In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van schuldwitwassen. De verdachte, geboren in 1973, werd ervan beschuldigd in de periode van 24 april 2017 tot en met 2 mei 2017, samen met anderen, een geldbedrag van in totaal circa € 75.500,- te hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl hij redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geld afkomstig was van oplichting door een groep 'travellers'. De verdachte en zijn echtgenote stelden hun gezamenlijke bankrekening ter beschikking voor deze oplichtingspraktijken, waarbij het geld door hen werd gepind en afgegeven aan onbekende mannen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn bankrekening ter beschikking te stellen aan een onbekende man zonder enige controle, redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat hij betrokken was bij criminele activiteiten. De rechtbank achtte het tenlastegelegde bewezen en legde een taakstraf van 40 uur op, met vervangende hechtenis van 20 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.