ECLI:NL:RBAMS:2024:1688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/13/717319 / FA RK 22-2856
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, toewijzing eenhoofdig gezag en afwijzing verzoek omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2024, betreft het een echtscheiding tussen een vrouw en een man, waarbij nevenvoorzieningen zijn verzocht. De rechtbank heeft eerder tussenbeschikkingen gegeven, waarbij een bijzondere curator is benoemd voor de minderjarige kinderen. De vrouw verzoekt om eenhoofdig gezag over de kinderen, terwijl de man verzet aantekent tegen dit verzoek en een omgangsregeling wil. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen betrokkenheid toont en dat de kinderen bang zijn voor hem, wat leidt tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen is dat de vrouw het gezag alleen krijgt. De rechtbank wijst het verzoek van de man om een omgangsregeling af, omdat de kinderen grote weerstand hebben tegen contact met hem. Daarnaast is er een procedure over de afwikkeling van het huwelijksvermogen, waarbij de rechtbank de verdeling van de gemeenschap van goederen vaststelt. De rechtbank bepaalt dat de vrouw de inboedel krijgt, terwijl de man de persoonlijke spullen en de Audi A6 krijgt. Beide partijen zijn voor de helft draagplichtig voor een schuld aan de belastingdienst. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummers / rekestnummers:
C/13/717319 / FA RK 22-2856 (echtscheiding met nevenvoorzieningen)
C/13/723702 / FA RK 22-6271 (afwikkeling huwelijksvermogen)
Beschikking d.d. 11 maart 2024
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Dickhoff,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E. Kocabas-Güler.
Voor zover het gaat over het gezag en de zorg- c.q. omgangsregeling wordt als belanghebbende aangemerkt:
mr. [belanghebbende] ,
kantoorhoudende te Amsterdam,
als bijzondere curator over de kinderen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , Polen;
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 2] .

1.De procedure tot nu toe

1.1.
De rechtbank heeft op 22 februari 2023 en 20 maart 2023 tussenbeschikkingen gegeven tussen partijen. In eerstgenoemde beschikking is mr. [belanghebbende] benoemd tot bijzondere curator (hierna: de bijzondere curator) over de kinderen. In de beschikking van 20 maart 2023 is – onder meer – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, en zijn de verzoeken betreffende de zorgregeling en de afwikkeling van het huwelijksvermogen aangehouden.
1.2.
Sindsdien heeft de rechtbank ontvangen:
  • het rapport van de bijzondere curator, ontvangen op 26 mei 2023;
  • de F9-formulieren van 18 juli 2023 van de vrouw;
  • de brief van 14 september 2023 van de vrouw met aanvullend verzoek en bijlagen;
  • de brief van 1 februari 2024 van de vrouw met bijlagen;
  • het F9-formulier van 8 februari 2024 van de man met bijlagen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2024. Daarbij zijn partijen met hun advocaten en de bijzondere curator verschenen. Beide partijen zijn ter zitting bijgestaan door een Tolk Pools. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord. De bijzonder curator heeft zijn advies toegelicht.
1.4.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Gezag
2.1.1.
De bijzondere curator heeft in het rapport van 26 mei 2023 geadviseerd om de vrouw met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten. Daarbij is het volgende gerapporteerd. De kinderen hebben geen enkele affiniteit met de man. De verhalen van de kinderen over de mishandelingen die hebben plaatsgevonden, de doosbedreigingen die hij jegens hen heeft geuit en het stiekeme filmen van [minderjarige 2] komen volgens de bijzonder curator zeer geloofwaardig over. De kinderen zijn hier bang van geworden en zijn boos op de man en er is al een tijd geen enkel contact tussen hen. De man is niet op de hoogte van de dagelijkse situatie van de kinderen en toonde daar ook vroeger geen belangstelling voor. Voor de kinderen is er dan ook geen enkele meerwaarde in de voortzetting van het gezamenlijk gezag. De man zal zijn gezag in deze situatie niet op een zinvolle wijze kunnen gebruiken. Het gezag is daarmee zonder betekenis en kan door de man hooguit worden aangegrepen om dwars te liggen bij belangrijke besluiten.
2.1.2.
Naar aanleiding van het rapport van de bijzondere curator heeft de vrouw aanvullend verzocht om te bepalen dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan haar toekomt. De vrouw heeft hierbij expliciet verwezen naar het rapport van de bijzondere curator. De vrouw heeft verder gesteld dat zij wil voorkomen dat er opnieuw incidenten ontstaan en dat de kinderen bij voortzetting van het gezag klem en verloren zullen raken tussen de ouders.
2.1.3.
Namens de man is verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. Volgens de man is het feit dat er nu geen contact is onvoldoende om het eenhoofdig gezag aan de vrouw toe te kennen. De man wil de kinderen niet opgeven. Het gezag is op dit moment het enige dat hem nog met de kinderen verbindt. Verder heeft de advocaat van de man aangestuurd op een Raadsonderzoek, en gesteld dat er door middel van een hulpverleningstraject nog mogelijkheden zijn om de situatie te verbeteren.
2.1.4.
Als hoofdregel geldt dat ouders na echtscheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Alleen als er (a) een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of (b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is, kan daarvan worden afgeweken (artikel 1:253n, tweede lid, juncto artikel 1:251a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
2.1.5.
De rechtbank is van oordeel dat wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is en overweegt daartoe als volgt. De rechter is hevig geschrokken van hetgeen [minderjarige 1] tijdens het kindgesprek heeft verteld over de incidenten die binnen het gezin hebben plaatsgevonden, en met name de rol die de man hierin had. Dit is aanleiding geweest om direct een bijzondere curator over de kinderen te benoemen. De bijzondere curator vindt deze verhalen zeer geloofwaardig overkomen. Gelet daarop, het gebrek aan betrokkenheid van de man en de boosheid en angst van de kinderen ziet de bijzonder curator op dit moment geen enkele meerwaarde in voortzetting van het gezamenlijk gezag. Daarnaast voorziet hij dat het gezamenlijk gezag in dit geval kan worden aangegrepen om de vrouw dwars te liggen bij het nemen van belangrijke besluiten over de kinderen. Hoewel de advocaat van de man nog mogelijkheden ziet om de situatie te verbeteren heeft de man ter zitting desgevraagd verklaard geen aanleiding te zien om hulpverlening voor zichzelf als ouder in te schakelen. Dit, terwijl de verhalen van de vrouw en kinderen en het rapport van de bijzondere curator hier zeker aanleiding voor hadden moeten zijn. Dit geldt temeer nu de man de door de kinderen benoemde momenten waarin hij in een telefoongesprek doodsbedreigingen jegens hen en hun moeder zou hebben geuit en waarop gefilmd zou zijn niet heeft ontkend maar bagatelliseert. De rechtbank acht zich op grond van al deze informatie voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en ziet geen meerwaarde in een Raadsonderzoek, dat bovendien maanden – zo niet jaren – op zich zal laten wachten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen volgt de rechtbank het advies van de bijzondere curator dat wijziging naar eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is en zal de vrouw, bij uitsluiting van de man, belast worden met het gezag over de kinderen.
2.1.6.
De rechtbank constateert dat geen van partijen om een informatieregeling heeft verzocht. De rechtbank vindt het echter, net als de bijzondere curator, wel in het belang van de kinderen dat de man door de vrouw geïnformeerd wordt over hen. De vrouw heeft ter zitting verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zij de man in ieder geval eenmaal per kwartaal informeert over belangrijke zaken betreffende de kinderen.
2.2.
Omgang
2.2.1.
De man heeft verzocht om een zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij de kinderen, gedurende de periode waarin hij niet beschikt over een zelfstandige woning, bij de man zullen zijn op zaterdag van 12.00 uur tot 18.00 uur en wekelijks een video-belmoment zullen hebben op woensdag om 19.30 uur. Vanaf het moment waarop de man beschikt over zelfstandige woonruimte verzoekt hij een regeling waarbij de kinderen eens per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 19.00 uur bij hem zullen zijn, waarbij hij de kinderen haalt en brengt, en waarbij de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld. De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek gesteld dat hij het contact met de kinderen wil hervatten. De man betwist dat sprake is geweest van huiselijk geweld en alcoholmisbruik. De man betwist niet dat de kinderen nu geen contact met hem willen, maar stelt dat dit komt door de opstelling van de vrouw.
2.2.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en verzocht om een Raadsonderzoek te gelasten. De vrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de kinderen getuige zijn geweest van huiselijk geweld, drankmisbruik en agressief gedrag door de man. De kinderen willen daarom geen enkel contact met de man en met name [minderjarige 2] is bang voor hem geworden door zijn stalkingsgedrag. Er kan pas sprake zijn van een regeling als de Raad dit heeft geadviseerd.
2.2.3.
De rechtbank acht zich ook ten aanzien van het verzoek betreffende de omgang voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen, zodat het verzoek van de vrouw om een Raadsonderzoek te gelasten zal worden afgewezen.
2.2.4.
De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen ouder en kind in beginsel in het belang van het kind is. Het verzoek wordt alleen in bijzondere gevallen afgewezen of ontzegd (artikel 1:377a BW). In dit geval is de rechtbank van oordeel dat van zo’n bijzondere situatie sprake is en overweegt daartoe als volgt.
2.2.5.
Zoals hiervoor is overwogen onder ro. 2.1.5 is de rechter hevig geschrokken van de incidenten die door de vrouw en [minderjarige 1] zijn beschreven. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierover in voornoemde overweging heeft overwogen. Als gevolg van de incidenten hebben de kinderen grote weerstand tegen ieder contact met de man. De rechtbank vindt het onder de huidige omstandigheden, en met name door het gebrek aan inzicht bij de man, in strijd met de belangen van de kinderen om hen nu, zoals ook geadviseerd door de bijzonder curator, te verplichten tot omgang. Het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling zal dan ook worden afgewezen.
2.3.
Afwikkeling huwelijksvermogen
2.3.1.
Partijen hebben verzocht te bepalen dat de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar c.q. hem voorgestelde wijze.
2.3.2.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 20 maart 2023 al overwogen dat zij bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek en dat op het huwelijksvermogen van partijen Pools recht van toepassing is tot 31 juli 2019, en vanaf die datum Nederlands recht, waarbij in dat laatste geval sprake is van een beperkte gemeenschap. Verder is in die beschikking overwogen welke uitgangspunten gelden ten aanzien van de omvang en waardering van de verschillende bestanddelen. De rechtbank zal hierna per bestanddeel nader ingaan op de stellingen van partijen.
a) de inboedel, de persoonlijke spullen van de man en het gereedschap
2.3.3.
Niet in geschil is dat de persoonlijke spullen van de man en de door hem gewenste gereedschappen aan de man kunnen worden toegedeeld en de (overige) inboedel aan de vrouw, zonder nadere verrekening. De rechtbank zal aldus bepalen. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat de man uiterlijk op 16 februari 2024 een lijstje naar de vrouw zal sturen waarin hij aangeeft welke gereedschappen hij precies wil. De vrouw zal de spullen vervolgens uiterlijk op 23 februari 2024 om 16.30 uur afgeven bij het kantoor van de advocaat van de man, waar de man deze spullen zal ophalen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen zich aan deze afspraken zullen houden.
b) de Audi A6 met kenteken [kenteken]
2.3.4.
Partijen zijn het erover eens dat de Audi A6 aan de man kan worden toegedeeld zonder nadere verrekening. De rechtbank zal aldus bepalen.
c) de saldi op diverse bankrekeningen
2.3.5.
Niet in geschil is dat op de peildatum aanwezige saldi van de bankrekeningen van partijen bij helfte moeten worden verdeeld. In geschil is echter of de man naast Nederlandse bankrekeningen ook bankrekeningen in Polen heeft. De vrouw stelt dat en de man betwist dat. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw tegenover de betwisting door de man met de ING afschriften voldoende heeft onderbouwd dat de Poolse bankrekeningen eindigend op [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] op naam van de man staan en dus tot de beperkte gemeenschap behoren, zodat de saldi daarop ook verdeeld moeten worden. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de saldi per peildatum op de bankrekeningen van partijen, waaronder in ieder geval de twee Poolse bankrekeningen eindigend op [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] , bij helfte verdeeld moeten worden.
d) de schuld motorrijtuigenbelasting van € 14.058,-
2.3.6.
Niet in geschil is dat partijen een schuld hebben bij de belastingdienst ter hoogte van € 14.058,-. Deze aanslag betreft een boete omdat het kenteken van de Audi A6 niet is omgezet naar een Nederlands kenteken. Volgens de man is dit een gezamenlijke schuld waar partijen in gelijke delen draagplichtig voor zijn, maar de vrouw betwist dat. Volgens de vrouw zou dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, omdat zij de man er meermaals op heeft gewezen dat het kenteken omgezet moest worden. De rechtbank is van oordeel dat de door de vrouw geschetste omstandigheden onvoldoende zijn om af te wijken van het uitgangspunt dat schulden die tot de gemeenschap behoren in beginsel bij helfte door partijen moeten worden gedragen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld.
e) de schuld betreffende de VISA card
2.3.7.
Tot slot heeft de vrouw gesteld dat partijen een schuld hebben opgebouwd met een VISA card. De man heeft dat betwist en de vrouw heeft haar stelling vervolgens onvoldoende onderbouwd. Nu de rechtbank het bestaan van deze schuld niet kan vaststellen zal een dergelijke schuld niet worden meegenomen in de verdeling.

3.De beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/717319 / FA RK 22-2856 (echtscheiding met nevenvoorzieningen):
3.1.
bepaalt dat het gezag over de minderjarige kinderen van partijen alleen toekomt aan de vrouw;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
in de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/723702 / FA RK 22-6271 (afwikkeling huwelijksvermogen):
3.4.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
3.4.1.
aan de vrouw wordt zonder nadere verrekening toegedeeld:
- de overige inboedel;
3.4.2.
aan de man wordt zonder nadere verrekening toegedeeld:
  • de persoonlijke spullen van de man en de door hem gewenste gereedschappen;
  • de Audi A6 met kenteken [kenteken] ;
3.4.3.
bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de schuld motorrijtuigenbelasting van € 14.058,- op de peildatum;
3.5.
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
3.5.1.
bepaalt dat de saldi per peildatum op de bankrekeningen van partijen, waaronder in ieder geval de twee Poolse bankrekeningen eindigend op [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] , bij helfte tussen partijen dienen te worden verdeeld;
3.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M. Geerding op 11 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.