ECLI:NL:RBAMS:2024:1744

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
13/037622-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen met een geldbedrag van € 75.500,-

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van schuldwitwassen. De verdachte, geboren in 1973, werd ervan beschuldigd in de periode van 24 april 2017 tot en met 2 mei 2017, samen met anderen, een geldbedrag van in totaal circa € 75.500,- te hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl hij redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geld afkomstig was van oplichting door een groep 'travellers'. De verdachte en zijn echtgenote stelden hun gezamenlijke bankrekening ter beschikking voor deze oplichtingspraktijken, waarbij het geld door hen werd gepind en afgegeven aan onbekende mannen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn bankrekening ter beschikking te stellen aan een onbekende man zonder enige controle, redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat hij betrokken was bij criminele activiteiten. De rechtbank achtte het tenlastegelegde bewezen en legde een taakstraf van 40 uur op, met vervangende hechtenis van 20 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/037622-21
Datum uitspraak: 8 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
(adres in Nederland: [adres] ),

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.P. Hopman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.W. Kok naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 april 2017 tot en met 2 mei 2017 te Amsterdam en/of Steyl (gemeente Venlo), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) een voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (van in totaal circa. € 75.500 EUR, althans enig geldbedrag) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig en/of enig eigen misdrijf

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde schuldwitwassen kan worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – onder verwijzing naar zijn pleitnotities – vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Niet kan worden bewezen dat verdachte wist, dan redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Evenmin is sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op het verbergen/verhullen van de – kennelijk – criminele herkomst van het geld.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Naar aanleiding van aangiftes van oplichting is onderzoek Crawley gestart. Dit onderzoek is gericht tegen een groep personen – bestaande uit zogenoemde ‘travellers’ – die zich bezighoudt met het plegen van strafbare feiten, waaronder oplichting. Verdachte en zijn echtgenote (medeverdachte [medeverdachte] ) worden beschuldigd van het ter beschikking stellen van hun gezamenlijke bankrekening voor de oplichtingspraktijken van voornoemde travellers.
Vaststaat dat in de tenlastegelegde periode op de gezamenlijke bankrekening van verdachte en zijn echtgenote in totaal € 75.500,- is gestort door het echtpaar [echtpaar] . Verdachte en zijn echtgenote hebben dit geld vervolgens in verschillende opnames gepind en - in opdracht van een man genaamd [naam] of [naam] afgegeven aan Engelssprekende mannen (de travellers).
De vraag die beantwoord moet worden is of een bewezenverklaring kan volgen van het tenlastegelegde witwassen.
Uit misdrijf afkomstig
Op 28 april 2017 heeft het echtpaar [echtpaar] aangifte gedaan van oplichting/fraude. [echtpaar] heeft verklaard dat zij zijn opgelicht door Engelssprekende ‘klusjesmannen’, waaronder een man genaamd ‘ [naam] ’. Het echtpaar is door deze mannen bewogen tot het doen van betalingen in verband met werkzaamheden aan het dak van hun woning. Deze werkzaamheden zijn niet verricht. Zij hebben in dit verband op 24 en 25 april 2017 vanaf de bankrekening van [echtpaar] meermaals geld overgemaakt, in totaal € 75.500,-, naar de (gezamenlijke) bankrekening van verdachte en zijn echtgenote. Gezien het voorgaande kan worden vastgesteld dat het op die rekening gestorte geldbedrag van in totaal € 75.500,- uit misdrijf afkomstig is.
Wetenschap
Verdachte heeft het volgende verklaard. Hij is in maart 2017 in de Albert Heijn aangesproken door een Engelssprekende en voor hem onbekende man genaamd ‘ [naam] ’ of ‘ [naam] ’ (hierna: [naam] ). [naam] vertelde dat hij een bedrijf had en dat hij niet beschikte over een Nederlandse bankrekening. [naam] vroeg of hij ten behoeve van zijn bedrijf geld op de bankrekening van verdachte mocht laten storten en of verdachte dit geld vervolgens kon opnemen en afgeven aan [naam] ’s collega(‘s). Verdachte heeft uit behulpzaamheid ingestemd met dit verzoek en heeft daartoe zijn bankrekeningnummer gegeven. De geldbedragen die vervolgens op de rekening zijn gestort heeft verdachte samen met zijn echtgenote gepind en afgedragen aan Engelssprekende mannen die telkens - in verschillende samenstellingen - het geld kwamen ophalen.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het zonder goede reden en zonder enige vastlegging van afspraken hierover ter beschikking stellen van je bankrekening aan een nagenoeg onbekende ander, waarbij sprake is van (aanzienlijke) stortingen van onbekende derden, het gevaar oplevert dat de rekening wordt misbruikt voor criminele doeleinden. Ook in 2017 werd al voor dit gevaar gewaarschuwd door onder meer de Nederlandse overheid en banken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, toen hij in een supermarkt het ongebruikelijke verzoek kreeg van een voor hem tot dan toe volstrekt onbekende man – wiens volledige personalia en contactgegevens hij niet kent – om gebruik te mogen maken van zijn persoonlijke bankrekening en daarmee instemde zonder enig onderzoek te doen, redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat hij daarmee zijn bankrekening beschikbaar stelde voor criminele transacties en dat de op de rekening gestorte geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. Dat verdachte dit ook daadwerkelijk vermoedde ten aanzien van de tenlastegelegde stortingen van 24 en 25 april 2017 van in totaal € 75.000,- volgt ook uit de verklaring van verdachte van 8 mei 2017. Hij vond de wijze waarop er vier mannen op 25 april 2017 bij hem aan de deur kwamen een beetje raar en achteraf best wel bedreigend. Toen zij diezelfde dag terugkwamen voor een nieuwe transactie, heeft verdachte hen naar eigen zeggen gezegd dat hij niet meer wilde meewerken en dat hij [naam] wilde spreken. Toen [naam] hem die dag belde, zou hij hem hebben gezegd dat zij niet meer wilden meewerken, omdat zij niet in de problemen wilden komen met de bank of de Belastingdienst. Verdachte verklaart ook dat toen ze op 25 april 2017 die hoge bedragen zagen, dat zij toen geen goed gevoel van dit alles kregen en dat ze toen zoiets hadden van dit is niet helemaal in de haak. Toen de bedragen groter werden, vonden wij dit niet meer echt normaal en kregen wij er een ‘unheimlich gefuhl’ bij, aldus verdachte. Gelet hierop is het vermoeden van verdachte in ieder geval ontstaan op het moment dat de tenlastegelegde stortingen van 24 en 25 april 2017 van in totaal € 75.000,- bij hem bekend zijn geworden.
Witwasgedragingen
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte en zijn echtgenote kort na de bijschrijvingen van in totaal € 75.500,- op hun bankrekening op 25 april 2017, op verschillende momenten in de tenlastegelegde periode (te weten op 25, 26 en 28 april 2017 en op 2 mei 2017) – in opdracht van voornoemde [naam] – telkens het geld van de rekening hebben gehaald via een pintransactie en vervolgens de contanten hebben afgegeven aan Engelssprekende onbekende mannen (de travellers). Deze gang van zaken was erop gericht – en daartoe ook geschikt – het mogelijk te maken dat de oplichters van het echtpaar [echtpaar] contante, niet naar genoemde aangevers herleidbare geldbedragen in handen konden krijgen, waarmee tevens uit beeld zou blijven wie uiteindelijk over de door [echtpaar] overgemaakte geldbedragen zou komen te beschikken. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte de betreffende € 75.500,- heeft voorhanden gehad, omgezet en overgedragen, alsmede van dit geldbedrag de werkelijke aard en vervreemding heeft verborgen en/of verhuld en heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was. Het verwerven kan niet worden bewezen, omdat eerst met de ontvangst van de geldbedragen door verdachte de voorafgaande oplichting is voltooid.
Medeplegen
Uit het hiervoor beschrevene blijkt voldoende van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen zowel verdachte en zijn echtgenote als tussen hen en de personen ten behoeve van wie zij hun rekening ter beschikking hebben gesteld en aan wie zij het geld hebben afgedragen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 24 april 2017 tot en met 2 mei 2017 te Amsterdam en/of Steyl (gemeente Venlo), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, in totaal circa € 75.500,- heeft voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, en van dit geldbedrag de werkelijke aard en de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld en heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was,
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders redelijkerwijs hadden kunnen vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf, dan wel een geldboete, gelet op de (forse) overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen van een geldbedrag van in totaal € 75.500,- door samen met zijn echtgenote hun gezamenlijke bankrekening ter beschikking te stellen voor de oplichtingspraktijken van een groep travellers.
Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast werkt het faciliterend voor ander strafbaar handelen, zoals in dit geval oplichting. Door zijn handelen heeft verdachte eraan bijgedragen dat de oplichters van het echtpaar [echtpaar] vrijelijk over de opbrengsten van hun misdrijf konden beschikken. Mede gelet hierop houdt witwassen criminele activiteiten in stand.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat aanwijzingen, dat verdachte en zijn echtgenote er zelf in substantiële mate financieel op vooruit zouden zijn gegaan, ontbreken en dat sprake is geweest van een relatief korte pleegperiode. Tevens blijkt uit het strafblad van verdachte van 9 januari 2024 dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraudezaken. Voor fraude met een benadelingsbedrag van € 70.000,- tot € 125.000,- is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 5 en 9 maanden of een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf is ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Anders dan de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 7 september 2021, de dag waarop per brief aan verdachte is medegedeeld dat het – omvangrijke – strafrechtelijk onderzoek Crawley was afgerond en hij zou worden vervolgd voor het tenlastegelegde witwassen. Dat verdachte eerder als verdachte is verhoord in het kader van dit onderzoek, is niet zonder meer voldoende om te kunnen gelden als aanvangsmoment van de termijn. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren is de redelijke termijn van deze procedure bij uitspraak van dit vonnis overschreden met ongeveer 6 maanden. Dit neemt niet weg dat de feiten lang (ongeveer zeven jaar) geleden zijn gepleegd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in plaats van een korte gevangenisstraf, die de rechtbank zou hebben opgelegd zonder overschrijding van de redelijke termijn, een taakstraf van 40 uren aan verdachte opleggen conform de eis van de officier van justitie.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van schuldwitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Baaijens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2024.