ECLI:NL:RBAMS:2024:1747

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
13/235989-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met betrekking tot geldbedragen afkomstig uit oplichting

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen. De verdachte, geboren in 1951 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was betrokken bij het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en omzetten van geldbedragen die afkomstig waren uit oplichtingspraktijken. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 23 februari 2024, waar de officier van justitie, mr. J.P. Hopman, zijn vordering indiende. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de Nederlandse nationaliteit bezat en dat een deel van de tenlastelegging betrekking had op handelingen die in Duitsland hadden plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat Nederland geen rechtsmacht had voor het witwassen van € 132.500,-, maar wel voor het bedrag van € 29.096,23, dat in Nederland was verworven. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte het geldbedrag van € 29.096,23 had verworven, voorhanden had, omgezet en overgedragen, en dat hij wist dat dit geld afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank legde een taakstraf van 20 uur op, met vervangende hechtenis van 10 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/235989-21
Datum uitspraak: 8 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1951,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende in Duitsland op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.P. Hopman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.F. Christiansen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 november 2016 tot en met 13 september 2017 te Amsterdam en/of Steyl (gemeente Venlo), althans in Nederland, en/of Keulen, althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) een voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (€ 132.500 en/of € 29.096,23, althans enig geldbedrag) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig en/of enig eigen misdrijf.

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (rechtsmacht)
De rechtbank stelt – op grond van de inhoud van het dossier – vast dat verdachte niet de Nederlandse, maar de Duitse nationaliteit bezit. Tevens is gebleken dat hij ten tijde van het tenlastegelegde niet woonachtig was in Nederland en ook thans hier niet woonachtig is. Verdachte kan niet worden aangemerkt als Nederlander in de zin van de rechtsmachtbepalingen. De rechtbank stelt verder vast dat uit de inhoud van het dossier blijkt dat een deel van de tenlastelegging, namelijk het witwassen van € 132.500,-, betrekking heeft op handelingen van verdachte die in Duitsland hebben plaatsgevonden.
De vraag die daarom voorligt is of Nederland ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging rechtsmacht toekomt. Het Openbaar Ministerie is niet-ontvankelijk indien Nederland geen rechtsmacht heeft.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat Nederland rechtsmacht toekomt ten aanzien van de gehele tenlastelegging. Al het in de tenlastelegging genoemde geld waarop het witwasverwijt ziet, is afkomstig van oplichtingen die in Nederland hebben plaatsgevonden. Bovendien hadden de overboekingen van de oplichtingslachtoffers naar de (Duitse) bankrekening van verdachte het oog op het verbergen en het verhullen in de zin van de witwasbepaling, en waren deze overboekingen afkomstig uit Nederland. Gelet hierop kan dus ook rechtsmacht worden aangenomen ten aanzien van de strafbare gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat Nederland geen rechtsmacht toekomt met betrekking tot het tenlastegelegde witwassen van € 132.500,-. Verdachte wordt niet verdacht van de oplichtingen, maar uitsluitend van witwassen. Ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging kan niet worden vastgesteld dat verdachte handelingen heeft verricht in Nederland.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Indien behalve in Nederland ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar het strafbare feit is gepleegd, is op grond van artikel 2 Sr vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. [1]
De rechtbank zal ter beantwoording van de vraag, of ten aanzien van het tenlastegelegde witwassen van € 132.500,- rechtsmacht kan worden aangenomen, beoordelen of dit feit mede in Nederland is gepleegd.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat de oplichtingen met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde € 132.500,- in Nederland hebben plaatsgevonden. Dit leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat het witwassen dat daarmee verband houdt ook in Nederland is gepleegd. Verdachte wordt immers niet verdacht van strafbare betrokkenheid bij deze oplichtingen, maar enkel van het witwassen van de opbrengsten ervan.. Dat de oplichtingen met betrekking tot de € 132.500,- in Nederland hebben plaatsgevonden, brengt dus in zoverre geen rechtsmacht mee ten aanzien van het witwassen van de € 132.500,-.
De rechtbank is van oordeel dat het gegeven, dat de in totaal € 132.500,- die op de Duitse bankrekening van verdachte is bijgeschreven afkomstig is uit Nederland (te weten van de aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] ), evenmin maakt dat het aan verdachte verweten witwassen van dat geldbedrag mede in Nederland is gepleegd en op grond daarvan rechtsmacht oplevert. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voorwerpen kunnen slechts worden aangemerkt als afkomstig uit enig misdrijf in de zin van artikel 420bis Sr als zij afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd
voorafgaandaan de in artikel 420bis Sr genoemde delictsgedragingen. Dit betekent dat het witwassen van de opbrengsten van oplichting pas kan aanvangen als de oplichting die daaraan voorafgaat is voltooid. De oplichtingen van de aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] zijn voltooid, als het geld van deze aangevers op de bankrekening van verdachte in Duitsland is bijgeschreven. Dit betekent dat het door verdachte gepleegde witwassen pas aanvangt als het geld al in Duitsland op de Duitse bankrekening van verdachte staat. Uit het dossier blijkt voorts dat vervolgens alle witwasgedragingen,van verdachte namelijk het voorhanden hebben op de bankrekening, het opnemen en het afdragen van het geld, in Duitsland plaatsvinden. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het aan verdachte tenlastegelegde witwassen van € 132.500,- mede in Nederland is gepleegd.
Evenmin is gebleken van enig andere gedraging in Nederland door verdachte op basis waarvan rechtsmacht ten aanzien van het witwassen van de € 132.500,- kan worden aangenomen.
Ten aanzien van het overigens tenlastegelegde witwassen van € 29.096,23 heeft een deel van het feitencomplex wel in Nederland plaatsgevonden. Ten aanzien van dit bedrag was de oplichting al voltooid door overboeking op een Nederlandse katvangersrekening waarna het van deze rekening naar de Duitse rekening van verdachte is overgeboekt, zodat het witwassen zowel in Nederland als Duitsland heeft plaatsgevonden. Gelet hierop komt Nederland voor de witwasgedragingen in Duitsland ten aanzien van dit bedrag wel rechtsmacht toe.
Gezien al het voorgaande verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het ten laste gelegde witwassen met betrekking tot € 132.500,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde opzetwitwassen kan worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde witwassen met betrekking tot het geldbedrag van € 29.096,23, omdat niet kan worden vastgesteld dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, en subsidiair omdat niet kan worden bewezen dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. Meer subsidiair is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van medeplegen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
Naar aanleiding van aangiftes van oplichting is onderzoek Crawley gestart. Dit onderzoek is gericht tegen een groep personen – bestaande uit zogenoemde ‘travellers’ – die zich bezighoudt met het plegen van strafbare feiten, waaronder oplichting. Verdachte wordt beschuldigd van het ter beschikking stellen van zijn bankrekening voor de oplichtingspraktijken van voornoemde travellers.
In het onderzoek komen verschillende medeverdachten naar voren, waaronder [medeverdachte] . [medeverdachte] is in dit verband bij vonnis van 8 maart 2024 van deze rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van witwassen.
Vaststaat dat in de tenlastegelegde periode op de bankrekening van verdachte in totaal € 29.096,23 is gestort afkomstig van medeverdachte [medeverdachte] . Dit bedrag is door [medeverdachte] naar de rekening van verdachte overgemaakt, zeer kort nadat aangever [aangever 4] – die aangifte heeft gedaan van oplichting door voornoemde travellers – in het kader van die oplichting € 33.200,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte] .
De vraag die voorligt is of een bewezenverklaring kan volgen van het tenlastegelegde witwassen met betrekking tot deze € 29.096,23.
4.3.2.
Uit misdrijf afkomstig
[aangever 4] heeft aangifte gedaan van oplichting/fraude gepleegd in de periode van 26 tot en met 28 juni 2017. [aangever 4] heeft verklaard te zijn opgelicht door Engelssprekende ‘klusjesmannen’, waaronder een man genaamd ‘ [naam1] ’. [aangever 4] is door deze mannen bewogen tot het doen van betalingen in verband met werkzaamheden aan zijn woning. Deze werkzaamheden zijn niet verricht. [aangever 4] heeft in dit verband in de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 meermaals geld overgemaakt, in totaal € 33.200,-, naar de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte] . Nadat voornoemde bedragen op de rekening van [medeverdachte] zijn bijgeschreven, is door [medeverdachte] een gedeelte daarvan contant opgenomen en op 29 juni 2017 heeft hij € 29.096,23 overgeboekt naar de bankrekening van verdachte met de omschrijving ‘verwendungszweck vrachtauto’.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft over deze overschrijving verklaard dat de naam [verdachte] hem niets zegt en dat hij bij hem nooit een vrachtauto heeft gekocht. Verder heeft [medeverdachte] verklaard dat hij zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld aan de groep Engelssprekende travellers die in het onderzoek Crawley centraal staat. [medeverdachte] heeft bovendien over de overschrijving van € 29.096,23 naar verdachte verklaard dat hij dit waarschijnlijk in opdracht heeft gedaan van de (tussen)persoon die ervoor zorgde dat het op de rekening van [medeverdachte] gestorte geld vervolgens bij ‘die Engelsen’ terechtkwam. Die tussenpersoon is [naam] .
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn bankrekening waarop ook het bedrag afkomstig van [medeverdachte] is gestort ter beschikking heeft gesteld aan Engelssprekende travellers, waarvan er één zich [naam1] noemde. Dit betreft dezelfde naam als waarover [aangever 4] spreekt in de aangifte. Verdachte kende deze travellers via dezelfde [naam] die door medeverdachte [medeverdachte] wordt genoemd. Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting van 23 februari 2024 over de betreffende overboeking van € 29.096,23 afkomstig van [medeverdachte] verklaard dat hij ervan uit is gegaan dat dit een betaling van de travellers was en dat hij dit geld ook aan de travellers zal hebben afgegeven.
Op grond van voornoemde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het op de rekening van verdachte gestorte € 29.096,23 geld betreft dat dat afkomstig is van aangever [aangever 4] en dus uit misdrijf, namelijk de bovengenoemde oplichting, afkomstig is.
4.3.3.
Wetenschap
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie in 2018 verklaard dat hij geld van andere mensen op zijn bankrekening heeft gekregen. Britse of Ierse travellers hadden hem gevraagd of hij geld op zijn bankrekening kon ontvangen en dat vervolgens aan hen kon afdragen. Zij hadden hem verteld dat zij in verband met bouwcontracten in West-Europa een Nederlandse bankrekening nodig hadden, omdat zij zelf geen Nederlandse bankrekening hadden en deze ook niet konden openen. De (volledige) namen van de travellers weet verdachte niet, ze hadden hem slechts valse namen of bijnamen gegeven. Ergens eind 2016 heeft verdachte zijn bankrekeningnummer gegeven en hierna zijn meerdere keren aanzienlijke bedragen op zijn rekening gestort, die verdachte vervolgens bij de bank opnam en afdroeg aan de travellers. Verdachte heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris in januari 2022 verklaard dat de betreffende travellers zich bezig hielden met criminele activiteiten en dat zij aan verdachte vaak ‘criminele dingen’ vroegen. Verdachte verklaart verder: “
het is heel stom maar ik heb ze geholpen. Ik heb ze mijn rekeningnummer gegeven”.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het zonder goede reden en zonder enige vastlegging van afspraken hierover ter beschikking stellen van je bankrekening aan een nagenoeg onbekende ander, waarbij sprake is van (aanzienlijke) stortingen van onbekende derden, het gevaar oplevert dat de rekening wordt misbruikt voor criminele doeleinden. Ook in 2016 en 2017 werd al voor dit gevaar gewaarschuwd door onder meer de Nederlandse overheid en banken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, toen hij het ongebruikelijke verzoek kreeg van een aantal travellers van wie hij de (volledige) personalia en contactgegevens niet kende, om gebruik te mogen maken van zijn persoonlijke bankrekening en daarmee zonder enig onderzoek instemde, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee zijn bankrekening beschikbaar stelde voor criminele transacties en dat de op de rekening gestorte geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. Bij dit oordeel neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte van deze groep personen bovendien wist dat zij zich bezig hielden met strafbare feiten en dat zij hem reeds vaker hadden gevraagd om zich in te laten met criminele activiteiten.
Dat verdachte heeft verklaard dat hij na de eerste paar stortingen eigenlijk niet meer wilde meewerken, maar dat hij zich door de travellers bedreigd – dan wel onder druk gezet – voelde, maakt voornoemd oordeel niet anders. Het is verdachte zelf die zich met zijn handelen heeft blootgesteld aan dit risico, en bovendien heeft verdachte desondanks verder geen actie ondernomen (zoals bijvoorbeeld naar de politie gaan), maar de op zijn rekening gestorte geldbedragen opgenomen en afgegeven aan de travellers. Mede op grond van de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat dit ook geldt voor de tenlastegelegde € 29.096,23.
4.3.4.
Witwasgedragingen
De rechtbank stelt vast dat verdachte het geld dat hij voor de travellers op zijn rekening ontving van de rekening haalde en aan hen afdroeg. De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook geldt voor de in de tenlastelegging genoemde € 29.096,23 op grond van de verklaring van verdachte hierover in combinatie met de overige inhoud van het dossier. Deze gang van zaken was erop gericht – en daartoe ook geschikt – het mogelijk te maken dat de oplichters, niet naar de aangever herleidbare geldbedragen in handen konden krijgen, waarmee tevens uit beeld zou blijven wie uiteindelijk over de door de aangever overgemaakte geldbedragen zou komen te beschikken. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte de betreffende € 29.096,23 heeft verworven, voorhanden gehad, omgezet en overgedragen, alsmede van dit geldbedrag de werkelijke aard en vervreemding heeft verborgen en/of verhuld en heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was.
4.3.5.
Medeplegen
Uit het hiervoor beschrevene blijkt met betrekking tot het witwassen voldoende van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de travellers ten behoeve van wie verdachte zijn rekening ter beschikking heeft gesteld en aan wie het geld is afgedragen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 26 juni 2017 tot en met 13 september 2017 te Amsterdam en/of Steyl (gemeente Venlo), althans in Nederland, en/of Keulen, althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen
€ 29.096,23 heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, en van dit geldbedrag de werkelijke aard en de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld en heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was,
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij een bewezenverklaring primair verzocht te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf gezien de beperkte rol van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en de (forse) overschrijding van de redelijke termijn. Subsidiair is verzocht om gelet hierop de duur van de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 29.096,23 door zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor de oplichtingspraktijken van een groep travellers. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast werkt het faciliterend voor ander strafbaar handelen, zoals in dit geval oplichting. Door zijn handelen heeft verdachte eraan bijgedragen dat de oplichters van [aangever 4] vrijelijk over de opbrengsten van hun misdrijf konden beschikken. Gelet hierop houdt witwassen criminele activiteiten in stand
.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat aanwijzingen, dat verdachte er zelf financieel op vooruit zou zijn gegaan, ontbreken. Tevens blijkt uit het strafblad van verdachte van 9 januari 2024 dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit in Nederland.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraudezaken. Voor fraude met een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot € 70.000,- is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 2 en 5 maanden of een taakstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf is echter ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Anders dan de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 21 oktober 2021, de dag waarop per brief aan verdachte is medegedeeld dat het – omvangrijke – strafrechtelijk onderzoek Crawley was afgerond en hij zou worden vervolgd voor het tenlastegelegde witwassen. Dat verdachte eerder als verdachte is verhoord in het kader van dit onderzoek, is niet zonder meer voldoende om te kunnen gelden als aanvangsmoment van de termijn. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren is de redelijke termijn van deze procedure bij uitspraak van dit vonnis overschreden met een kleine 6 maanden. Dat neemt niet weg dat de feiten een lang (7 jaar) geleden hebben plaatsgevonden.
Gelet op al het voorgaande en de omstandigheid dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de rechtbank – in afwijking van de vordering van de officier van justitie – een taakstraf van 20 uren opleggen aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte ter zake van het tenlastegelegde witwassen met betrekking tot het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van in totaal € 132.500,-.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 20 (twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Baaijens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2024.