ECLI:NL:RBAMS:2024:1648

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
13/139828-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in Amsterdam met beroep op noodweer

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 22 mei 2023 betrokken was bij een schietpartij in Amsterdam. De verdachte had een doorgeladen vuurwapen voorhanden in een druk trappenhuis, waar hij betrokken raakte bij een gewelddadige transactie. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag op drie personen bewezen kon worden, maar honoreerde het beroep op noodweer. De verdachte had verklaard dat hij schoot om zijn vriend te beschermen tegen een gewelddadige overval. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waardoor de verdachte gerechtvaardigd was om geweld te gebruiken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III wel strafbaar. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/139828-23
Datum uitspraak: 26 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. C. Nij Bijvank en mr. C.F. van Drumpt (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.M.A. Schwartz, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 mei 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1
Primair:
poging tot doodslag op [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en/of andere aanwezigen;
Subsidiair:
bedreiging van [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en/of andere aanwezigen;
Feit 2:
voorhanden hebben van een vuurwapen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 22 mei 2023 kwam bij de politie een melding binnen over een schietpartij die zou hebben plaatsgevonden op de Kinkerstraat in Amsterdam. Ter plaatse trof de politie in een trapportaal drie kogelhulzen van twee verschillende kalibers aan en twee kogelinslagen. Aan de hand van de camerabeelden in het trapportaal is te zien dat er een schietpartij heeft plaatsgevonden waarbij vier personen betrokken waren. Drie van hen – [persoon 2] , [persoon 1] en [verdachte] – zijn aangehouden als verdachten van deze schietpartij. De vierde persoon, [persoon 3] , is gehoord als getuige. Uit onderzoek is gebleken dat er een afspraak was gemaakt tussen [persoon 3] en [verdachte] enerzijds en [persoon 2] en [persoon 1] anderzijds. Zij zouden elkaar ontmoeten met de bedoeling om een (onbekend gebleven) transactie tussen beide partijen te laten plaatsvinden. Zowel [persoon 1] als [verdachte] waren in het bezit van een wapen en hebben ieder twee schoten gelost.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en overige aanwezigen in het trapportaal. Uit de camerabeelden, de verklaring van verdachte en de twee kogelhulzen die zijn aangetroffen bij de plek waar verdachte stond, blijkt dat hij twee keer heeft geschoten met een vuurwapen. Uit de bevindingen van de forensische opsporing is gebleken dat er een schootsbaan is geweest van onderaan de trap naar boven. Aan de rechterwand van die trap ter hoogte van iets boven de vloer van de overloop is een kogelinslag gevonden die van één van de door verdachte afgevuurde kogels afkomstig moet zijn geweest. Dat is vlakbij de locatie waar [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] op dat moment in een worsteling verwikkeld waren. Daaruit blijkt dat verdachte in de richting van de drie mannen heeft geschoten. Daarnaast is verdachte geen geoefend schutter en had hij die dag – volgens zijn eigen verklaring – flink gedronken. Onder die omstandigheden bestond er een aanmerkelijke kans dat verdachte iemand dodelijk zou raken met één van zijn kogels. Door toch te schieten, heeft verdachte dan ook bewust die aanmerkelijke kans aanvaard. Op grond van het voorgaande acht de officier van justitie ook bewezen dat verdachte een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en/of overige aanwezigen. Verdachte heeft de mannen niet willen raken, maar slechts [persoon 1] en [persoon 2] willen afschrikken zodat zijn vriend [persoon 3] kon ontkomen. Volgens de raadsman heeft er bovendien geen aanmerkelijke kans bestaan op de dood van één van hen vanwege hun positie bovenaan de trap ten tijde van de schoten van verdachte. Uit de verklaringen van verdachte en [persoon 3] en de resultaten van het forensisch onderzoek volgt dat [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] zich bovenaan de trap op de overloop om een hoek en op de grond bevonden. Daar was op dat moment tussen hun drieën een worsteling gaande. Vanaf de positie van waaruit verdachte heeft geschoten, was het daarom onmogelijk om hen (dodelijk) te raken. Voor zover de rechtbank aanneemt dat die aanmerkelijke kans wel bestond, heeft verdachte deze niet bewust aanvaard doordat hij niet in de richting van de mannen heeft geschoten, maar in de lucht om zo te vermijden hen te raken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, heeft de raadsman bepleit dat partiële vrijspraak dient te volgen voor zover het feit ziet op de bedreiging van [persoon 3] . Het handelen van verdachte was niet gericht tegen zijn vriend.
De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De referte ziet op het voorhanden hebben van een categorie III wapen. Nu het wapen niet is gevonden en daar dus geen onderzoek aan heeft kunnen plaatsvinden, kan niet worden vastgesteld dat het om een vuurwapen van categorie II ging. Daar dient dan ook partiële vrijspraak voor te volgen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de poging tot doodslag op [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] bewezen kan worden op grond van de camerabeelden, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de resultaten van het forensisch onderzoek (feit 1 primair). Hieruit blijkt dat verdachte tweemaal van onderaan de trap naar boven in de richting van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] heeft geschoten. Door in een smal trapportaal in de richting van drie met elkaar worstelende personen te schieten, heeft verdachte – temeer nu hij een ongeoefend schutter was en bovendien veel alcohol gedronken had – bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij één van hen dodelijk zou kunnen raken. Ondanks dat verdachte heeft verklaard dat hij niemand heeft willen raken en zeker niet zijn vriend [persoon 3] was er naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans dat verdachte (één van) de drie personen zou raken. Naar de uiterlijke verschijningsvorm – het schieten op korte afstand in de richting van drie met elkaar worstelende personen – heeft verdachte door zijn handelen dat risico ook aanvaard. Gelet op de kogelinslag op de rechterwand in het trapportaal en de verklaring van verdachte dat hij van onderaan de trap delen van het lichaam van [persoon 3] bovenaan de trap kon zien, gaat de rechtbank niet mee in het verweer van de raadsman dat het vanuit de positie van verdachte onderaan de trap onmogelijk was om iemand bovenaan de trap - op de overloop - te raken. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de kogels zouden afketsen tegen de muur en alsnog genoemde personen konden raken, door een zogenaamd ricochetschot. Het verweer van de raadsman slaagt daarom niet. De stelling van verdachte dat hij alleen in de lucht heeft geschoten wordt niet ondersteund door de camerabeelden en het forensisch onderzoek.
Nu uit het dossier niet is gebleken dat andere personen aanwezig waren in het trapportaal ten tijde van de schietpartij, zal verdachte worden vrijgesproken van het onderdeel ‘een of meerdere andere aanwezige(n) in het trapportiek’.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad, gelet op zijn bekennende verklaring, de camerabeelden en de aangetroffen kogelhulzen en de forensische rapportage (feit 2). Het verweer van de raadsman dat niet kan worden vastgesteld dat het gaat om een vuurwapen van categorie II slaagt. Verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair:
op 22 mei 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen met een vuurwapen in de richting van die [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
op 22 mei 2023 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1, te weten een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, omdat sprake was van noodweer.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde subsidiair bepleit dat sprake was van noodweer, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke toedracht zoals door verdachte geschetst voldoende aannemelijk is geworden. Verdachte heeft vanaf zijn aanhouding consequent verklaard dat [persoon 3] en hij een afspraak hadden met [persoon 1] voor een transactie. Verdachte heeft verklaard dat het ging om de aankoop van een gouden (konings)ketting. De rechtbank vindt niet aannemelijk geworden dat het hier ging om een ketting gelet op de locatie waar de afspraak plaatsvond en de omstandigheid dat beide partijen een (door)geladen wapen hebben meegenomen naar deze afspraak. De rechtbank volgt de verklaring van verdachte wel voor zover deze verklaring wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en [persoon 3] met [persoon 2] meeliepen naar het door hem aangewezen trapportaal. Volgens verdachte werden zij daar opgewacht en verrast door een man met een bivakmuts en een vuurwapen in zijn handen had (de rechtbank begrijpt dat dit [persoon 1] is). [persoon 1] bevestigt bij de rechter-commissaris dat hij een bivakmuts droeg en zijn vuurwapen volgens hem zichtbaar droeg, want verdachte schrok gelijk toen hij [persoon 1] zag. Volgens verdachte schreeuwde [persoon 1] dat verdachte en [persoon 3] op de grond moesten gaan liggen en de tas van [persoon 3] moesten overhandigen. [persoon 2] en [persoon 1] sloten [persoon 3] in en zijn toen met hem in een worsteling geraakt, waarbij [persoon 1] het wapen voor [persoon 3] hield. Verdachte is weggerend, maar vervolgens teruggekeerd en heeft toen tweemaal geschoten om [persoon 2] en [persoon 1] af te schrikken. Deze verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [persoon 3] , die heeft verklaard dat hij in een worsteling raakte waarbij [persoon 2] en [persoon 1] aan zijn tas trokken. Ook heeft hij verklaard dat verdachte schrok, wegrende en is teruggekomen en dat verdachte daardoor zijn leven heeft gered. Uit de camerabeelden van eerder op de avond, dus voorafgaand aan de schietpartij, kan worden afgeleid dat [persoon 2] en [persoon 1] een
ripdealaan het oefenen zijn. Te zien is dat [persoon 1] een bivakmuts draagt en tot driemaal toe een vuurwapen richt op [persoon 2] , die steeds doet alsof hij nietsvermoedend de hoek om komt lopen. Ook zijn verdachte en [persoon 3] bij aankomst in het trapportaal gefouilleerd door [persoon 2] , wat de indruk wekt dat [persoon 2] en [persoon 1] voorbereid waren op een mogelijk gewelddadige confrontatie met verdachte en [persoon 3] . Verder is op de beelden te zien dat verdachte een aantal seconden nadat hij met [persoon 2] en [persoon 3] de trap is opgelopen, in paniek naar beneden rent, zich omkeert, een wapen uit zijn broek pakt en van beneden aan de trap naar boven schiet.
[persoon 2] en [persoon 1] hebben wisselend en inconsistent verklaard over wat zich in het trapportaal heeft afgespeeld. Zo hebben zij beiden bij de politie aanvankelijk gezwegen. Bij de rechter-commissaris heeft [persoon 1] verklaard dat de oefening in het trapportaal niet draaide om het oefenen van een
ripdeal, maar om te laten zien wat hij zou doen uit zelfverdediging in het geval de transactie uit de hand zou lopen. [persoon 2] heeft hierover lange tijd niets verklaard. [persoon 1] heeft ook (als enige) verklaard dat het [persoon 3] was die een vuurwapen uit zijn tas haalde en dat dat vuurwapen tijdens de worsteling afging. Zowel [persoon 2] als [persoon 1] hebben (pas geruime tijd na hun aanhouding) verklaard dat juist zij de slachtoffers zijn, omdat [verdachte] als eerste heeft geschoten.
Op grond van al de voorgaande omstandigheden, in samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte gestelde feitelijke toedracht voldoende aannemelijk is geworden. Verdachte en [persoon 3] bevonden zich in een noodweersituatie, omdat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, gericht tegen het lijf en de goederen van [persoon 3] , waartegen verdediging noodzakelijk was. [persoon 2] en [persoon 1] probeerden verdachte en [persoon 3] te beroven onder bedreiging met een vuurwapen, waarbij zij [persoon 3] tegen de grond hebben gewerkt. [persoon 3] kon zich op dat moment niet aan de situatie onttrekken, omdat [persoon 2] en [persoon 1] bovenop hem zaten. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verdachte [persoon 3] tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding verdedigen en daarbij (gepast) geweld gebruiken.
Het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel – schieten met een vuurwapen – was ook proportioneel ten opzichte van de aanval door [persoon 1] en [persoon 2] , waarbij eveneens een vuurwapen is gebruikt om af te dreigen. Ook is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank de veronderstelling van verdachte dat zijn vriend [persoon 3] in levensgevaar was aannemelijk en verdachte kon redelijkerwijs geen ander verdedigingsmiddel aanwenden om het gevaar voor [persoon 3] af te wenden.
Het beroep op noodweer slaagt. Als gevolg hiervan acht de rechtbank het onder feit 1 primair bewezen verklaarde niet strafbaar. Verdachte zal dan ook voor dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het onder 2 bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde, gelet op de resultaten van het psychologisch onderzoek van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens bepleit dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van feit 2, gelet op de resultaten van het psychologisch onderzoek van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia-rapport van 19 september 2023, opgemaakt door A.Y.M. van Esch en M.L. de Groot, beiden GZ-psychologen. Dit rapport houdt - voor zover van belang voor de strafoplegging betreffende feit 2 (het voorhanden hebben van het wapen) onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven: bij verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van alcohol. Bovengenoemde stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Er kan geconcludeerd worden dat de verstandelijke beperking van verdachte heeft doorgewerkt in het onder feit 2 ten laste gelegde, mits bewezen. De licht verstandelijke beperking kenmerkt zich bij verdachte door het onvermogen om de langetermijngevolgen van zijn beslissingen te overzien. Bij het maken van gedragskeuzes laat hij zich veelal leiden door zijn gevoeligheid voor (positieve) korte termijn consequenties zoals een financiële compensatie of door de mening van anderen, en onvoldoende door zijn eigen inschatting over wat goed of fout is. Verdachte kan op een dergelijk moment, zeker wanneer hij onverwachts en onder tijdsdruk in een lastige positie wordt gebracht, moeilijk de gevolgen van zijn gedragskeuzes overzien. Dit beperkt hem in het maken van verstandige beslissingen en maakt hem beïnvloedbaar voor negatieve invloeden van buitenaf. De verstandelijke beperking van verdachte werkt continu door bij alle overwegingen die hij maakt. Hij lijkt vooral overwegingsmomenten te hebben gekend toen hij besloot om het vuurwapen in bewaring te nemen voor een ander, toen hij besloot mee te gaan naar de transactie en toen hij besloot om het vuurwapen daar mee naartoe te nemen. Er wordt geadviseerd om feit 2, mits bewezen, in verminderde mate toe te rekenen vanwege de doorwerking van de verstandelijke beperking in zijn gedragskeuzes.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare. Het onder feit 2 bewezen verklaarde kan verdachte wegens een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens derhalve slechts verminderd worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Omdat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluiten, is verdachte strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering zullen worden opgelegd, met dadelijke uitvoerbaarheid van die bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr zal worden opgelegd, bestaande uit een contactverbod met [persoon 1] en [persoon 2] .
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweren gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aansluiting te zoeken bij de eis van de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op klaarlichte dag een doorgeladen vuurwapen voorhanden gehad in het openbaar, in de buurt van een drukke winkelstraat van Amsterdam. Hij is met dit wapen een trappenhuis binnengegaan, waar meerdere bewoners in en uit liepen. In dat trappenhuis zou een transactie met twee andere personen plaatsvinden, waarvan de precieze aard niet bekend is geworden. Gelet op het gewelddadige verloop van de transactie, bestaan er aanwijzingen dat het vermoedelijk ging om de aan- of verkoop van illegale goederen. Het bij zich dragen van dergelijke wapens en de daarbij behorende munitie vergroot de kans dat het daadwerkelijk gebruikt gaat worden (wat in onderhavig geval ook gebeurd is) en brengt dus een groot risico voor de veiligheid van personen met zich. Verdachte is daar lichtvaardig mee omgesprongen. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Dat het beroep op noodweer in casu is gehonoreerd doet aan bovenstaande niet af. Als verdachte de afspraak kennelijk zo gevaarlijk vond dat hij daarom een vuurwapen meenam had verdachte naar het oordeel van de rechtbank van de hele afspraak moeten afzien.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 29 november 2023, opgesteld door [medewerker reclassering] . Hieruit blijkt, samengevat, het volgende. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Als criminogene en delictgerelateerde factoren worden het middelengebruik, (gebrek aan) dagbesteding, psychosociaal functioneren en sociaal netwerk gekenmerkt. Het middelengebruik van verdachte is problematisch te noemen en de reclassering vindt het daarom van belang dat hier opnieuw interventies op worden ingezet. Uit het Pro Justitia-rapport is gebleken dat er sprake is van een verstandelijke beperking, een stoornis in alcoholgebruik (matig van ernst) in gedwongen remissie wegens detentie en aanwezigheid van antisociale persoonlijkheidstrekken. Omdat met name het sociaal netwerk een criminogene en delictgerelateerde factor is, acht de reclassering het van belang dat verdachte hier zo min mogelijk mee in aanraking komt, om de kans op recidive te reduceren. Als mogelijke beschermende factoren kenmerkt de reclassering de huisvesting en bijbehorende begeleiding en de relatie met familie, partner en kinderen. Echter, deze factoren bieden onvoldoende bescherming om delictgedrag te voorkomen. Tevens is behandeling gericht op het verbeteren van de cognitieve vaardigheden essentieel, waarbij toegespitst zal moeten worden op het herkennen van risicovolle situaties en het leren maken van prosociale gedragskeuzes. Een ambulante behandeling binnen een forensische zorginsteling met expertise op het gebied van licht verstandelijke beperkingen wordt geadviseerd. Daarnaast is het van belang dat de huidige begeleiding vanuit Zonneschijn Zorg wordt gecontinueerd. Ook kunnen zij verdachte toeleiden naar een passende dagbesteding, wat van positieve invloed zal zijn op het recidiverisico. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] , dagbesteding en het meewerken aan middelencontroles.
Tot slot heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met de bevindingen van het Pro Justitia-rapport van 19 september 2023, zoals besproken in rubriek 6.3.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
Verder is gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechtbanken hebben vastgesteld. Bij het in het openbaar voorhanden hebben van een (heimelijk draagbaar) vuurwapen wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Daarbij geldt dat in onderhavig geval de volgende omstandigheden strafverzwarend werken: verdachte is eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld en heeft het (doorgeladen) wapen in het openbaar bij zich gedragen en heeft dit wapen gebruikt om tweemaal te schieten.
Strafoplegging
Gelet op het voorgaande wordt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opgelegd. Gelet op de door de reclassering beschreven risicofactoren voor herhalingsgevaar, legt de rechtbank ook de bijzondere voorwaarden op zoals geadviseerd, behalve het contactverbod. Gelet op de adviezen van deskundige over de hoge kans op herhaling in de toekomst zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. De vordering tot oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr wordt afgewezen, omdat de rechtbank de noodzaak van een contactverbod met de betrokkenen onvoldoende vindt onderbouwd.

8.Beslag

Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • een Samsung telefoon (goednummer: 6351580);
  • een Oppo telefoon (goednummer: 6351566).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen telefoons zullen worden onttrokken aan het verkeer. De raadsman heeft verzocht de Samsung telefoon te doen teruggeven aan verdachte. Met betrekking tot de Oppo telefoon heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Op de inbeslaggenomen telefoons zijn foto’s aangetroffen waarop wapens, verdovende middelen en grote hoeveelheden contant geld te zien zijn. Daarnaast zijn op de Samsung telefoon gesprekken aangetroffen die duiden op wapenhandel. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij soms voor anderen tijdelijk wapens bewaart. Hierdoor bestaat de verdenking dat verdachte betrokken is bij wapenhandel en via zijn telefoon de gesprekken daarover voert en afspraken daarover maakt. Het gebruiken van de telefoons met dit doel is in strijd met het algemeen belang en de telefoons kunnen daarmee dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als bewezen verklaard en zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daarom worden de beide telefoons onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36b, 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het onder feit 1 primair bewezene
niet strafbaaren ontslaat
[verdachte]van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het onder feit 2 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering:
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Inforsa op het adres [adres]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling:
Veroordeelde laat zich behandelen door Forensische Psychiatrische Polikliniek en Forensisch FACT-team van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang:
Veroordeelde verblijft bij de toegewezen woning van Zonneschijn Zorg of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start direct na vrijlating uit detentie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding:
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole:
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • een Samsung telefoon (goednummer: 6351580);
  • een Oppo telefoon (goednummer: 6351566).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mr. C.A.E. Wijnker en mr. S.A.M. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2024.
[…]
[…]