ECLI:NL:RBAMS:2024:182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
AMS 23/304
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor woningtoewijzing door de rechtbank Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 17 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing beoordeeld. Eiseres, een alleenstaande moeder met zorg voor haar kinderen, heeft in oktober 2022 een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, aangezien eiseres niet dakloos is, maar verblijft in een noodopvang. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag op basis van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 terecht is, omdat eiseres zelf heeft gekozen om een kind te krijgen en geen passende woning te hebben. De rechtbank wijst ook de toepassing van de hardheidsclausule af, omdat de situatie van eiseres niet als uitzonderlijk of schrijnend genoeg wordt beschouwd om van het beleid af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.M. Kappé),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: M. Marchouh ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 november 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres is een alleenstaande vrouw met de zorg over haar meerderjarige kind en twee minderjarige kinderen. Eiseres heeft in 2013 een verblijfsvergunning verleend gekregen voor verblijf bij haar Nederlandse partner. Eiseres heeft in de periode vanaf haar aankomst in Nederland in 2013 tot en met het overlijden van haar partner in maart 2022 in zijn koopwoning gewoond aan de [adres] . Eiseres heeft in juli 2022 een kind gekregen. Eiseres heeft ook twee andere kinderen uit haar vorige relatie. Deze twee kinderen zijn in 2016 naar Nederland gekomen om zich te herenigen met eiseres en haar partner. De kinderen vormden met eiseres en haar partner een gezin. Na het overlijden van haar partner moest eiseres op verzoek van de familie van haar partner de koopwoning uiterlijk 1 oktober 2022 verlaten, omdat zij de woning wilden verkopen. Eiseres heeft de woning meteen verlaten en verblijft met haar twee minderjarige kinderen en haar meerderjarige kind in een kamer van de noodopvang, die zij via de GGD heeft kunnen regelen.
2.2.
Op 17 augustus 2022 heeft eiseres een urgentieverklaring voor woningtoewijzing aangevraagd. Met het primaire besluit van 6 oktober 2022 heeft verweerder de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend.
2.3.
Met het bestreden besluit van 30 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De urgentieverklaring is afgewezen op grond van artikel 2.6.5, eerste lid aanhef, onder b, c en d van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (hierna: Hvv). Volgens verweerder is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem omdat eiseres niet dakloos is. Daarnaast kon het huisvestingsprobleem volgens verweerder redelijkerwijs voorkomen worden, omdat eiseres er zelf voor gekozen heeft om een kind te krijgen en twee andere kinderen uit Gambia te laten overkomen, zonder daartoe over een passende woning te beschikken. Ook is verweerder van oordeel dat het huisvestingsprobleem voorkomen kon worden door juridische stappen te ondernemen tegen het opzeggen van de huurovereenkomsten door de erfgenamen. Toepassing van de hardheidsclausule vindt verweerder niet aan de orde.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing kon afwijzen op grond van de Hvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een algemene weigeringsgrond?
4.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij binnenkort met haar kinderen dakloos dreigt te raken waardoor wel sprake is van een urgent huisvestingsprobleem.
4.2.
Uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hvv volgt dat de aanvraag voor een urgentieverklaring wordt geweigerd als er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Ter invulling van de bevoegdheid om urgentieverklaringen te verlenen, heeft verweerder Nadere regels [1] opgesteld. Volgens paragraaf 3 van de Nadere regels is verblijf in de noodopvang op zichzelf geen huisvestingsprobleem waarvoor urgentie wordt verleend en vormt dit verder een neutrale factor in de beoordeling. Alleen als de aanvrager voorafgaand en gedurende het verblijf in de noodopvang aanvullende problemen heeft die vallen binnen de criteria voor sociale of medische urgentie, kan er een urgentieverklaring worden verleend.
4.3.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Eiseres verblijft in een kamer van het HVO-Querido die zij via de GGD heeft gekregen. Door haar verblijf in de noodopvang heeft eiseres met haar kinderen een dak boven haar hoofd en is zij niet dakloos. Het beleid van de gemeente Amsterdam is dat gezinnen met minderjarige kinderen niet uit de noodopvang worden gezet. De noodopvang wordt, als eiseres zich aan de regels houdt, elke drie maanden verlengd. Dit is ook tot nu toe gebeurd. Nu ook verder niet is gebleken dat de noodopvang zal worden beëindigd, is er geen sprake van dreigende dakloosheid. Ook is niet gebleken dat er sprake is van aanvullende problemen die vallen binnen de criteria voor een sociale of medische urgentie. Daarom kon de weigeringsgrond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b van de Hvv door verweerder worden tegengeworpen. Omdat deze weigeringsgrond op zichzelf al voldoende grond is voor een afwijzing van de aanvraag, is het niet relevant of sprake was van een huurovereenkomst tussen eiseres en haar partner en of eiseres die had moeten aanvechten bij de civiele rechter.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
5.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule van artikel 2.6.11 van de Hvv niet heeft toegepast. De onvoorziene omstandigheden waarin eiseres en haar kinderen verkeren maken volgens eiseres dat sprake is van een schrijnende situatie.
5.2.
De rechtbank begrijpt dat eiseres belang heeft bij een eigen en vaste verblijfplaats voor haarzelf en haar kinderen. Toch is de rechtbank van oordeel dat verweerder haar niet op grond van de hardheidsclausule alsnog urgentie hoeft te verlenen. Met urgentie krijgt iemand voorrang op andere personen die ook hard op zoek zijn naar een woning. Urgentie is dus de uitzondering op de regel. De hardheidsclausule is daar weer een uitzondering op, omdat iemand dan urgentie krijgt terwijl hij of zij niet aan de voorwaarden voldoet. Om die reden, en tevens gelet op de enorme schaarste aan betaalbare huurwoningen in Amsterdam, past verweerder de hardheidsclausule zeer terughoudend en alleen bij zeer uitzonderlijke, zeer schrijnende, situaties toe.
5.3.
Eiseres en haar kinderen hebben, hoewel het een verre van ideale situatie betreft, in ieder geval een dak boven hun hoofd. Eiseres heeft stukken overgelegd van de basisschool van haar middelste zoon waaruit blijkt dat er zorgen zijn over zijn geestelijke gezondheid, omdat hij onvoldoende slaap krijgt en de situatie stressvol is voor hem. Hij is veranderd van een energievolle jongen naar een stille jongen, die zich moeilijk kan concentreren en weinig sociale contacten heeft. Hoe begrijpelijk en invoelbaar deze situatie ook is, is het op dit moment onvoldoende om op grond van de hardheid over te gaan tot verlening van een urgentieverklaring gelet op het strenge beleid van verweerder. Dit betekent dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie van eiseres niet zodanig schrijnend en uitzonderlijk is dat dit de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. Evenmin is gebleken van omstandigheden die dusdanig bijzonder zijn dat zij maken dat onverkorte toepassing van de Hvv en de Nadere regels in dit geval tot een situatie zou leiden die onevenredig is in verhouding tot de met de daarin te dienen doelen.
5.4.
De rechtbank merkt tenslotte op dat tijdens de zitting is gebleken dat de oudste dochter van eiseres niet meer bij eiseres verblijft, waardoor er (hopelijk) iets meer lucht is ontstaan voor eiseres en haar andere twee minderjarige kinderen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020.