ECLI:NL:RBAMS:2024:1850

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23/5773, 23/5773, 23/6656, 24/913, 24/918, 23/5547, en 23/5788
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen niet-tijdige besluitvorming door de belastingdienst en minister van Financiën met betrekking tot woo-verzoeken

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 maart 2024, worden meerdere beroepen behandeld die eiser heeft ingesteld tegen het ministerie van Financiën en de belastingdiensten in Utrecht en Den Haag. Eiser stelt dat de belastingdienst niet tijdig heeft beslist op zijn aanvragen, wat aanleiding geeft tot deze procedure. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ontvankelijk en gegrond zijn, omdat de beslistermijnen zijn overschreden. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zonder zitting uitspraak te doen.

De rechtbank stelt vast dat eiser de belastingdienst in gebreke heeft gesteld en dat er minimaal twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank legt de minister en de belastingdienst op om binnen bepaalde termijnen alsnog besluiten te nemen op de aanvragen van eiser. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 25,- per dag voor elke overschrijding van de beslistermijn, met een maximum van € 3.750,- per zaak. Dit is een gevolg van de buitengewone omstandigheden die zich voordoen door het aantal verzoeken van eiser.

Daarnaast behandelt de rechtbank ook opvolgende beroepen van eiser, waarbij hij stelt dat eerdere besluiten niet volledig zijn. De rechtbank verklaart het beroep in zaak 23/5547 niet-ontvankelijk, maar verklaart het beroep in zaak 23/5788 gegrond. De belastingdienst Utrecht wordt opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor overschrijding van de termijn, tot een maximum van € 15.000,-. De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid voor partijen om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/5773, 23/5773, 23/6656, 24/913, 24/918, 23/5547, en 23/5788.

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

het ministerie van Financiën,

en
de belastingdienst Utrecht,
en
de belastingdienst Den Haag,verweerders

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank een aantal beroepen die eiser heeft ingesteld omdat de minister c.q. de belastingdienst volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvragen.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk gegrond of kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3.
De rechtbank stelt vast dat in de volgende eerste beroepen de beslistermijn is overschreden, dat eiser verweerder na het verstrijken van de beslistermijn in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien minimaal twee weken zijn verstreken. De beroepen zijn daarom ontvankelijk en gegrond.
23/5773
Eiser heeft op 4 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen een tweede deelbesluit van 25 april 2023 (standpunten kennisgroepen). Er is geen verweer gevoerd.
23/6656
Eiser heeft op 5 september 2023 bezwaar gemaakt tegen het vierde deelbesluit van
27 juli 2023 (standpunten kennisgroepen). Verweerder verwacht uiterlijk op 1 mei 2024 op het bezwaar te kunnen beslissen.
24/913 en 24/918
Eiser heeft op 18 december 2023 bij zowel het ministerie als de belastingdienst gelijkluidende woo-verzoeken ingediend. De minister heeft het verzoek als één verzoek opgevat en in behandeling genomen. Verweerder verwacht twaalf weken na het verweerschrift op het verzoek te beslissen. Dat is omgerekend vóór 17 mei 2024.
3. Omdat in alle zaken de besluitvorming is uitgebleven, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank vindt wel dat er sprake is van buitengewone omstandigheden, gezien het aantal verzoeken van eiser en de omvang daarvan. Daarom sluit de rechtbank zich aan bij de verwachte nadere beslistermijnen voor zover de minister stelt meer tijd nodig te hebben om op de aanvragen en bezwaren te beslissen.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank nadere termijnen van respectievelijk twee weken in zaak 23/5773, uiterlijk 1 mei 2024 in zaak 23/6656 en uiterlijk 17 mei 2024 in zaken 24/913 en 24/918.
5. In deze uitspraak dient de rechtbank in meerdere zaken tegelijk een dwangsom op te leggen. Dat roept de vraag naar samentelling op. Eiser heeft in het verleden ook een groot aantal, elkaar soms overlappende woo-verzoeken bij zowel de minister als de belastingdienst ingediend, en heeft inmiddels ook meer dan dertig procedures bij de rechtbank gevoerd. Dat betekent fysiek dat niet alle eerdere procedures van eiser bij de rechtbank vermeld kunnen worden op de binnenkant van de kaft; een uitzonderlijke situatie. Dit is een extra grond voor afwijking van het beleidsmatige uitgangspunt voor bepaling van de hoogte van de dwangsommen.
6. De rechtbank zal om pragmatische redenen bepalen dat de dwangsom wordt verdeeld over de vier zaken. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 25,-moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 3.750,- per zaak.
Opvolgende beroepen
7. De rechtbank stelt verder vast dat eiser, naast de hierboven behandelde beroepen, ook twee opvolgende beroepen heeft ingesteld, omdat hij van mening is dat (volledige) besluitvorming van ofwel de minister, ofwel de belastingdienst is uitgebleven, ondanks eerdere uitspraken van de rechtbank. Het betreft de volgende beroepen:
23/5547
Opvolgend beroep (tweede beroep) naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank van 21 april 2023. Eiser stelt in deze zaak dat er niet volledig is beslist op zijn verzoek.
8. Eiser heeft de rechtbank met een brief van 29 oktober 2023 laten weten de minister op zijn besluit heeft beslist, maar dat dit besluit niet volledig is. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaarprocedure de aangewezen procedure is om deze inhoudelijke vraag te behandelen, niet de procedure wegens het niet-tijdig beslissen. Bij een beroep dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen ligt immers alleen de vraag voor of het bestuursorgaan heeft beslist en niet of het genomen besluit de reikwijdte van het verzoek omvat. Dit kan, zoals eiser stelt, anders zijn indien er sprake is van besluitvorming door middel van deelbesluiten, en verweerder heeft verzuimd om een toegezegde deelbesluit alsnog te nemen, maar dat is hier niet aan de orde. De rechtbank ziet daarom aanleiding dit beroep niet-ontvankelijk te verklaren en om de reacties van eiser naar de minister door te sturen om de bezwaarprocedure te doorlopen.
23/5788
Tweede opvolgend beroep (derde beroep) naar aanleiding van uitspraken (in andere zaken) van de rechtbank van 11 januari 2023 en 19 september 2023.
9. De belastingdienst heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank gaat daarom uit van de door eiser gestelde omstandigheden en de door hem aangeleverde stukken. Het is niet gebleken dat de belastingdienst Utrecht heeft beslist op het verzoek, of dat het is doorgezonden naar de minister. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank heeft wegens ontbreken van een verweer geen inzicht in het tijdspad van de belastingdienst en heeft daarom geen andere keuze dan een termijn van twee weken op te leggen.
10. Het beleid kent geen dwangsommaximum van hoger dan € 37.500. De rechtbank ziet geen aanleiding om dat dwangsommaximum hier te hanteren, gelet op de samenloop. Daarom kiest de rechtbank voor oplegging van het standaardmaximum van € 15.000 bij een dwangsom van € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen in de zaken 23/5773, 23/6656, 24/913 en 24/918 gegrond;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken in zaak 23/5773, uiterlijk
1 mei 2024 een besluit op bezwaar bekend te maken in zaak 23/6656 en uiterlijk 17 mei 2024 een besluit/besluiten bekend te maken in zaken 24/913 en 24/918.
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 25,- per zaak moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 3.750,- per zaak;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van vier maal € 184,- (in totaal €736,) aan eiser moet vergoeden voor de zojuist genoemde zaken;
  • verklaart het beroep in zaak 23/5547 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep in de zaak 23/5788 gegrond;
  • draagt de belastingdienst Utrecht op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat de belastingdienst Utrecht aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • bepaalt dat de belastingdienst Utrecht het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. van der Kroft, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.