In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2024, zaaknummer AMS 23/4744, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning in Amsterdam beoordeeld. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 524.000,- door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, die ook de aanslag onroerende zaakbelasting voor het belastingjaar 2023 heeft bekendgemaakt. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, omdat hij van mening is dat de WOZ-waarde niet hoger kan zijn dan € 490.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 maart 2024, waar eiser en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de vergelijkingsobjecten die zijn gebruikt voor de waardebepaling. De rechtbank stelt vast dat de waarde in het economische verkeer moet worden vastgesteld aan de hand van verkoopcijfers van referentiewoningen die voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank concludeert dat de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten, die allemaal historische bovenwoningen in het centrum van Amsterdam zijn, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten niet zo groot zijn dat dit de waardebepaling beïnvloedt.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam binnen zes weken na verzending van de uitspraak.