ECLI:NL:RBAMS:2024:1680

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
10870198 EA VERZ 24-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en loonvordering in verband met ziekte en re-integratie

In deze zaak heeft de werkgever, Amsterdam Platform Creation B.V. (APC), verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, hierna te noemen [verweerder]. Het verzoek is afgewezen omdat het opzegverbod bij ziekte aan de ontbinding in de weg staat. De werknemer heeft in een zelfstandig tegenverzoek een loonvordering ingesteld, die is toegewezen op basis van 70% van het loon. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 5 maart 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. APC heeft aangevoerd dat [verweerder] niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, maar de kantonrechter oordeelde dat het deskundigenoordeel van het UWV, dat de re-integratie-inspanningen van [verweerder] voldoende achtte, leidend is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet in het belang van [verweerder] was. De loonvordering van [verweerder] over de periode van ziekte werd toegewezen, met inachtneming van de wettelijke verhoging en rente. De proceskosten werden aan APC opgelegd, omdat zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 10870198 EA VERZ 24-18
Fno: 51306
Beschikking van 27 maart 2024
in de zaak van
AMSTERDAM PLATFORM CREATION B.V.,
te Amsterdam,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: APC
gemachtigde: mr. R.L. van Heusden,
tegen
[verweerder],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. B.E.J.M. Tomlow.
De zaak in het kort
In deze procedure heeft APC verzocht om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] . Dit verzoek wordt afgewezen omdat het opzegverbod bij ziekte aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. [verweerder] heeft daarnaast in een zelfstandig tegenverzoek een loonvordering ingesteld. Deze vordering wordt toegewezen, waarbij wordt uitgegaan van 70% van het loon.
De beslissing en de beoordeling volgen hierna onder nummer 3 en 4. Daarvoor wordt eerst kort toegelicht van welke feiten bij de beoordeling is uitgegaan (onder 1) en wat de standpunten van partijen zijn (onder 2).

1.De procedure

1.1.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling was het verloop van de procedures als volgt.
  • APC heeft een verzoek (met producties) gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden.
  • [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend met producties, tevens houdende een voorwaardelijk tegenverzoek. Daarnaast heeft [verweerder] bij wijze van zelfstandig tegenverzoek een loonvordering ingesteld.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2024. De verzoekschriftprocedure is gelijktijdig behandeld met een kort geding tussen partijen dat betrekking had op de loonvordering van [verweerder] . Beide partijen hebben vooraf nadere producties overgelegd. [verweerder] was op de mondelinge behandeling aanwezig met haar gemachtigde. Voor APC zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigden deden dit aan de hand van spreekaantekeningen, die aan het dossier zijn toegevoegd. De mondelinge behandeling is gesloten. De procedure is enige tijd aangehouden zodat partijen de mogelijkheden van een minnelijke regeling konden onderzoeken.
1.3.
Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen. Zij hebben een beschikking gevraagd en daarvoor is een datum bepaald. Gelijktijdig is in het kort geding een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
APC is een in 2020 opgerichte onderneming die zich bezig houdt met strategische investeringen in ‘fintech’ ondernemingen. Dat zijn ondernemingen die innoveren op het snijvlak tussen financiële en technische producten. APC heeft ook een vastgoedportefeuille.
2.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1985, is sinds 1 januari 2022 voor 32 uur in de week in dienst van APC in de functie van Asset Manager. In die hoedanigheid beheert zij de vastgoedportefeuille van APC. Daarbij hoort ook debiteurenbeheer, waarvoor [verweerder] samenwerkt met de afdelingen Legal en Finance.
2.3.
De eerste arbeidsovereenkomst van [verweerder] was voor bepaalde tijd. Deze overeenkomst is op 1 augustus 2022 met één jaar verlengd. Met ingang van 1 februari 2023 is de arbeidsovereenkomst omgezet naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Het salaris van [verweerder] bedraagt € 5.401,23 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten;
2.4.
In het voorjaar van 2023 heeft [verweerder] verschillende keren bij haar leidinggevende, [naam 3] , aangegeven dat zij te weinig tijd had om haar werk goed te kunnen doen. Op 28 maart 2023 heeft zij in een e-mail aan [naam 3] het volgende geschreven:
“Zojuist terug van de huisarts. Hij geeft aan dat de rug/nek klachten te maken kunnen hebben met de werkstress. Buiten dat geeft hij ook aan dat ik gewoon duidelijk mijn grenzen aan moet geven bij mijn werkgever. 20 ballen in de lucht houden kan niemand. En dat gevoel heb ik nu wel. (…) Er moet denk ik snel een assistent voor mij komen die mij voornamelijk ondersteunt met financiële zaken.”
2.5.
In augustus 2023 heeft APC opgemerkt dat er fouten waren gemaakt in het debiteurenbeheer van vastgoed. Zij heeft daarop op 16 augustus 2023 in stevige bewoordingen een schriftelijke waarschuwing aan [verweerder] gestuurd.
2.6.
[verweerder] heeft een uitgebreide schriftelijke reactie gestuurd, waarin zij enerzijds schrijft dat zij het bedrijf erg waardeert en zich graag vol passie blijft inzetten voor haar werk. Anderzijds benoemt zij dat de keus van APC om gelijk over te gaan tot een formele waarschuwing bij haar de indruk wekt dat APC van haar af wil. Zij heeft aangegeven dat in dat geval een ander gesprek op zijn plaats is. Als het vertrouwen ontbrak vond zij een verdere samenwerking niet passend.
2.7.
Partijen hebben eind augustus 2023 gesproken over de beëindiging van het dienstverband, maar hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.8.
Op 29 augustus 2023 heeft [verweerder] zich ziekgemeld.
2.9.
APC heeft met ingang van 1 september 2023 70% van het loon doorbetaald. [verweerder] heeft daartegen geprotesteerd.
2.10.
[verweerder] is in eerste instantie gezien door de praktijkondersteuner van de bedrijfsarts. Zij adviseerde een gesprek met [verweerder] , APC en de casemanager. [verweerder] was het niet eens met deze gang van zaken en heeft aangegeven dat zij eerst een bedrijfsarts wilde spreken.
2.11.
Op 19 september 2023 is [verweerder] – via een videoverbinding - gezien door de bedrijfsarts. Het verslag van de bedrijfsarts vermeldt dat sprake was van een conflict met een medische weerslag op de werkneemster. [verweerder] was volgens het verslag op dat moment beperkt in energie, veelvuldige deadlines, prikkels, verstoringen en hoog handelingstempo.” De bedrijfsarts heeft mediation geadviseerd. In het verslag staat ook: “
Na de mediation verwacht ik dat werkneemster kan starten in aangepast werk voor 3 dagen van 2 uur per week. (..) Herstel is verwacht binnen 2 maanden. Dit is ook afhankelijk van het oplossen van het conflict.”
2.12.
Er heeft mediation plaatsgevonden. Dit is op 4 oktober 2023 afgesloten. De mediator schrijft:
“De weg die jullie nu inslaan is het vervolgen van de re-integratie conform de normen. [naam 2], Chief Operating Officer, toevoeging ktr]
pakt dit vanuit de werkgever op, [verweerder][ [verweerder] , toevoeging ktr]
werkt aan haar herstel.”
2.13.
Diezelfde dag heeft [naam 2] [verweerder] een e-mail gestuurd over de re-integratie. Het voorstel van [naam 2] is om de volgende dag met een opbouwschema te beginnen. In deze e-mail staat ook dat [verweerder] voortaan om 8.30 uur op het werk werd verwacht en dat zij niet langer gebruik kon maken van de parkeerplaats omdat dat voor haar werkzaamheden voorlopig niet nodig was.
2.14.
[verweerder] heeft zich op 5 oktober 2023 opnieuw ziek gemeld. Hierop is tussen partijen discussie ontstaan over de vraag of [verweerder] voldeed aan haar re-integratieverplichtingen. In dit kader hebben partijen over en weer schriftelijk uitgebreide reacties gestuurd.
2.15.
APC heeft met ingang van 6 oktober 2023 (na een schriftelijke waarschuwing) een loonstop opgelegd.
2.16.
Op 10 oktober 2023 heeft de bedrijfsarts onder meer een deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen over en weer geadviseerd.
2.17.
Op 14 november 2023 is de kwestie voorgelegd aan een andere bedrijfsarts voor een second opinion. Deze bedrijfsarts heeft geconstateerd dat sprake was van medische klachten die nauw samenhingen met een arbeidsconflict. De second opinion bedrijfsarts adviseert opnieuw mediation en ziet geen re-integratiemogelijkheden bij de eigen werkgever zolang de arbeidsrelatie is verstoord. De bedrijfsarts sluit af met het advies om het conflict buiten de kamer van de bedrijfsarts te houden en conform Nederlands recht en de ethiek behorend bij goed werkgever- en goed werknemerschap op te lossen.
2.18.
In dezelfde periode is voor de tweede keer mediation gestart. Dit is op 15 november 2023 stopgezet zonder resultaat.
2.19.
APC heeft een deskundigenoordeel bij het UWV gevraagd over de re-integratieinspanningen van [verweerder] . Op 5 februari 2024 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van [verweerder] voldoende waren. In het deskundigenoordeel staat onder meer:
“Nu het onderzoek van de second opinion bedrijfsarts na de 2e poging tot mediation in november 2023 heeft plaatsgevonden, ben ik van mening dat dit stuk leidend is in het geheel en dat partijen verder zullen moeten gaat met het werken aan de re-integratie. Een conflict is namelijk geen reden om hier niet actief mee bezig te zijn.Het advies van de second opinion bedrijfsarts om ‘dit conflict buiten de kamer van de bedrijfsarts te houden” wordt door de werkgever geïnterpreteerd als zijnde dat er geen verdere bemiddeling meer nodig is. Ik ben echter van mening dat dit een onterechte invulling is en dat dit de werkgever niet vrijpleit om niet meer actief te werken aan de re-integratie. De werkgever heeft ook geen nader onderzoek gedaan naar de uitleg van deze zinsnede waardoor ik bij dit oordeel uitga van hetgeen de bedrijfsarts schrijft in de beschouwing.Het geheel overziend ben ik van mening dat de re-integratie inspanningen van werkneemster voldoende zijn (…)”

3.Het geschil

Verzoek

3.1.
APC verzoekt (i) de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, (ii) voor recht te verklaren dat [verweerder] geen transitievergoeding toekomt en (iii) [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
APC stelt hiertoe dat [verweerder] na de formele waarschuwing in augustus 2023 niet meer gemotiveerd was om bij APC te werken. Zij heeft volgens APC de onderlinge verhoudingen op scherp gesteld en haar afspraken in het kader van de re-integratie niet nagekomen. Volgens APC was [verweerder] er op uit om op haar eigen voorwaarden een vertrek te realiseren. Door deze opstelling van [verweerder] is volgens APC een onoplosbaar conflict tussen partijen ontstaan. APC ziet niet in hoe zij nog met [verweerder] zou kunnen samenwerken. Dat is volgens haar voldoende voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-, g- of i-grond als omschreven in artikel 7:669 Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens APC heeft [verweerder] geen recht op een transitievergoeding, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen.
3.3.
Het verweer van [verweerder] strekt tot afwijzing van de verzoeken.
Voorwaardelijk tegenverzoek
3.4.
Voorwaardelijk, voor het geval dat de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] dat APC wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke transitievergoeding en een billijke vergoeding of (subsidiair) een schadevergoeding vanwege een schending van goed werkgeverschap.
Zelfstandig tegenverzoek
3.5.
[verweerder] heeft daarnaast in een zelfstandig tegenverzoek ingediend. Zij stelt dat zij in september 2023 70% van haar loon heeft ontvangen, terwijl zijn die maand recht had op 100%. Daarnaast heeft APC volgens [verweerder] vanaf 6 oktober 2023 onterecht een loonstop opgelegd. [verweerder] verzoekt daarom het volgende:
I. veroordeling van APC tot betaling aan [verweerder] van het gebruikelijke maandsalaris voor het einde van iedere lopende maand op de bij APC bekende bankrekening van [verweerder] , vanaf 23 februari 2024 zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, op straffe van een vertragingsvergoeding van 10% voor iedere keer dat APC niet tijdig aan deze veroordeling voldoet;
II. veroordeling van APC tot betaling aan [verweerder] van de volgende bedragen:
(i) het ingehouden loon over september 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% op grond van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het ingehouden loon vanaf de dag waarop de loonbetaling verschuldigd was tot aan de dag der algehele voldoening;
(ii) het ingehouden loon vanaf 6 oktober 2023 tot en met heden, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% op grond van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het ingehouden loon;
(iii) Buitengerechtelijke incassokosten over het loon voor september, oktober en november 2023, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het verzoekschrift tot de algehele voldoening;
(iv) € 108,02 vanwege een niet betaalde declaratie van reis- en overige kosten.
3.6.
Het verweer van APC strekt tot afwijzing van de tegenverzoeken van [verweerder] .
3.7.
Bij de beoordeling wordt uitgebreider op de inhoudelijke standpunten van partijen ingegaan.

4.Beoordeling

Beoordeling van het ontbindingsverzoek
4.1.
APC heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] . Dat kan alleen als sprake is van ten minste één van de ontbindingsgronden genoemd in artikel 7:669 BW. Daarnaast moet herplaatsing van de werknemer niet mogelijk zijn of niet in de rede liggen.
4.2.
In deze zaak komt daar bij dat [verweerder] sinds eind augustus 2023 ziek is. Daarom moet – als sprake is van een ontbindingsgrond - ook worden nagegaan of het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 BW) aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. Uit artikel 7:671b lid 6 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte alleen kan worden ontbonden als het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de ziekte. Kort gezegd moet daarom worden beoordeeld of, als wordt geabstraheerd van de ziekte, een voldragen ontbindingsgrond overblijft. Een ontbinding tijdens ziekte is ook mogelijk als de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen. APC heeft dat wel aangevoerd, maar desgevraagd ter zitting heeft [verweerder] betwist dat een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in haar belang is. Zij stelt zich op het standpunt dat zij, nadat zij weer arbeidsgeschikt is, de werkzaamheden kan hervatten. Bij deze stand van zaken is de kantonrechter van oordeel dat niet gebleken dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op dit moment in het belang van [verweerder] is.
4.3.
Primair verzoekt APC ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond. Zij heeft daartoe in de eerste plaats gesteld dat [verweerder] niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. De kantonrechter is van oordeel dat deze grond niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan leiden, omdat APC geen oordeel van een arbeidsdeskundige heeft overgelegd dat haar standpunt dat [verweerder] tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen ondersteunt. Uit het door [verweerder] overgelegde deskundigenoordeel blijkt dat de arbeidsdeskundige van het UWV de re-integratie-inspanningen van [verweerder] voldoende vond. APC is het inhoudelijk niet eens met dat oordeel, maar zij heeft onvoldoende gronden aangevoerd en evenmin onderbouwing geleverd om daar tegenwicht aan te bieden. Bij de beoordeling wordt het deskundigenoordeel van het UWV daarom tot uitgangspunt genomen. Ook hetgeen APC overigens heeft gesteld is onvoldoende om een ontbinding op de e-grond te kunnen dragen.
4.4.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden op de g-grond. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval, omdat het opzegverbod bij ziekte aan de ontbinding in de wegstaat. Niet in geschil is dat de relatie tussen APC en [verweerder] op dit moment onder druk staat, maar het zwaartepunt van het verschil van mening tussen partijen ligt bij de discussie over de ziekte en de daaruit voortvloeiende verplichtingen over en weer met betrekking tot de re-integratie van [verweerder] . Zou de ziekte worden weggedacht, dan blijft over dat partijen eind augustus 2023 discussie hadden over een aantal onvolkomenheden bij het debiteurenbeheer van vastgoed die aan [verweerder] werden toegeschreven, dat [verweerder] daarover, als eerste stap aan de zijde van werkgever, een officiële waarschuwing had gekregen en dat zij het daar procedureel en inhoudelijk niet mee eens was. Terecht heeft [verweerder] aangevoerd dat de arbeidsverhouding op dat moment nog niet als ernstig verstoord kon worden aangemerkt. Er waren problemen gesignaleerd, maar dat is niet uitzonderlijk in een arbeidsrelatie, zeker in een situatie als onderhavige, waarin de betrokken werknemer nog niet zo lang in dienst is en te maken heeft gekregen met veranderingen in haar takenpakket, na vertrek van haar vorige leidinggevende. Er was wellicht sprake van een verschil van mening, maar dat toen al sprake was van een arbeidsconflict is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken. Er is daarom dan ook geen sprake van een ziekmelding (eind augustus 2023) na het ontstaan van een arbeidsconflict zoals APC heeft gesteld. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat voor ontbinding op de g-grond geen plaats is.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat ontbinding op de i-grond evenmin mogelijk is. Voor een succesvol beroep op de i-grond moet sprake zijn van omstandigheden die relevant zijn voor ten minste twee ontslaggronden, die in samenhang maken dat van de werkgever niet kan worden verwacht de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat doet zich hier, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet voor.
4.6.
Op grond van het voorgaande wordt het ontbindingsverzoek van APC afgewezen.
4.7.
Omdat het ontbindingsverzoek wordt afgewezen, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van het voorwaardelijke tegenverzoek.
Beoordeling van het zelfstandige tegenverzoek
Salaris september 2023
4.8.
In het tegenverzoek moet in de eerste plaats worden beoordeeld of APC over september 2023 terecht 70% van het loon heeft uitbetaald, of dat [verweerder] – zoals zij zelf stelt – in die maand recht had op 100% van het loon.
4.9.
In artikel 7.2 van de eerste arbeidsovereenkomst van [verweerder] was bepaald dat
na(cursief, ktr)|de eerste maand ziekte 70% van het loon zou worden doorbetaald. Met [verweerder] is de kantonrechter van oordeel dat daaruit (impliciet) volgt dat het loon in de eerste ziektemaand volledig zou worden doorbetaald. Bij de eerste verlenging van de arbeidsovereenkomst is deze bepaling echter aangepast. Volgens de nieuwe bepaling wordt bij ziekte direct slechts 70% van het loon betaald. [verweerder] heeft deze nieuwe arbeidsovereenkomst en ook de arbeidsovereenkomst daarna, waarin dezelfde bepaling is opgenomen, ondertekend. Daarmee heeft zij in beginsel ingestemd met deze arbeidsvoorwaarde en mocht APC 30% van het loon inhouden.
4.10.
De kantonrechter begrijpt dat het standpunt van [verweerder] primair is dat de deze wijziging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat APC [verweerder] niet over deze wijziging in de arbeidsvoorwaarden heeft geïnformeerd. Dit standpunt deelt de kantonrechter niet. De impact van de wijziging is immers vrij beperkt. Dat de wijziging leidt tot onaanvaardbare gevolgen is in het geheel niet toegelicht.
4.11.
Subsidiair doet [verweerder] een beroep op dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1 BW. Ook dit leidt niet tot toewijzing van de loonvordering. [verweerder] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben ingestemd met de arbeidsovereenkomst. Zij heeft de arbeidsovereenkomst ook niet (als geheel) in of buiten rechte vernietigd. Zij heeft in een e-mail van 8 september 2023 wel het volgende aan APC bericht:
“Hierbij beroep ik mij op dwaling voor wat betreft deze bepaling en vernietig ik artikel 7.2 van het contract, met dien verstande dat artikel 7.2 van het eerste contract van toepassing is.”Terecht heeft APC aangevoerd dat gedeeltelijke vernietiging op grond van dwaling in beginsel niet mogelijk is. De conclusie kan niet anders zijn dan dat [verweerder] gebonden is aan het nieuwe artikel 7.2. De loonvordering over september 2023 wordt derhalve afgewezen. Hieruit volgt dat ook de wettelijke rente, wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten over het salaris van september 2023 niet toewijsbaar zijn.
Salaris vanaf oktober 2023
4.12.
De loonvordering vanaf 6 oktober 2023 (d.w.z. tot 70% van het loon van [verweerder] ) wordt toegewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen. [verweerder] was in deze periode ziek. Volgens de hoofdregel van artikel 7:629 lid 1 BW heeft een werknemer, kort samengevat, in de eerste 104 weken ziekte recht op 70% van het loon. APC beroept zich op de uitzondering van artikel 7:629 lid 3 BW. Zij voert aan dat zij sinds 6 oktober 2023 een terechte loonstop heeft opgelegd, omdat [verweerder] zich onvoldoende heeft ingespannen voor haar re-integratie. Dat standpunt strookt niet met het deskundigenoordeel van het UWV dat door [verweerder] is overgelegd. Daaruit blijkt de re-integratie-inspanningen van [verweerder] voldoende waren. Zoals hiervoor besproken is APC het daarmee inhoudelijk niet eens, maar heeft zij onvoldoende aangevoerd om tegenwicht te bieden aan het deskundigenoordeel. Bij de beoordeling wordt daarom van de juistheid van dit oordeel uitgegaan. Dit betekent dat APC zal worden veroordeeld om het achterstallige loon vanaf 6 oktober 2023 tot heden te betalen.
4.13.
Op grond van artikel 7:625 BW is APC ook de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over het loon vanaf oktober 2023 tot heden verschuldigd. In de omstandigheden van deze zaak wordt aanleiding gezien om het percentage van de wettelijke verhoging te matigen tot 35 %. Dat APC op 6 oktober 2023 is overgegaan tot een loonstop is, afgaande van de omstandigheden op dat moment, enigszins voorstelbaar. Het had echter op de weg van APC gelegen om de loonstop op te heffen toen [verweerder] openstond voor mediation of, in elk geval, na het rapport van de arbeidsdeskundige van het UWV. Dat heeft zij niet gedaan. Verdere matiging is daarom niet passend.
4.14.
APC zal tot ook worden veroordeeld tot betaling van het op grond van de arbeidsovereenkomst gebruikelijke maandsalaris voor iedere maand vanaf heden zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt. De verzochte vertragingsvergoeding van 10% wordt afgewezen, omdat [verweerder] onvoldoende heeft onderbouwd welk belang zij daarbij heeft naast de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, dat reeds in een prikkel tot tijdige loonbetaling voorziet.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15.
[verweerder] heeft vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten verzocht over het ingehouden salaris voor de maanden oktober 2023 en november 2023. Uit de stukken blijkt voldoende dat zij werkzaamheden heeft verricht die als buitengerechtelijke incassowerkzaamheden kunnen worden aangemerkt. Dit verzoek wordt daarom toegewezen als na te melden. Ook de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is toewijsbaar, gerekend vanaf de datum van het verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening.
Declaratie
4.16.
[verweerder] heeft verzocht om APC te veroordelen tot vergoeding van € 108,02 vanwege een niet betaalde declaratie van reis- en overige kosten. Dit verzoek is niet betwist en wordt toegewezen.
Proceskosten
4.17.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt APC veroordeeld in de proceskosten. Deze worden tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op
€ 1.154,00 ,- in totaal (€ 1.086,00 aan salaris gemachtigde, tarief complexe arbeidszaak, en € 68,00 aan nakosten.) Als APC niet aan de veroordelingen voldoet en de beschikking moet worden betekend, dient zij ook de wettelijke kosten van de betekening te vergoeden.

5.Beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek
wijst de verzoeken van APC af;
in het tegenverzoek
veroordeelt APC om aan [verweerder] het ingehouden loon vanaf 6 oktober 2023 tot heden te betalen (d.w.z. tot 70% van het contractuele loon), te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 35% en met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de loonbetaling per periode verschuldigd was tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt APC om aan [verweerder] de buitengerechtelijke incassokosten te betalen over het ingehouden loon voor de maanden oktober en november 2023 te berekenen volgens de staffel van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het verzoekschrift tot de algehele voldoening;
veroordeelt APC om aan [verweerder] vanaf heden zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, het op grond van de arbeidsovereenkomst
gebruikelijke maandsalaris te betalen voor het einde van iedere lopende maand op de bij APC bekende bankrekening van [verweerder] , waarbij tijdens arbeidsongeschiktheid gedurende de maximaal 104 weken 70% is verschuldigd;
veroordeelt APC om aan [verweerder] € 108,02 te betalen vanwege de declaratie van 16 november 2023, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 februari 2024 tot de dag van de algehele voldoening.
in het verzoek en het tegenverzoek
veroordeelt APC in de proceskosten, die aan de zijde van [verweerder] tot op heden worden begroot op € 1.154,00 , te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe en te vermeerderen met de wettelijke kosten van betekening indien APC niet aan de veroordelingen voldoet en de beschikking moet worden betekend.
verklaart de beschikking, wat betreft de veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte over en weer af.
Deze beschikking is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024 in tegenwoordigheid van mr. J. I. Dondorp, griffier.