ECLI:NL:RBAMS:2024:1651

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
13-087381-23 en 10-337310-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van straatroven in Amsterdam en Rotterdam met geweld

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan twee straatroven binnen 48 uur. De eerste straatroof vond plaats op de Wallen in Amsterdam op 28 maart 2023, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten een iPhone 13 en een sigarettenpakje van een slachtoffer hebben gestolen. De tweede straatroof vond plaats in een tram in Rotterdam op 27 maart 2023, waar een iPhone XR van een ander slachtoffer werd weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan beide berovingen, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en er zijn bijzondere voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de verdachte vrijgesproken van een van de ten laste gelegde feiten, namelijk de diefstal van een pinapparaat. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-087381-23
Parketnummer vordering tul: 10-337310-21
Datum uitspraak: 26 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.M. Meppelink, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y.L. Zandbergen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. medeplegen van diefstal met geweld van een iPhone 13 en een sigarettenpakje van [persoon 1] op 28 maart 2023 te Amsterdam;
2. medeplegen van diefstal van een mobiel pinapparaat van [naam hotel] op 28 maart 2023 te Amsterdam;
3. medeplegen van diefstal met geweld van een iPhone XR van [persoon 2] op 27 maart 2023 te Rotterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 27 maart 2023 is de aangever van feit 3, [persoon 2] , in Rotterdam beroofd van zijn telefoon terwijl hij in de tram zat. Een dag later is in Amsterdam ’s nachts een pinautomaat uit [naam hotel] gestolen en is de aangever van feit 1, [persoon 1] , op straat beroofd van zijn telefoon. Na deze laatstgenoemde beroving is (onder meer) verdachte in de nabije omgeving van het incident aangetroffen en door de politie aangehouden.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Bij alle drie de feiten is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte(n). Uit de camerabeelden en de aangifte bij feit 1 blijkt dat verdachte dicht met zijn hoofd tegen aangever [persoon 1] stond waardoor aangever zich geïntimideerd voelde en de medeverdachte ondertussen in de zak van aangever zat en zijn iPhone 13 wegnam. Deze telefoon is ook later aangetroffen bij de medeverdachte. Uit de camerabeelden bij feit 2 blijkt dat verdachte het pinapparaat van [naam hotel] heeft vastgepakt en uit het zicht van de receptionist heeft gelegd, waarna de medeverdachte het pinapparaat in zijn jaszak heeft gestopt. Op de camerabeelden van feit 3 is te zien dat verdachte aangever [persoon 2] heeft ingesloten in de tram en zijn kleding en tas heeft afgetast, waarna de medeverdachte uiteindelijk de iPhone XR van aangever heeft weggenomen. Bij alle drie de feiten heeft verdachte dus een substantiële bijdrage aan de berovingen geleverd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het eerste feit is geen sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft niet gezegd dat aangever al zijn geld moest afgeven en was op het moment dat de telefoon uit de zak van aangever werd gehaald niet meer in de buurt. Zijn rol heeft er enkel uit bestaan dat hij voorafgaand aan de beroving bij de medeverdachten en aangever stond. Hij wist niet dat het ging om een straatroof en had dus ook geen (voorwaardelijk) opzet op het plegen van dat delict.
Ook voor het tweede feit is geen sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het pinapparaat is door een ander dan verdachte meegenomen. Verdachte heeft weliswaar het pinapparaat aangeraakt, maar niet met de intentie om dit apparaat te stelen. Hij was alleen in het hotel om alcohol te kopen.
Wat betreft het derde feit heeft verdachte in de tram uitsluitend de bedoeling gehad om iets uit te praten met aangever. Dat hij zijn hand voor aangever hield was dan ook alleen om het gesprek met aangever af te kunnen maken. De lezing van verdachte kan niet worden uitgesloten op basis van de inhoud van het dossier.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is driemaal het medeplegen van een diefstal (al dan niet met geweld) ten laste gelegd. De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen bewezen worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
3.4.1
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank vindt het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen op grond van het volgende. Uit de beschrijving van de camerabeelden, volgt dat verdachte het pinapparaat heeft aangeraakt en opgepakt voordat die door een medeverdachte werd weggenomen. De politie heeft hierbij ook geconstateerd dat verdachte het pinapparaat, nadat hij die had aangeraakt, buiten het zicht van de receptionist heeft verplaatst. Deze constatering heeft de verbalisant echter niet nader toegelicht, bijvoorbeeld door te beschrijven waar verdachte de pinautomaat heeft neergezet, waar de receptionist zich op dat moment bevond en waaruit kon worden afgeleid dat de receptionist niet langer zicht had op de pinautomaat nadat verdachte die had aangeraakt en opgepakt. Ook ten aanzien van de constatering van de verbalisant dat (onder meer) verdachte druk in de weer is om de receptionist af te leiden geldt dat de verbalisant niet heeft beschreven op welke wijze verdachte dat concreet deed. Tegen die achtergrond kan niet worden vastgesteld dat verdachte het pinapparaat klaarlegde voor de medeverdachte om deze mee te nemen of dat hij de receptionist afleidde met de bedoeling om de medeverdachte in staat te stellen om de pinautomaat in zijn jaszak te steken. Dat verdachte in een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte heeft gehandeld, en daarmee het medeplegen van diefstal van het pinapparaat, is dan ook niet bewezen. Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
3.4.2
Het oordeel over feit 1 en 3
Feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier – in het bijzonder de beschrijving van de camerabeelden en de aangifte – het volgende vast.
Aangever heeft verklaard dat hij naar een groep van vier personen liep en vroeg om een sigaret. Niet ter discussie staat dat verdachte een van deze vier personen is. Eén van deze personen zei dat als hij een sigaret wilde, hij daarvoor moest betalen. Nadat aangever aangaf geen contant geld bij zich te hebben, gaf één van de personen aan dat aangever geld kon opnemen uit een geldautomaat. Alle vier de personen kwamen vervolgens dicht tegen hem aan staan en kwamen opdringerig over. Volgens aangever ging één van de personen vervolgens met zijn hand in de zakken van aangever. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat het medeverdachte [medeverdachte 1] was die voorover bukte in de richting van de jaszak van aangever en zich vervolgens enkele seconden bij de zakken van aangever bevond. Verdachte stond in de directe omgeving en had zicht op de handelingen van [medeverdachte 1] . Terwijl [medeverdachte 1] zijn handen rondom en in de jaszak van aangever bewoog, is verdachte tweemaal dicht op aangever gaan staan. De tweede keer stond verdachte zo dichtbij dat zijn hoofd het hoofd van aangever naderde. De aangever zette vervolgens een stap opzij, van verdachte vandaan. De aangever heeft verklaard dat meerdere personen tegen hem hebben gezegd “Give us all your money”. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de verklaring van verdachte, te weten dat hij uitsluitend probeerde om de gemoederen te kalmeren, dan ook niet geloofwaardig.
Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt verder dat [medeverdachte 2] tegen aangever heeft geduwd, waarna [medeverdachte 1] een voorwerp – waarvan is gebleken dat dit de telefoon van aangever was – uit de jaszak van aangever heeft genomen. Daarna heeft [medeverdachte 1] aangever nog tweemaal geduwd, waarvan één keer dusdanig hard dat aangever uit balans werd gebracht. Nadat verdachte met de drie medeverdachten van aangever weg wilden lopen, heeft aangever een aantal keer geprobeerd om hen tegen te houden en zijn telefoon terug te pakken. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat [medeverdachte 1] een dreigende houding aannam tegen aangever en meermaals zwaaiende bewegingen maakte naar aangever. Aangever heeft verklaard dat de man met een negroïde uiterlijk die in het zwart gekleed was met een witte capuchon en een pet naar hem terugliep en vroeg “
How much money do you have to get your phone back.” Het proces-verbaal bevat foto’s van verdachte, alsmede van medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , die zijn gemaakt bij hun aanhouding. Op die foto’s is te zien dat verdachte als enige van hen een negroïde man is die is gekleed in donkere kleding, een lichte capuchon en een pet. Gelet op de uiterlijke kenmerken van verdachte en zijn medeverdachten is verdachte degene geweest die dit tegen aangever heeft gezegd.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de rol van verdachte bij de straatroof van voldoende gewicht om te concluderen dat hij bij de beroving in een voldoende nauwe en bewuste samenwerking handelde met zijn medeverdachten. Het toegepaste geweld bestaat eruit dat aangever meermalen is geduwd en vastgepakt en aan zijn jas is getrokken. De bedreiging met geweld volgt uit de zwaaiende bewegingen die in de richting van aangever zijn gemaakt en uit de opmerkingen die in de context van de beroving naar aangever zijn gemaakt. Verdachte is ook na de diefstal betrokken gebleven bij het geweld en de bedreiging met geweld richting aangever. Verdachte is immers samen met medeverdachten van aangever weggelopen en hij kwam, na het door zijn medeverdachte toegepaste geweld en de bedreiging daarmee, bij aangever terug om op dwingende wijze geld te vragen voor de teruggave van de telefoon. Dit alles betekent dat verdachte zich op 28 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld van een telefoon.
Verdachte wordt vrijgesproken van het bestanddeel dat van aangever een sigarettenpakje zou zijn gestolen, omdat dit niet volgt uit de bewijsmiddelen.
Feit 3
Feiten en omstandigheden
Uit de beschrijving van de camerabeelden en de aangifte volgt dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] rondom aangever in de tram zijn gaan zitten. Verdachte is op de plek naast aangever gaan zitten en heeft aangever van zijn zitplaats afgeduwd tegen het raam. Toen aangever vervolgens wilde weglopen heeft verdachte hem dit belemmerd, zoals hij op de zitting ook heeft erkend. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat daarna te zien is dat [medeverdachte 2] en verdachte tegelijkertijd de kleding van aangever aftasten. Alleen al om die reden vindt de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij aangever uitsluitend wilde tegenhouden omdat hij een ruzie uit het verleden wilde uitpraten, niet geloofwaardig. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat [medeverdachte 2] vervolgens een witte telefoon uit de kleding van aangever wegneemt die hij, nadat aangever is uitgestapt, aan verdachte en [medeverdachte 3] laat zien en die zij dan met zijn drieën bekijken. Uit het dossier blijkt dat deze telefoon toebehoort aan aangever.
ConclusieGelet op de uitgekozen zitplaatsen rondom aangever, het tegenhouden van aangever door verdachte en hem zo beletten om weg te kunnen lopen, het gezamenlijk aftasten van de kleding van aangever en het samen bekijken van de telefoon, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] ten aanzien van de diefstal van de telefoon van aangever. Deze diefstal ging gepaard met geweld, omdat verdachte aangever van zijn zitplaats heeft geduwd, en van bedreiging met geweld, omdat verdachte en [medeverdachte 2] zich aan aangever hebben opgedrongen door rondom hem te gaan zitten zonder de mogelijkheid te bieden om zich daaraan te onttrekken en door kleding te betasten. Dit handelen van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden uitgelegd, dan dat verdachte opzet had op zowel de diefstal met geweld als ook op de samenwerking met [medeverdachte 2] .
Dit alles leidt tot de conclusie dat verdachte zich ook op 27 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld van een telefoon.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 28 maart 2023 te Amsterdam op de openbare weg, te weten aan de Oudezijds Achterburgwal, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Apple, type iPhone 13) toebehorende aan [persoon 1] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [persoon 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
- zich als groep dreigend aan die [persoon 1] hebben opgedrongen en dicht tegen die [persoon 1] aan zijn gaan staan en
- meermalen tegen het lichaam van die [persoon 1] hebben geduwd en
- die [persoon 1] hebben vastgepakt en
- aan de jas van die [persoon 1] hebben getrokken en in de jaszakken van die [persoon 1] hebben gevoeld en die mobiele telefoon uit de jaszak hebben gehaald en
- meermalen dreigend een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van die [persoon 1] en
- dreigend tegen die [persoon 1] te zeggen: “If you want sigarets, you have to pay” en “Give us all your money” en “How much money do you have to get your phone back”.
Ten aanzien van feit 3:
op 27 maart 2023 te Rotterdam op de openbare weg, te weten in de tram zich bevindende op het traject tussen halte Lombardijen en halte Kerstendijk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Apple, type witte iPhone XR) toebehorende aan [persoon 2] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [persoon 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
- zich als groep dreigend aan die [persoon 2] hebben opgedrongen, die [persoon 2] hebben benaderd en in de tram om die [persoon 2] heen is gaan zitten en
- die [persoon 2] van zijn zitplaats hebben weggeduwd richting de raamkant van de tram zodat die [persoon 2] niet meer weg kon en
- op het moment dat die [persoon 2] wil weglopen de doorgang van die [persoon 2] hebben belemmerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zouden ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd: een meldplicht bij de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dagbesteding.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte – in het geval van een bewezenverklaring – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar in plaats daarvan een forse taakstraf met daaraan gekoppeld een voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn in de afgelopen maanden drastisch veranderd. Hij stelt zich actief en meewerkend op bij het lopende reclasseringstoezicht, volgt trainingen en heeft voor zijn schulden betalingsregelingen getroffen. Verdachte heeft ingezien dat hij het roer moet omgooien en heeft, sinds hij op vrije voeten is, bewezen dat hij zich kan gedragen. Hij heeft zijn leven een positieve draai gegeven en het is belangrijk dat hij die positieve lijn kan doorzetten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen binnen een tijdsbestek van 48 uur schuldig gemaakt aan twee straatroven, de ene gepleegd op de Wallen in Amsterdam en de ander in de tram in Rotterdam. Straatroof is een ernstig en brutaal delict. In dit geval zijn twee nietsvermoedende personen onverhoeds benaderd en geïntimideerd. Uit hun verklaringen blijkt dat dit bij hen heeft gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid. Naast de impact op de slachtoffers zorgen deze feiten voor maatschappelijke onrust en doen deze afbreuk aan het gevoel van veiligheid op straat en in het openbaar vervoer. De rechtbank neemt het verdachte dan ook kwalijk dat hij zich aan deze feiten schuldig heeft gemaakt.
Daarbij wordt in strafverzwarende zin meegewogen dat het slachtoffer van het eerste feit als toerist te gast was in Nederland. Het op deze wijze beroofd worden van je telefoon is hoe dan ook een angstaanjagende gebeurtenis, maar wanneer dit gebeurt in het buitenland ben je als slachtoffer doorgaans extra kwetsbaar. Ook weegt mee dat verdachte zich bij het derde feit heeft gericht op een slachtoffer dat, zoals de vader van het slachtoffer tegenover de politie heeft verklaard, verstandelijk beperkt is. Dat verdachte van de kwetsbaarheid van het slachtoffer op de hoogte was heeft hij ter zitting ook bevestigd. Dat hij desondanks aangever als doelwit heeft gebruikt vindt de rechtbank buitengewoon kwalijk.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 januari 2024 blijkt dat verdachte tijdens het plegen van de huidige feiten nog in een proeftijd zat die was opgelegd bij eerdere veroordeling van verdachte voor een straatroof in 2022. Ook is hij in 2019 veroordeeld voor het medeplegen van diefstal en een poging tot straatroof. Dit wordt eveneens in strafverzwarende zin meegewogen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 8 maart 2024, dat is opgemaakt door [medewerking reclassering] . Daarin wordt geadviseerd om, indien het tot een veroordeling komt, met toepassing van het volwassenstrafrecht een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dagbesteding. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het delictgedrag van verdachte het gevolg lijkt te zijn van het ontbreken van dagbesteding, financiële zorgen, alcohol en zijn beïnvloedbaarheid door een negatief sociaal netwerk, maar dat verdachte zich binnen het lopende reclasseringstoezicht en de door hem gevolgde COVA training momenteel begeleidbaar en leerbaar opstelt.
Bij het bepalen van de straf is ook gekeken naar de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten. Voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging, waarbij sprake is van recidive, wordt een gevangenisstraf van 8 maanden gevangenisstraf tot uitgangspunt genomen. Tegen die achtergrond bestaat geen grond om, zoals door de raadsvrouw is verzocht, een taakstraf op te leggen. Wel ziet de rechtbank in de beperkte mate van geweld en bedreiging als ook de afwezigheid van letsel bij de slachtoffers aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 23 februari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 10-337310-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 13 april 2022 van de rechtbank Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot vijftien (15) maanden gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vijf (5) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee (2) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Daarbij gaat het wederom, zoals volgt uit dit vonnis, tweemaal om hetzelfde soort feit als hetgeen waarvoor hij op 13 april 2022 is veroordeeld. De toen aan hem geboden kans heeft verdachte dan ook niet gegrepen. Tegen die achtergrond weegt het standpunt van de raadsvrouw, dat verdachte inmiddels wel een positieve draai aan zijn leven heeft gegeven en zich meewerkend opstelt binnen het lopende reclasseringstoezicht weegt, minder zwaar. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
onder 2 ten laste gelegdeniet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van feit 3:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering:

Veroordeelde meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering Rotterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Begeleid wonen of maatschappelijke opvang:

Veroordeelde werkt, op termijn, mee aan een intake bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er een passende plek voor hem is gevonden en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

3.Dagbesteding

Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.

Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 13 april 2022, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. B. van Galen en M. Wiltjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2024.
[…]

[…]

  • […]
  • […]
  • […]

1.[…]