ECLI:NL:RBAMS:2024:1683

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
13099139-23 (A), 13/087556-22 (B), 13/092715022 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en doodslag met vuurwapen, bezit van vuurwapen en drugsdelicten

Op 20 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot moord, doodslag, en het bezit en de handel in drugs. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 5 april 2023 bij het metrostation Noord in Amsterdam, waarbij de verdachte meerdere keren op het bovenlichaam van het slachtoffer schoot. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat er wel vol opzet op de dood van het slachtoffer was, wat leidde tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, evenals het dealen en in bezit hebben van harddrugs op verschillende data in 2022. De officier van justitie had TBS met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet noodzakelijk was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het gebruik van een vuurwapen in een drukke openbare ruimte en de impact daarvan op de veiligheid van omstanders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/099139-23 (Zaak A), 13/087556-22 (zaak B), 13/092715-22 (zaak C)
Parketnummer vordering tul: 13/741038-19
Datum uitspraak: 20 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat door de raadsman van verdachte, mr. F.D.W. Siccama en door verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij zich – kort gezegd – in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
Zaak A
1.
een poging tot moord dan wel doodslag op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 5 april 2023 door met een vuurwapen in de richting van zijn lichaam te schieten;
dan wel, als dat niet bewezen kan worden, bedreiging van [slachtoffer] door onder andere met een vuurwapen (of een daarop lijkend voorwerp) achter hem aan te rennen en in de richting van zijn lichaam te schieten;
2.
het voorhanden hebben van een vuurwapen (revolver van het merk Amadeo Rossi S.A., type 38 Special, kaliber 38 Special) en vijf patronen (kaliber 38 Special) in de periode van 5 april 2023 tot en met 13 april 2023;
Zaak B
1.
het dealen van 0,12 gram cocaïne op 7 april 2022;
2.
het (samen met anderen) voorhanden hebben van 0,46 gram cocaïne op 7 april 2022;
Zaak C
1.
het dealen van 5 tabletten MDMA op 12 april 2022;
2.
het voorhanden hebben van 35 tabletten MDMA, vier wikkels cocaïne en 0,97 gram cocaïne op 12 april 2022.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde kan niet worden bewezen dat sprake was van voorbedachte raad. Het gebeurde dient te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Verdachte heeft willens en wetens het risico genomen dat anderen zouden komen te overlijden.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van de cocaïne kan, aan de hand van de waarnemingen van de politie, ook het medeplegen worden bewezen.
3.2.
Verdediging
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad, nu uit alle bewijsmiddelen blijkt dat het een toevallige ontmoeting was, waarbij verdachte in een opwelling heeft gehandeld. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou worden geraakt of zou komen te overlijden. Verdachte heeft verklaard bewust naast het slachtoffer te hebben geschoten, omdat hij hem enkel weg wilde jagen. Er heeft geen technisch onderzoek plaatsgevonden naar de schietlijnen en daarom is niet te bepalen of er in de looprichting van [slachtoffer] is geschoten. Hoogstens kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het in zaak A onder 2 en het in zaak B en C ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4. Het oordeel van de rechtbank
4.1.
Zaak A (poging tot moord/doodslag (dan wel bedreiging) en vuurwapenbezit)
4.1.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 5 april 2023 rond 19.15 uur kwam er bij de politie een melding binnen dat er een schietpartij had plaatsgevonden bij het metrostation Noord in Amsterdam. [2]
Verschillende ooggetuigen hebben een verklaring tegenover de politie afgelegd. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij een knal had gehoord, waarna hij twee mannen achter elkaar zag aanrennen. De man die geheel in het zwart gekleed was had iets vast gehad in zijn rechterhand. Hij had meermalen zijn rechterarm opgeheven en gestrekt in de richting van de andere man, waardoor het eruit zag alsof hij schoot. Ondertussen had de getuige zes of zeven knallen gehoord. [3] Een anonieme getuige heeft verklaard dat zij twee jongens op een afstand van twee tot drie meter van elkaar over straat zag rennen. De jongen die achteraan rende strekte zijn arm en schoot twee keer op de jongen die vooraan rende. De getuige had twee keer “paf” “paf” gehoord. [4] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij net buiten het metrostation stond te wachten toen hij op een paar meter afstand een knal hoorde. Hij zag een man met een pistool achter een andere man aanrennen en hoorde toen nog twee knallen. [5] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij twee jongens op een korte afstand van elkaar zag rennen. De dikke donkere jongen met kort haar en een zwarte jas had een zwart handwapen en schoot op de jongen die voor hem rende. Hij schoot twee of drie keer recht vooruit, op de schouder of de arm. [6] Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij eerst drie schoten had gehoord, toen even niks en daarna nog twee schoten. [7]
[slachtoffer] heeft in een gesprek bij de politie verklaard dat er op 5 april 2023 een grote man die hij kende bij het metrostation achter hem aan was gerend en op hem had geschoten. Hij had meerdere knallen gehoord, maar was niet geraakt. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 5 april 2023 met zijn toen hoogzwangere vrouw op de roltrap in het metrostation Noord stond, toen hij [slachtoffer] en drie andere jongens aan zag komen lopen. Eén van de jongens riep, doelend op verdachte, “Kijk hem daar!” Verdachte vond het een dreigende situatie en is in tegengestelde richting van de roltrap gerend en achter [slachtoffer] aangerend. Daarbij heeft hij twee of drie keer geschoten met het geladen vuurwapen dat hij bij zich had. Dit was hetzelfde vuurwapen als het geladen vuurwapen dat bij zijn aanhouding op 13 april 2023 bij hem is aangetroffen. [9]
Op de beelden van de beveiligingscamera’s van de GVB in en rondom het metrostation Noord is te zien dat verdachte op de roltrap staat, omkijkt over zijn rechterschouder, zich omdraait en tegen de richting in van de roltrap naar beneden rent. Hij wringt zich door het toegangspoortje en houdt daarbij een revolver in zijn rechterhand. Vanuit een ander camerastandpunt is te zien dat verdachte daarna achter [slachtoffer] aanrent en daarbij de revolver met de loop in de richting van de rug van [slachtoffer] richt. [10] [11] Kort nadat verdachte uit beeld is verdwenen is te zien dat een man schrikt, wegloopt en met zijn handen naar zijn hoofd grijpt. [12] Ook is vanuit een ander cameraperspectief te zien dat twee mannen, die buiten bij het metrostation samen op een telefoon staan te kijken, een schrikreactie vertonen op een moment voordat verdachte en [slachtoffer] hen rennend passeren en de straat Gare du Nord inrennen. [13]
Op de beelden van de beveiligingscamera’s van het Centrale Camera Toezicht Ruimte van de gemeente en de politie (CCTR) is te zien dat verdachte en zijn vrouw aan komen lopen vanuit de richting van het Buikslotermeerplein en het metrostation in lopen. Om 19.13 uur is te zien dat verdachte zich rennend door de toegangspoortjes naar buiten begeeft en achter [slachtoffer] aanrent. Verdachte strekt zijn rechterarm uit in de richting van [slachtoffer] en er is een mondingsvuur te zien. In de schietlijn lopen een volwassen persoon en twee kinderen. Verdachte en [slachtoffer] blijven rennen richting het fietspad van de straat Gare du Nord en verdachte strekt zijn rechterarm weer uit in de richting van [slachtoffer] , waarbij hij een voorwerp in zijn rechterhand vasthoudt. Daarna strekt verdachte nog tweemaal zijn rechterarm en maakt hij een klappende beweging met zijn rechterpols in de richting van [slachtoffer] . Verdachte draait zich vervolgens om, doet zijn capuchon op en rent met zijn rechterhand in zijn jaszak in oostelijke richting weg. [14] [15]
Op de camerabeelden van de sportschool in de straat Gare du Nord is te zien dat verdachte op zeer korte afstand van [slachtoffer] rent. Hierbij zijn drie schotgeluiden te horen. [16]
Uit de gelijktijdig vanuit verschillende cameraperspectieven opgenomen schrikreacties van het publiek is het aannemelijk dat er meerdere keren is geschoten. De eerste schrikreactie komt in de tijdslijn overeen met het mondingsvuur dat te zien is op de camerabeelden van het CCTR. De tweede schrikreactie vindt in de tijdslijn plaats tussen het moment dat verdachte en [slachtoffer] in de straat Gare du Nord rennen en waar verdachte zich omkeert en wegloopt. [17]
Bij de aanhouding van verdachte op 13 april 2023 is tijdens de fouillering een vuurwapen aangetroffen. [18] Het vuurwapen betrof een revolver van het merk Amadeo Rossi S.A., model en kaliber 38 Special. De revolver was volledig geladen met vijf patronen van het kaliber .38 Special en voor onmiddellijk gebruik gereed. [19]
4.1.2.
Beoordeling van het bewijs
4.1.2.1 Wat is er precies gebeurd?
De rechtbank moet eerst vaststellen wat er precies is gebeurd op 5 april 2023 rond 19.15 uur bij metrostation Noord in Amsterdam.
Verdachte heeft bekend dat hij met het bij zijn aanhouding aangetroffen vuurwapen achter [slachtoffer] is aangerend, meerdere keren heeft geschoten en dat het wapen op dat moment geladen was.
Verdachte heeft verklaard dat hij twee of drie schoten heeft gelost toen hij en [slachtoffer] al in de straat Gare du Nord waren. Daarvoor zou hij mogelijk enkel met zijn wapen omhoog hebben gericht. Bovendien had verdachte naar eigen zeggen bewust niet gericht op [slachtoffer] geschoten, omdat hij [slachtoffer] enkel wilde wegjagen.
De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen vanuit dat er in ieder geval op vier momenten door verdachte in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] is geschoten en zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Op de beelden van de beveiligingscamera’s van de GVB is te zien dat verdachte, vlak nadat hij zich door de toegangspoortjes van het metrostation naar buiten heeft gewrongen, achter [slachtoffer] aanrent terwijl hij de loop van het wapen in de richting van de rug van [slachtoffer] richt. Op de beelden van de CCTR is dit moment ook te zien. Verdachte strekt zijn rechterarm uit in de richting van [slachtoffer] en er is een mondingsvuur te zien. Bij meerdere omstanders is op dat moment ook een schrikreactie te zien. De man die naast het toegangspoortje bij het metrostation loopt schrikt vrijwel direct nadat verdachte hem is gepasseerd. Twee andere mannen schrikken op een moment dat verdachte en [slachtoffer] hen nog niet waren gepasseerd en dus nog niet de straat Gare du Nord in waren gerend. Daar komt bij dat een aantal getuigen hebben verklaard dat zij hebben gehoord dat er een pauze zat tussen de schoten. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte op dit moment voor het eerst heeft geschoten in de richting van [slachtoffer] .
Uit de beelden van het CCTR blijkt dat verdachte en [slachtoffer] blijven rennen richting het fietspad van de straat Gare du Nord en dat verdachte daar zijn rechterarm weer uitstrekt in de richting van [slachtoffer] . Daarna strekt de verdachte nog tweemaal zijn rechterarm en maakt hij een klappende beweging met zijn rechterpols in de richting van [slachtoffer] . Dit komt overeen met de drie schotgeluiden die te horen zijn op de camerabeelden van de sportschool. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte nog minstens drie keer heeft geschoten in de richting van [slachtoffer] .
Dat verdachte beheerst en specifiek opzettelijk niet op [slachtoffer] zou hebben gericht vindt de rechtbank onaannemelijk. Op de beelden is duidelijk te zien dat verdachte met gestrekte en opgeheven arm een vuurwapen richt op het bovenlichaam van [slachtoffer] en zoals hiervoor vermeld zijn er ook schoten te horen. Naast dat dit op de beelden duidelijk te zien is, zijn er ook meerdere getuigen die hebben verklaard dat verdachte zijn gestrekte en opgeheven arm, waarmee hij het vuurwapen vasthad, naar het bovenlichaam van [slachtoffer] richtte tijdens het schieten. Daarnaast blijkt uit de beelden en de getuigenverklaringen dat verdachte en [slachtoffer] op zeer korte afstand van elkaar renden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte binnen korte tijd, al rennend, gericht meerdere schoten heeft gelost op het bovenlichaam van [slachtoffer] .
4.1.2.2. Hoe moet dit handelen worden gekwalificeerd?
De volgende vraag die moet worden beantwoord is hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging tot moord, zoals impliciet primair ten laste gelegd onder feit 1.
Poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet verdachte vol of voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer hebben gehad. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte, door te handelen zoals hiervoor vastgesteld, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Van ‘vol opzet’ is sprake in het geval van willens en wetens handelen. Met ‘voorwaardelijk opzet’ wordt bedoeld dat een verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg bewust heeft aanvaard. Vol opzet is een hogere gradatie van opzet dan voorwaardelijk opzet en betekent dat een verdachte een groter verwijt wordt gemaakt.
Het met een scherp schietend vuurwapen op zo’n korte afstand gericht schieten op het bovenlichaam van een persoon is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het doden van die persoon, dat het niet anders kan dan dat de wil van verdachte daarop was gericht. Verdachte heeft dus méér gedaan dan bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden op de dood van [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] uiteindelijk niet door een kogel is geraakt is niet aan het handelen van verdachte te danken. Er was daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van vol opzet op de dood en daarmee is de poging tot doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
Bezit vuurwapen en munitie
Ook is bewezen dat verdachte het bij hem tijdens zijn aanhouding aangetroffen vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Dit vuurwapen heeft hij volgens zijn eigen verklaring ook gebruikt op 5 april 2023 en op dat moment dus ook voorhanden gehad.
4.2.
Zaak B (dealen en voorhanden hebben van drugs op 7 april 2022)
4.2.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 7 april 2022 rond 16.00 uur zag een politieagent op de CCTR camera’s drie personen stil staan in het Wallengebied in Amsterdam, die meerdere voorbijgangers aanspraken. Deze personen bleken later te zijn [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en verdachte. Gezien werd dat een persoon, die later bleek te zijn [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), verdachte iets vroeg en hem wat kleingeld gaf. Verdachte keek schichtig om zich heen en pakte een wit bolletje uit zijn jaszak en gaf het aan [persoon 3] . [persoon 3] stopte het bolletje in zijn broekzak en liep weg. Toen [persoon 3] verderop door politieagenten werd staandegehouden bekende hij net drugs te hebben gekocht en haalde hij een klein wit bolletje uit zijn broekzak. Het bolletje woog 0,12 gram en bleek cocaïne te bevatten. [20] [21] [22]
Verdachte werd kort daarop aangehouden en gezien werd dat hij zijn linker vuist gebald hield. Op het moment dat hij door de politieagent werd vastgepakt bewoog verdachte zijn linkerarm naar achteren in de richting van een trap en opende daar zijn hand. Gezien werd dat er vier witte bolletjes op de trap lagen, die qua kleur, grootte en manier van verpakken overeen kwamen met het bolletje dat [persoon 3] bij zich had. [23] De vier bolletjes bleken in totaal 0,46 gram te wegen en cocaïne te bevatten. [24] [25]
Verdachte heeft ter terechtzitting het tenlastegelegde bekend. [26]
4.2.2.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige hiervoor genoemde feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte op 7 april 2022 verdovende middelen heeft gedeald en aanwezig heeft gehad, zoals aan hem tenlastegelegd.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het in bezit hebben van de harddrugs het tenlastegelegde medeplegen niet kan worden bewezen. Hoewel verdachte zich samen met [persoon 1] en [persoon 2] ophield in het Wallengebied, waar zij voorbijgangers harddrugs aanboden en oogcontact met elkaar hielden, kan daaruit niet een bewuste en nauwe samenwerking worden afgeleid ten aanzien van het in het bezit hebben van de drugs die bij verdachte is aangetroffen.
4.3.
Zaak C (dealen en aanwezig hebben van drugs op 12 april 2022)
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 april 2022 rond 17.15 uur zag een politieagent op de camera’s van het CCTR [persoon 2] en verdachte stil staan in het Wallengebied in Amsterdam. Dit was opvallend omdat deze personen op 7 april 2022 in hetzelfde gebied waren aangehouden voor de handel in verdovende middelen. [persoon 2] en verdachte werden middels de camera’s geobserveerd en gezien werd dat zij twee mannen, die later bleken te zijn [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) en [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ), aanspraken. Gezien werd dat [persoon 4] en [persoon 5] achter [persoon 2] en verdachte een parkeergarage inliepen. Toen de mannen weer uit de parkeergarage waren gekomen, verklaarden [persoon 4] en [persoon 5] dat zij net voor € 75,- vijf XTC-pillen hadden gekocht van een grote donkere jongen. De andere kleine jongen die erbij was had volgens hen niets gedaan. Verdachte, een man met een opvallend groot en breed postuur, en [persoon 2] , een man met een klein tenger postuur, werden aangehouden. In de linkerzijde van de broeksband van verdachte werd een sok met daarin meerdere verdovende middelen gevonden. Het ging om 35 roze pillen met de opdruk ‘ [opdruk] ’, vier wikkels met wit poeder en acht kleine bolletjes met witte brokjes. [27] De 35 pillen bleken MDMA te bevatten, de acht bolletjes bleken cocaïne te bevatten en de vier wikkels bleken 1,38 gram van een poeder en brokjes te zijn die cocaïne bevatten. [28] [29] [30]
[persoon 4] heeft later verklaard dat hij en [persoon 5] via [app] een afspraak had geregeld voor het kopen van de XTC-pillen. [persoon 5] had geld aan de wat grotere man gegeven en die had de drugs gegeven. [31] [persoon 5] heeft later een zelfde verklaring afgelegd. Hij had met de grote jongen onderhandeld over de prijs voor vijf XTC-pillen en hem € 75,- gegeven. De grote jongen had hem een zakje met vijf pillen gegeven. [32] De vijf pillen bleken MDMA te bevatten. [33]
Verdachte heeft ter terechtzitting het tenlastegelegde bekend. [34]
4.3.2.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige hiervoor genoemde feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte op 12 april 2022 verdovende middelen heeft gedeald en aanwezig heeft gehad, zoals aan hem tenlastegelegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.1. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
1.
op 5 april 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, meerdere malen, op korte afstand met een vuurwapen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
in de periode van 5 april 2023 tot en met 13 april 2023 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een revolver, van het merk Amadeo Rossi S.A., type 38 Special, kaliber 38 Special zijnde een vuurwapen en vijf patronen, model centraal vuur munitie, kaliber 38 Special, voorhanden heeft gehad;
Zaak B
1.
op 7 april 2022 te Amsterdam, opzettelijk heeft verkocht ongeveer 0.12 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
op 7 april 2022 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,46 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak C
1
op 12 april 2022 te Amsterdam, opzettelijk heeft verkocht 5 tabletten MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
op 12 april 2022 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 35 MDMA tabletten en vier wikkels cocaïne en 8 bolletjes ( 0,97 gram) cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
Verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest en tot de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (tbs-maatregel) van ongemaximeerde duur.
Aan alle voorwaarden voor oplegging van de tbs-maatregel is voldaan. Verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en aan hem is eerder een maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) opgelegd. Verdachte heeft zich door dit alles niet laten tegenhouden. Het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) heeft vastgesteld dat er veel risicofactoren zijn voor recidive en dat er sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis ten tijde van de delicten. Gelet daarop is volgens de officier van justitie op dit moment het kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging passend en noodzakelijk.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen tbs-maatregel op te leggen. Het rapport van het PBC is gebrekkig, omdat verdachte geweigerd heeft om mee te werken aan het onderzoek. Er is beperkt zicht gekomen op veel gebieden en niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van doorwerking van de vastgestelde stoornis in het tenlastegelegde. De onderzoekers hebben niet het advies gegeven om de tbs-maatregel op te leggen. Daarnaast zijn er contra-indicaties voor het risico op recidive. Verdachte wil samen met zijn vrouw en dochter een leven opbouwen en is klaar met zijn oude leven. De raadsman heeft verder aangevoerd dat er andere modaliteiten en mogelijkheden voorhanden zijn om het eventuele recidiverisico terug te dringen, zoals de mogelijkheid van het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden of een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft met een vuurwapen op klaarlichte dag meerdere schoten gelost in de richting van de van hem wegrennende [slachtoffer] . Het incident heeft plaatsgevonden op de openbare weg in de directe omgeving van het metrostation Noord in Amsterdam, waar op dat moment meerdere personen aanwezig waren. Op één van de momenten liepen er zelfs een volwassene en twee kinderen in de lijn van een afgevuurd schot. Het spreekt voor zich dat dit handelen van verdachte voor [slachtoffer] , maar ook voor toevallige omstanders, een gevaarlijke en zeer bedreigende situatie heeft opgeleverd. Verdachte heeft door zijn handelen geen respect voor het lijf en leven van anderen getoond. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij geen rekening heeft gehouden met de veiligheid van omstanders en passanten en het risico heeft genomen dat hij één of meer van hen – direct of indirect - zou kunnen raken. Dat er uiteindelijk niemand dodelijk gewond is geraakt, is geenszins aan verdachte te danken. Verdachte heeft met zijn handelen gevoelens van onveiligheid, onrust en angst opgeroepen bij [slachtoffer] en de omstanders en het gevoel van algemene veiligheid in de samenleving aangetast.
Verdachte heeft niet alleen op dat moment, maar tot ruim een week daarna een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongeoorloofde bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich, vanwege de kans op het gebruik daarvan met alle mogelijk onomkeerbare gevolgen van dien. Dit blijkt in dit geval duidelijk uit de omstandigheid dat verdachte zich (overdag) met een geladen vuurwapen bevond op de openbare weg en daarbij heeft geschoten. Vuurwapenbezit en het gebruik er van draagt sterk bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Ook heeft verdachte op meerdere momenten harddrugs voorhanden gehad en gedeald. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs gevaren voor de volksgezondheid opleveren. De handel in en het gebruik van harddrugs genereren op hun beurt andere strafbare feiten en geven veel overlast in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 februari 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en Opiumwetdelicten en waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het onderhavige feit in een proeftijd liep. Aan verdachte is daarnaast eerder een PIJ-maatregel opgelegd wegens onder andere een poging tot doodslag.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage van het PBC van 22 november 2023. Daaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. Daardoor hebben de onderzoekers geen zicht gekregen op de onderliggende persoonlijkheidsopbouw en de verschillende functies van de persoonlijkheid van verdachte. Op basis van de beperkte observaties en de dossierinformatie konden desondanks toch enige uitspraken worden gedaan over het psychisch functioneren van verdachte. Geconcludeerd wordt dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis die ook aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde. De onderzoekers hebben echter geen doorwerking kunnen vaststellen van de pathologie in de bewezenverklaarde feiten. Een forse doorwerking van de (niet geheel in omvang en aard te duiden) pathologie lijkt op basis van de beschikbare gegevens niet waarschijnlijk. Indien er wel sprake van een doorwerking is, zal dit vermoedelijk niet leiden tot een ernstige inperking van de keuze- en handelsvrijheid van verdachte in relatie tot het ten laste gelegde. Alleen gedragsmatig kon er een inschatting worden gemaakt van het risico op recidive. Er kon geen advies worden gegeven ter vermindering van het recidivegevaar.
Strafoplegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte behandeld wordt in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank is echter niet overtuigd geraakt van de noodzaak tot oplegging van deze maatregel. De onderzoekers van het PBC hebben zich niet uitgelaten over een behandeladvies. Het enige handvat dat de rechtbank heeft, is dat bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis op basis van zijn levensgeschiedenis is vastgesteld en dat, gelet op de aard van deze stoornis, vaststaat dat ten tijde van de delicten deze stoornis aanwezig was. De rechtbank kan, net zoals het PBC, op basis hiervan echter niet vaststellen dat verdachte daarmee een gevaar voor de veiligheid van anderen vormt, dat het noodzakelijk is om een ingrijpende maatregel als tbs met dwangverpleging op te leggen en dat er geen alternatieven zijn. Alles overwegende acht de rechtbank de oplegging van de tbs-maatregel bij de geschetste stand van zaken niet passend en noodzakelijk.
De aard en ernst van de bewezen geachte feiten in aanmerking genomen ligt de oplegging van een gevangenisstraf in de rede. Bij de bepaling van de hoogte van de straf ligt het zwaartepunt op de bewezenverklaarde poging tot doodslag. De rechtbank heeft rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat er in deze zaak gericht is geschoten op het slachtoffer, dat het feit op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden op de openbare weg terwijl er meerdere omstanders waren en dat verdachte een vuurwapen voorhanden had.
Verdachte en [slachtoffer] hebben geen verklaring gegeven over de achtergrond van het blijkbaar tussen hen bestaande conflict en of dit conflict inmiddels is opgelost. De rechtbank vreest dat - gelet op het lichtzinnig gebruik van het vuurwapen door verdachte op 5 april 2023 en het feit dat verdachte ook een week nadien nog met een geladen vuurwapen rondliep - er gevaar is dat het nog een keer uit de hand loopt. Ter bescherming van de maatschappij acht de rechtbank daarom een hoge gevangenisstraf op zijn plaats. Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, een passende bestraffing.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z, lid 1, sub b Sr moet worden opgelegd. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De oplegging van de maatregel is naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. Met het opleggen van de maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien dat in verband met alsdan bestaande risico’s noodzakelijk is. Ook kunnen toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen door de oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr worden teruggedrongen, dan wel aanvaardbaar worden gemaakt. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel zal later plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

9.Beslag

9.1.
De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Zaak A
Wapen, Amadeo Rossi 38 Special (G6327383)
Munitie, 5 stuks, 38 Special (G6327387)
Zaak C
Geldbedrag van € 105,- (G6173613)
4 stk verdovende middelen, cocaïne (G6173578)
8 stk verdovende middelen, cocaïne (G6173579)
35 stk verdovende middelen, XTC (G6173580)
stk verdovende middelen, XTC (G6173583)
9.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle inbeslaggenomen voorwerpen moeten worden verbeurd verklaard.
9.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het in beslag genomen geldbedrag te retourneren aan verdachte. Ten aanzien van het overige beslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Nu deze voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Zaak C
Nu een deel van het geldbedrag, te weten € 75,-, uit de baten van het onder 1 bewezen geachte is verkregen, wordt dit geldbedrag verbeurdverklaard. Verdachte is immers aangehouden vlak nadat hij vijf XTC-pillen voor € 75,- had verkocht. Het overige deel van het geldbedrag, te weten € 30,-, moet worden geretourneerd aan verdachte.
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven drugs (XTC en cocaïne). De drugs zullen aan het verkeer worden onttrokken, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Verdachte is bij (onherroepelijk geworden) vonnis van 11 december 2019 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden (parketnummer 13/741038-19). Verdachte is daarvan op de hoogte gebracht. De officier van justitie wil dat die voorwaardelijke opgelegde straf nu ten uitvoer wordt gelegd, omdat verdachte zich binnen de gestelde proeftijd van twee jaar schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 38z, 45, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Feit 1
poging doodslag
Feit 2
ten aanzien van het wapen:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en;
ten aanzien van de munitie:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Zaak B
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Zaak C
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het in zaak A, B en C bewezenverklaarde:
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel
38z Sr.
 Verklaart verbeurd:
- Een geldbedrag van € 75,- (G6173613)
 Gelast de teruggave aan verdachte van:
- Een geldbedrag van € 30,- (G6173613)
 Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 stk wapen, Amadeo Rossi 38 Special (G6327383)
- 5 stk munitie, 38 Special (G6327387)
- 4 stk verdovende middelen, cocaïne (G6173578)
- 8 stk verdovende middelen, cocaïne (G6173579)
- 35 stk verdovende middelen, XTC (G6173580)
- 5 stk verdovende middelen, XTC (G6173583)

Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 11 december 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
twee maanden gevangenisstraf.
 Heft op het in zaak C - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Akkermans, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2024.
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen PL1300-202375480-2, p. 1.
3.Proces-verbaal van bevindingen PL1300-2023075480-9, p. 4.
4.Proces-verbaal van bevindingen PL1300-2023075380-8, p. 11.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 10 juli 2023, ongenummerd.
6.Proces-verbaal van bevindingen PL1300-2023075480-17, p. 14.
7.Proces-verbaal van bevindingen PL1300-2023075480-14, p. 15.
8.Proces-verbaal van bevindingen PL1300-2023075480-49, p. 207-208.
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2024.
10.Proces-verbaal van bevindingen beveiligingscamera’s GVB 2023075480, p. 35-36.
11.Proces-verbaal van vuurwapenonderzoek, 2023075480, p. 110-115.
12.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 6 maart 2024 van het videofragment 00252_20230405165636962_20230405173636636, moment 16.38 tot en met 16.41.
13.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 6 maart 2024 van het videofragment 00079_20230405165636962_20230405172234510, moment 16.36 tot en met 16.42.
14.Proces-verbaal van bevindingen beveiligingscamera’s CCTR, 2023075480, p. 29-34.
15.Proces-verbaal van vuurwapenonderzoek, 2023075480, p. 102-106, 116.
16.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 6 maart 2024 van het videofragment [nummer], moment 00.04 tot en met 00.09.
17.Proces-verbaal van vuurwapenonderzoek, 2023075480, p. 105-108.
18.Proces-verbaal van aanhouding, p. 50.
19.Proces-verbaal van definitief technisch vuurwapen onderzoek, 2023075480, p. 154-158.
20.Proces-verbaal van bevindingen PL1300-2022068226, p. 5-7.
21.Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming PL1300-2022068226-13, p. 30.
22.Een geschrift, zijnde een laboratoriumrapport opgesteld door [persoon 6] op 20 april 2022, ongenummerd.
23.Proces-verbaal van bevindingen Pl1300-2022068226, p. 8.
24.Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming PL1300-2022068226-7, p. 27.
25.Een geschrift, zijnde een laboratoriumrapport opgesteld door [persoon 6] op 20 april 2022, 0303N22, ongenummerd.
26.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2024.
27.Proces-verbaal van bevindingen PL1300-2022072127-3, p. 4-6.
28.Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming PL1300-2022072127-5, p. 41-42.
29.Een geschrift, zijnde een laboratoriumrapport opgesteld door [persoon 7] op 25 april 2022, ongenummerd.
30.Een geschrift, zijnde een laboratoriumrapport opgesteld door [persoon 6] op 13 juni 2022, ongenummerd.
31.Proces-verbaal van verhoor verdachte PL1300-2022072127-10, p. 9-10.
32.Proces-verbaal van verhoor verdachte PL1300-2022072127-9, p. 16-17.
33.Een geschrift, zijnde een laboratoriumrapport opgesteld door [persoon 6] op 13 juni 2022, ongenummerd.
34.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2024.