ECLI:NL:RBAMS:2024:163

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
13.257703-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met identiteitskwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 januari 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 december 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en zich gebogen over de identiteit van de opgeëiste persoon, waarbij een persoonsverwisseling tussen hem en zijn broer aan de orde kwam. De rechtbank concludeerde dat de informatie voldoende was om vast te stellen dat de opgeëiste persoon de juiste persoon was die door de Poolse autoriteiten werd bedoeld.

De rechtbank heeft ook de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, dat betrekking had op een vrijheidsstraf van 4 jaar en 10 maanden, waarvan nog 4 jaar, 6 maanden en 2 dagen resteerden. De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden omdat niet duidelijk was of de Poolse advocaat gemachtigd was om de verdediging te voeren in hoger beroep. De officier van justitie stelde echter dat de overlevering toegestaan moest worden, omdat de opgeëiste persoon in eerste aanleg en in hoger beroep door een gemachtigd advocaat werd vertegenwoordigd.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat hij op de hoogte was van de procedure en zich bereikbaar had moeten houden voor officiële correspondentie. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. Daarom stond de rechtbank de overlevering toe, waarbij de relevante wetsbepalingen werden genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.257703-23
Datum uitspraak: 4 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 27 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 26 september 2023 door
the Circuit Court in Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 december 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. Verschenen is een persoon die zegt dat hij [naam ] is, geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats] (Polen), bijgestaan door zijn raadsman, mr. D Bektesevic, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de persoon verklaard dat sprake is van een persoonsverwisseling tussen hem en zijn broer. Die broer heet namelijk [opgeëiste persoon] .
De rechtbank is van oordeel dat de informatie waarover zij beschikt voldoende is om vast te stellen dat de persoon die op 21 december 2023 ter zitting aanwezig was, dezelfde persoon is als de persoon die door de Poolse autoriteiten bedoeld wordt in het EAB, namelijk [opgeëiste persoon] . Op 13 oktober 2023 heeft het Openbaar Ministerie een foto die bij plaatsing in [detentieplaats 2] is genomen, verstuurd naar de Poolse autoriteiten. In reactie hierop hebben de Poolse autoriteiten op 3 november 2023 schriftelijk vermeld dat die foto overeenkomt met de foto van [opgeëiste persoon] die is genomen bij een Pools politiebureau in april 2017. Ook wordt in aanvullende informatie van 16 oktober 2023 vermeld dat [naam ] zich twee keer – op 10 april 2022 en 16 augustus 2023 – geïdentificeerd heeft bij de Poolse politie, terwijl [opgeëiste persoon] toen in Nederland gedetineerd was (onder de naam van [naam ] ). Het verweer van de raadsman dat dat de opgeëiste persoon in Nederland geregistreerd staat als [naam ] , wat volgens hem bevestigt dat dit ook zijn identiteit is, volgt de rechtbank niet. Uit de eerdergenoemde onderzoeksbevindingen is immers gebleken dat deze registratie thans niet juist is.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgment of the District Court Lublin-Zachód in Lublinvan 3 maart 2020, met kenmerk III K 622/18 en een arrest van
the Circuit Court in Lublinvan
24 november 2020 (met kenmerk V Ka 545/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 4 jaar, 6 maanden en 2 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Inleiding
In onderdeel d) van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces en dat hij een advocaat had gemachtigd, die benoemd was door de opgeëiste persoon of door de staat om hem te verdedigen tijdens de zitting, en die daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. In de toelichting in onderdeel d) is vermeld dat de opgeëiste persoon de advocaat zelf had benoemd en dat de opgeëiste persoon in persoon op de zitting is verschenen, direct voorafgaand aan het vonnis. Vervolgens heeft de advocaat hoger beroep ingesteld. Volgens onderdeel f) van het EAB heeft de hoger beroepsprocedure geleid tot het arrest. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid en oproepingen voor deze procedure heeft hij niet opgehaald. Zijn advocaat is wel ter zitting verschenen en heeft hem ook daadwerkelijk verdedigd.
In de aanvullende informatie van 11 december 2023 is vermeld dat de opgeëiste persoon in de voorbereidende fase van de procedure een adresinstructie heeft gehad en dat de opgeëiste persoon voor ontvangst van deze instructie heeft getekend. In deze instructie staat onder meer vermeld wat de gevolgen zijn van het niet nakomen daarvan, waaronder dat de strafrechtelijke procedure buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon kan worden voortgezet en dat het ontbreken van een adres er toe kan leiden dat niet bijtijds hoger beroep kan worden ingesteld. Deze instructie gold voor de gehele strafrechtelijke procedure, dus ook voor een eventueel hoger beroep. De oproepingen voor de zittingen zijn gedurende de gehele procedure verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in [geboorteplaats] . Hij heeft een aantal oproepingen persoonlijk in ontvangst genomen op dat adres, waaronder het vonnis met de instructie over het instellen van hoger beroep. Verder is vermeld dat de opgeëiste persoon wist dat er een hoger beroepsprocedure was gestart tegen het vonnis. Een oproeping voor de zitting in hoger beroep is aan de opgeëiste persoon naar het opgegeven adres gestuurd, maar deze oproeping is, na twee
advice notes, teruggestuurd naar de afzender.
Verder is vermeld dat de opgeëiste persoon aan de advocaat mondeling een machtiging heeft gegeven om hem in de zaak te vertegenwoordigen. De opgeëiste persoon heeft dat gedaan tijdens het verhoor in het vooronderzoek op 13 juni 2017 bij de officier van justitie. Deze verklaring kan volgens de Poolse autoriteiten zo uitgelegd worden dat het gaat om een machtiging voor de gehele procedure, inclusief het hoger beroep.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat niet duidelijk is of de Poolse advocaat in hoger beroep gemachtigd was om de verdediging te voeren. In de aanvullende informatie is aangegeven dat uit de machtiging die voorafging aan de procedure in eerste aanleg, afgeleid kan worden dat de advocaat voor de gehele procedure gemachtigd was. Dit valt echter niet af te leiden uit die informatie en dus is er geen sprake van een gemachtigd advocaat tijdens de procedure in hoger beroep.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de overlevering toegestaan dient te worden. De informatie uit het EAB en de aanvullende informatie zijn duidelijk en tonen aan dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg en in hoger beroep door een gemachtigd advocaat vertegenwoordigd werd. In het geval dit niet zo is, dan kan afgezien worden van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW vanwege de gegeven adresinstructie.
Oordeel rechtbank
Indien de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en rechte ten gronde is behandeld. [4]
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een procedure in eerste aanleg die heeft geleid tot het vonnis (met kenmerk III K 622/18) en een procedure in hoger beroep die heeft geleid tot het arrest (met kenmerk V Ka 545/20), maar dat niet duidelijk is wanneer de zaak als laatst in feite en rechte ten gronde is behandeld. Beide procedures zullen daarom door de rechtbank worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg
De opgeëiste persoon is in eerste aanleg in persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis met kenmerk III K 622/18 heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van dit vonnis niet aan de orde.
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep
Ten aanzien van deze procedure met kenmerk V Ka 545/20 stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a, c en d OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De Poolse autoriteiten vermelden in de aanvullende informatie van 11 december 2023 dat de opgeëiste persoon gedurende het vooronderzoek een advocaat had gemachtigd om hem in de strafzaak te vertegenwoordigen. De Poolse justitiële autoriteiten stellen dat deze advocaat voor de gehele procedure – de eerste aanleg en het hoger beroep – gemachtigd was omdat er geen aanwijzingen bestaan dat dit niet het geval was.
Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat dat de machtiging zich niet ook tot de procedure in hoger beroep uitstrekte, onvoldoende om aan te nemen dat die advocaat ook in hoger beroep gemachtigd was om de verdediging van de opgeëiste persoon te voeren. Daarom is de omstandigheid als genoemd in artikel 12, sub b, OLW evenmin aan de orde.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft tijdens de voorbereidende fase van de procedure een adresinstructie gehad, die volgens de Poolse autoriteiten voor de gehele procedure gold, inclusief hoger beroep. Het hoger beroep is namens de opgeëiste persoon ingesteld door de advocaat die in eerste aanleg door hem was gemachtigd om zijn verdediging te voeren. De rechtbank stelt verder vast dat blijkens de verstrekte informatie de oproeping voor de zitting in hoger beroep is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres.
Gelet op voormelde informatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de omstandigheid dat er (nog) een appelprocedure aanhangig was en dat hij zich op het door hem opgegeven adres bereikbaar diende te houden voor de Poolse autoriteiten dan wel, indien aan de orde, een adreswijziging moest doorgeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2 levert naar Nederlands recht op:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht vervalsen
Feit 3 levert naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225 en 231 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Lublin, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. B. van Galen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU) van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).