3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In onderdeel d) van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces en dat hij een advocaat had gemachtigd, die benoemd was door de opgeëiste persoon of door de staat om hem te verdedigen tijdens de zitting, en die daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. In de toelichting in onderdeel d) is vermeld dat de opgeëiste persoon de advocaat zelf had benoemd en dat de opgeëiste persoon in persoon op de zitting is verschenen, direct voorafgaand aan het vonnis. Vervolgens heeft de advocaat hoger beroep ingesteld. Volgens onderdeel f) van het EAB heeft de hoger beroepsprocedure geleid tot het arrest. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid en oproepingen voor deze procedure heeft hij niet opgehaald. Zijn advocaat is wel ter zitting verschenen en heeft hem ook daadwerkelijk verdedigd.
In de aanvullende informatie van 11 december 2023 is vermeld dat de opgeëiste persoon in de voorbereidende fase van de procedure een adresinstructie heeft gehad en dat de opgeëiste persoon voor ontvangst van deze instructie heeft getekend. In deze instructie staat onder meer vermeld wat de gevolgen zijn van het niet nakomen daarvan, waaronder dat de strafrechtelijke procedure buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon kan worden voortgezet en dat het ontbreken van een adres er toe kan leiden dat niet bijtijds hoger beroep kan worden ingesteld. Deze instructie gold voor de gehele strafrechtelijke procedure, dus ook voor een eventueel hoger beroep. De oproepingen voor de zittingen zijn gedurende de gehele procedure verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in [geboorteplaats] . Hij heeft een aantal oproepingen persoonlijk in ontvangst genomen op dat adres, waaronder het vonnis met de instructie over het instellen van hoger beroep. Verder is vermeld dat de opgeëiste persoon wist dat er een hoger beroepsprocedure was gestart tegen het vonnis. Een oproeping voor de zitting in hoger beroep is aan de opgeëiste persoon naar het opgegeven adres gestuurd, maar deze oproeping is, na twee
advice notes, teruggestuurd naar de afzender.
Verder is vermeld dat de opgeëiste persoon aan de advocaat mondeling een machtiging heeft gegeven om hem in de zaak te vertegenwoordigen. De opgeëiste persoon heeft dat gedaan tijdens het verhoor in het vooronderzoek op 13 juni 2017 bij de officier van justitie. Deze verklaring kan volgens de Poolse autoriteiten zo uitgelegd worden dat het gaat om een machtiging voor de gehele procedure, inclusief het hoger beroep.
De raadsman stelt dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat niet duidelijk is of de Poolse advocaat in hoger beroep gemachtigd was om de verdediging te voeren. In de aanvullende informatie is aangegeven dat uit de machtiging die voorafging aan de procedure in eerste aanleg, afgeleid kan worden dat de advocaat voor de gehele procedure gemachtigd was. Dit valt echter niet af te leiden uit die informatie en dus is er geen sprake van een gemachtigd advocaat tijdens de procedure in hoger beroep.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de overlevering toegestaan dient te worden. De informatie uit het EAB en de aanvullende informatie zijn duidelijk en tonen aan dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg en in hoger beroep door een gemachtigd advocaat vertegenwoordigd werd. In het geval dit niet zo is, dan kan afgezien worden van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW vanwege de gegeven adresinstructie.
Indien de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en rechte ten gronde is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een procedure in eerste aanleg die heeft geleid tot het vonnis (met kenmerk III K 622/18) en een procedure in hoger beroep die heeft geleid tot het arrest (met kenmerk V Ka 545/20), maar dat niet duidelijk is wanneer de zaak als laatst in feite en rechte ten gronde is behandeld. Beide procedures zullen daarom door de rechtbank worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg
De opgeëiste persoon is in eerste aanleg in persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis met kenmerk III K 622/18 heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van dit vonnis niet aan de orde.
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep
Ten aanzien van deze procedure met kenmerk V Ka 545/20 stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a, c en d OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De Poolse autoriteiten vermelden in de aanvullende informatie van 11 december 2023 dat de opgeëiste persoon gedurende het vooronderzoek een advocaat had gemachtigd om hem in de strafzaak te vertegenwoordigen. De Poolse justitiële autoriteiten stellen dat deze advocaat voor de gehele procedure – de eerste aanleg en het hoger beroep – gemachtigd was omdat er geen aanwijzingen bestaan dat dit niet het geval was.
Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat dat de machtiging zich niet ook tot de procedure in hoger beroep uitstrekte, onvoldoende om aan te nemen dat die advocaat ook in hoger beroep gemachtigd was om de verdediging van de opgeëiste persoon te voeren. Daarom is de omstandigheid als genoemd in artikel 12, sub b, OLW evenmin aan de orde.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft tijdens de voorbereidende fase van de procedure een adresinstructie gehad, die volgens de Poolse autoriteiten voor de gehele procedure gold, inclusief hoger beroep. Het hoger beroep is namens de opgeëiste persoon ingesteld door de advocaat die in eerste aanleg door hem was gemachtigd om zijn verdediging te voeren. De rechtbank stelt verder vast dat blijkens de verstrekte informatie de oproeping voor de zitting in hoger beroep is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres.
Gelet op voormelde informatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de omstandigheid dat er (nog) een appelprocedure aanhangig was en dat hij zich op het door hem opgegeven adres bereikbaar diende te houden voor de Poolse autoriteiten dan wel, indien aan de orde, een adreswijziging moest doorgeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.