ECLI:NL:RBAMS:2024:1793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
10/264226-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling met voorbedachte rade

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van zware mishandeling met voorbedachte rade. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek op tegenspraak dat plaatsvond op 18 maart 2024. De officier van justitie, mr. R. Wiegant, heeft een vordering ingediend, en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van verklaringen van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio Amsterdam, evenals van de vader van de verdachte.

De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven en voorhanden hebben van een vuurwapen en communicatiemiddelen ter voorbereiding van zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank geoordeeld dat het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen kon worden, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het onder 1 ten laste gelegde werd wel bewezen verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van zware mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, en de verbeurdverklaring van een in beslag genomen telefoon gelast. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van het feit, de rol van de verdachte, en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 10.264226.23
Datum uitspraak: 29 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres], thans gedetineerd in [detentieadres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op tegenspraak op de terechtzitting van 18 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Wiegant en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [persoon 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [persoon 2], namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de vader van verdachte naar voren is gebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [benadeelde partij] door haar advocaat mr. M.P. de Klerk, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2023 tot en met 6 oktober 2023 in Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten zware mishandeling met voorbedachte rade, opzettelijk voorwerpen, te weten een vuurwapen en/of (een) telefoon(s) en/of communicatiemiddel(en) (bedoeld om te communiceren met anderen over dit strafbare feit en/of om anderen instructies te geven met betrekking tot dit strafbare feit) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
( art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2023 tot en met 6 oktober 2023 in Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, van het merk BLOW, type TR 92 K, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie ).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Gelet op de bepalende rol die verdachte ten aanzien van het vuurwapen heeft gespeeld, zoals dat onder feit 1 bewezen kan worden verklaard, kan worden bewezen dat verdachte – in juridische zin – het vuurwapen en de daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad. Dat verdachte het vuurwapen mogelijk niet zelf fysiek in handen heeft gehad, maakt dat niet anders.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte zelf het vuurwapen op enig moment in handen heeft gehad of daar zelf over kon beschikken. Ook het medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen dat bij medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen, kan niet worden bewezen. Verdachte was niet in gezelschap van [medeverdachte] en er kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] die gericht was op het gezamenlijk voorhanden hebben van het vuurwapen en de bijbehorende munitie.
De rechtbank is, met de raadsvrouw en op de door haar aangevoerde gronden, van oordeel dat het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte het wapen op enig moment in bezit heeft gehad of kon beschikken over het wapen. Ook blijkt uit geen van de berichten die op de verschillende telefoons van verdachten zijn gevonden dat verdachte ervoor heeft gezorgd dat [medeverdachte] het wapen in bezit heeft gekregen. Hij zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht, met het Openbaar Ministerie en de verdediging, op de door hen aangevoerde gronden, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde, zoals dat hieronder bewezen wordt verklaard. Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde, is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van het vuurwapen zoals dat onderdeel uitmaakt van het onder 1 ten laste gelegde, evenmin kan worden bewezen. Daar zal de rechtbank verdachte partieel van vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 3 oktober 2023 tot en met 6 oktober 2023 in Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten zware mishandeling met voorbedachten rade, opzettelijk voorwerpen, te weten een telefoon en communicatiemiddelen, bedoeld om te communiceren met anderen over dit strafbare feit en om anderen instructies te geven met betrekking tot dit strafbare feit, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Bij de strafoplegging slaat de rechtbank acht op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders
.Bij de eerste keer recidive wordt een verhoging toegepast van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit toegepast. Bij verdere recidive kan een verhoging worden toegepast van meer dan 50% of een andere strafmodaliteit.
In de onderhavige zaak verklaart de rechtbank, kort gezegd, het medeplegen van het voorbereiden van het medeplegen van zware mishandeling bewezen. Het oriëntatiepunt voor zware mishandeling met zeer zwaar lichamelijk letsel door het gebruik van een wapen is een jeugddetentie vanaf zes maanden. Dat is voor de rechtbank een eerste aanknopingspunt bij het bepalen van de op te leggen straf, omdat verdachte wist dat een wapen gebruikt zou worden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 18 december 2023 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Dat maakt dat verdachte geen first offender is, maar een recidivist en dat is reden om de straf te verhogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van het medeplegen van zware mishandeling, waarbij het slachtoffer in het been zou worden geschoten. Verdachte heeft, onder andere via de app Signal, met zijn medeverdachten gecommuniceerd over het plan om het slachtoffer in het been te laten schieten, de organisatie daarvan en de geldelijke beloning daarvoor. Het is stuitend om te lezen hoe verdachte en zijn medeverdachten het met elkaar hebben over “leg day” (het schieten in het been), een “werker” die dat met “gereedschap” moet uitvoeren en zelfs schrijven “je moet der wel raken”. Het is volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, op dat moment niet (goed) wist waar hij mee bezig was. Dat wist hij wel, het kon hem gewoon niets schelen. Het is volstrekt niet normaal dat een onbekend iemand in een groepschat vraagt een ander in het been te schieten, waarop verdachte iemand benadert om dat te gaan doen en de opdracht van de onbekende aanneemt. Dat verdachte zich niets aantrok van het welzijn en de lichamelijke integriteit van het beoogde slachtoffer, maar zich enkel liet leiden door de hem ongetwijfeld in het vooruitzicht gestelde beloning, neemt de rechtbank hem erg kwalijk. De impact die het aantreffen van een gewapende man bij haar huis heeft gehad, is voor het beoogde slachtoffer heel groot geweest. Het is een gelukkige omstandigheid, die niet aan verdachte te danken is geweest, dat het beoogde slachtoffer niet daadwerkelijk in haar been is geschoten. De gevolgen van het in een been schieten, kunnen heel ernstig en mogelijk zelfs fataal zijn. Ook dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 6 februari 2024, opgemaakt door mw. drs. A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog;
  • het rapport van JBRA van 29 februari 2024 en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting;
  • het rapport van de Raad van 12 maart 2024 en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting.
De psycholoog komt, samengevat, tot de conclusie dat bij verdachte geen sprake is van een stoornis en dat er geen reden is hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen als het wordt bewezen. De psycholoog ziet geen aanknopingspunten voor het geven van een behandeladvies of het adviseren van een reclasseringsmaatregel. JBRA heeft geadviseerd geen toezicht en begeleiding aan verdachte op te leggen. Er zijn geen zorgen naar voren gekomen over het leven van verdachte, anders dan de verdenking tegen hem. Verdachte heeft geen hulpvraag en ook de ouders staan niet open voor gesprekken, waardoor JBRA geen (systemische) aanpak kan inzetten gericht op dit domein. De Raad heeft zorgen over de houding van verdachte, in combinatie met zijn vaardigheden. Verdachte is slim en beschikt over voldoende (sociale) vaardigheden om de juiste keuzes te maken. Het is afhankelijk van de omgeving waarin hij zich begeeft, hoe hij zijn vaardigheden inzet. Als verdachte er voor kiest zijn leven te veranderen en zijn vaardigheden in te zetten voor positieve dingen, dan kan hij zijn leven leiden zonder delictgedrag. De Raad is van mening dat behandeling en/of hulpverlening niet zal bijdragen aan een positieve verandering in de houding en de juiste inzet van de vaardigheden van verdachte. De Raad adviseert daarom geen bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Omdat verdachte aan de Raad heeft aangegeven zijn detentie als zwaar te ervaren, adviseert de Raad hem een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Het voorwaardelijk deel daarvan zal hopelijk voorkomen dat verdachte opnieuw met politie en justitie in aanraking komt.
De rechtbank is, met de hulpverlening, van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het opleggen van bijzondere voorwaarden met toezicht en begeleiding aan verdachte. Verdachte is een slimme jongen en heeft voldoende capaciteiten om zijn leven op een positieve manier te leiden en geen crimineel gedrag te vertonen. De schoolgang verloopt goed en hij heeft een baantje waar ze ook tevreden zijn over hem. Het zal van zijn eigen keuzes afhangen of hij kiest voor een “gewoon” leven, of dat hij de verkeerde afslag neemt en een leven in de criminaliteit tegemoet gaat. De rechtbank maakt zich daar grote zorgen over. Dat komt mede door de ernst van het door verdachte gepleegde feit en door zijn berekenende en voorzichtige houding bij het nemen van verantwoordelijkheid daarvoor. Verdachte heeft er door zijn proceshouding alles aan gedaan zijn rol zo klein mogelijk te houden en zo weinig mogelijk verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen. Hoewel de rechtbank dat heel zorgelijk vindt, is verdachte duidelijk niet gemotiveerd voor hulp en begeleiding. Het opleggen van bijzondere voorwaarden met een toezicht en begeleiding is daarom niet zinvol. Het moet daarom aan verdachte zelf worden overgelaten zijn capaciteiten te gebruiken op de manier die hij wil en daar ook de consequenties van te dragen. Hij is inmiddels volwassen en daarbij hoort het nemen van verantwoordelijkheid voor eigen handelen, of dat nu pro sociaal of pro crimineel is.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat de hierna op te leggen deels voorwaardelijke jeugddetentie een passende straf is. De rechtbank hoopt dat het voorwaardelijke deel van de straf verdachte zal helpen bij het maken van de juiste keuzes. Zo niet, dan is de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel na een nieuw gepleegd strafbaar feit een logische consequentie.

10.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte is zijn telefoon in beslag genomen. Om onduidelijke redenen, staat die telefoon niet op de aan de rechtbank overgelegde beslaglijst. Hoe het ook zij: de telefoon lijkt met goednummer 6650692 in beslag te zijn genomen bij de aanhouding van verdachte.
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Ook is onder verdachte geld in beslag genomen, dat geld staat wel op de beslaglijst:
1330 EUR
(Omschrijving: PL1700-2023322169-6650705)
De rechtbank zal daarvan de teruggave aan verdachte gelasten. Nu op het geld conservatoir beslag rust, zal het onder die titel in beslag genomen blijven ten behoeve van uitkering aan de benadeelde partij.

11.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 973,51 aan materiële schadevergoeding en € 25.000, aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is betwist.
De benadeelde partij zal in de vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is onderbouwd dat of voor welk deel de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank komt tot dat oordeel, omdat sprake is geweest van meerdere incidenten die (mogelijk) uiteindelijk tot een deel van de als materiële schade opgevoerde kosten hebben geleid. Van een deel van de kosten staat vast dat zij vóór het ten laste gelegde zijn gemaakt en dus niet zijn gemaakt naar aanleiding van het onder 1 bewezen verklaarde delict. Van het andere deel is onduidelijk voor welk deel die kosten rechtstreekse schade van het onder 1 bewezen verklaarde zijn. Ook is onduidelijk of de benadeelde partij zelf die schade heeft geleden, nu op de facturen een andere naam is opgenomen. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de materiële schade, zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wat de gevorderde immateriële schade betreft, staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in haar persoon is aangetast. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Gelet op die betwisting en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 46, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd:
iPhone 14 Pro, in beslag genomen onder veroordeelde;
goednummer 6650692.
Gelast de teruggave aan de veroordeelde van:
1330 EUR
(Omschrijving: PL1700-2023322169-6650705).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], toe tot een bedrag van € 1.000,-(duizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 oktober 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen de som van € 1.000,-(duizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 oktober 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. van Montfrans, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2024.