de raadsvrouw dat mogelijk iemand anders in de woning is geweest, vindt geen steun in het dossier. Zowel verdachte als het slachtoffer hebben hier niets over verklaard en dit is ook niet door een getuige waargenomen.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde (poging doodslag)
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen. Voor een poging tot doodslag is, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet op de dood van het slachtoffer vereist. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om aangever om het leven te brengen. Ook voor voorwaardelijk opzet (het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden als gevolg van de messteek) ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier. Daarbij overweegt de rechtbank dat aangever weliswaar in een kwetsbaar gebied is gestoken, maar dat op basis van het dossier niet valt vast te stellen hoe diep het mes het lichaam in is gegaan en of met hoeveel kracht gestoken is. Verder is niets bekend over de omstandigheden waaronder het slachtoffer is gestoken.
Zware mishandeling
Op basis van de letselrapportage stelt de rechtbank vast dat het letsel van het slachtoffer bestaat uit een verwonding aan het vetschort en een bloeding aan de rechterbuikspier. Ook was er 900 tot 1000 milliliter bloed aanwezig in de buik van het slachtoffer. Het letsel was van dien aard dat operatief ingrijpen noodzakelijk was. Voor het herstel na de operatie is een periode van tien weken aangewezen en de operatiewonden kunnen leiden tot littekens. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de verwonding zwaar lichamelijk letsel heeft opgeleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van voorwaardelijk opzet. Het steken met een mes in de buik, een kwetsbaar gebied, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht zware mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer] dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 4 december 2023 te Amsterdam,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de buik en inwendig letsel in de buik, heeft toegebracht door met een mes in de buik van voornoemde [slachtoffer] te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweer. Het slachtoffer zou volgens verdachte zijn doorgedraaid, waardoor niet kan worden uitgesloten dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte. In dat geval was de reactie van verdachte een noodzakelijke zelfverdediging.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie, nu een dergelijk scenario geen ondersteuning vindt in het dossier.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat het door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk is geworden, nu uit het dossier niet volgt dat het slachtoffer voordat hij gestoken werd zelf enig geweld zou hebben gebruikt. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een bewezenverklaring verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals
daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling, door het slachtoffer – zijn goede vriend – te steken met een mes. Het slachtoffer heeft hierdoor een steekwond en een inwendige bloeding opgelopen, waardoor medisch ingrijpen noodzakelijk was. Uit het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer nog steeds veel pijn ervaart, een groot litteken op zijn buik heeft en last heeft van angstgevoelens en slapeloosheid. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig feit, waarvoor een gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie (het
strafblad) van verdachte en zijn ECRIS-uittreksel uit het Poolse Strafregister. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Bij zware mishandeling met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden als vertrekpunt genoemd. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het feit aanleiding hier enigszins vanaf te wijken, nu verdachte de rest van zijn leven zal moeten leven met het gegeven dat hij zijn beste vriend, die zoals hij heeft verklaard als een broer voor hem was, heeft gestoken.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Mes (G6433370);
1 STK Mes (G6433371).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de messen onttrokken dienen te worden aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de in beslag genomen messen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het mes met goednummer G6433370 onttrekken aan het verkeer nu met behulp van dit mes het bewezen geachte feit is begaan. Daarnaast zal de rechtbank het mes met goednummer G6433371 eveneens onttrekken aan het verkeer, nu dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en het kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 6.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht om de vordering te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat er redenen bestaan om de hoogte van het bedrag te matigen, nu een gedeelte van de pijn en het moeizame herstel van het letsel te wijten is aan het feit dat het slachtoffer zich heeft onttrokken aan de medische behandeling.
Naar maatstaven van billijkheid, eveneens rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen, zal ten aanzien van de immateriële schade - die [slachtoffer] door toedoen van verdachte heeft geleden - een bedrag van € 4.000,- worden toegekend. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2023. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
STK Mes (G6433370);
1 STK Mes (G6433371).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 4.000,- (vierduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat een bedrag van
€ 4.000,- (vierduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenisvan verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. E. Slager en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2024.