ECLI:NL:RBAMS:2024:1619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
24/1277
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsuitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in Uithoorn woont, afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn, die besloten hadden om bijschrijvingen in te houden op haar bijstandsuitkering. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de bedragen die met haar bijstandsuitkering worden verrekend, betaalbaar gesteld zouden worden. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen spoedeisend belang is, omdat niet is gebleken van een acute financiële noodsituatie.

De voorzieningenrechter overweegt dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van onverwijlde spoed. In deze zaak is er geen sprake van een onomkeerbare situatie, zoals faillissement of acute financiële nood. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat verzoekster over voldoende financiële middelen beschikt, waaronder leefgeld, alimentatie, huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget. Bovendien is de bijstandsuitkering in februari 2024 gewoon overgemaakt en is er op 14 februari 2024 volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzoekster.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1277
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 maart 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Uithoorn, verzoekster

(gemachtigde: mr. A.C.R. Molenaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de hierna te noemen besluiten over haar bijstandsuitkering.
1.2.
Met het besluit van 29 november 2023 heeft verweerder beslist dat de ontvangen bijschrijvingen in de periode 1 juni 2023 tot en met 1 oktober 2023 worden ingehouden op de bijstandsuitkering. Met het besluit van 11 januari 2024 heeft verweerder beslist dat de ontvangen bijschrijvingen in de periode 1 oktober 2023 tot en met
31 oktober 2023 worden ingehouden op de bijstandsuitkering.
1.3.
Verzoekster heeft tegen de besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verweerder wordt veroordeeld tot het betaalbaar stellen van de bedragen die met de bijstandsuitkering van verzoekster worden verrekend conform de bedragen uit de beslissingen van 29 november 2023 en 11 januari 2024.
1.4.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder. Verzoekster was niet aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.2.
De voorzieningenrechter treft op grond van 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden terugbetaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
2.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat verzoekster beschikt over financiële middelen. Volgens verweerder ontvangt verzoekster wekelijks leefgeld via haar budgethouder en maandelijks alimentatie van haar ex-partner. Ook ontvangt verzoekster maandelijks huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget. De uitkering is in de maand februari 2024 gewoon overgemaakt. Bovendien is met de beslissing op bezwaar van 14 februari 2024 volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzoekster en is het bedrag van € 400,- inmiddels aan haar betaald. Op zitting heeft verweerder aangevoerd dat de uitkering van maart 2024 ook overgemaakt zal worden minus het bedrag aan alimentatie van haar ex-partner. Dit bedrag zal worden overgemaakt op de laatste dinsdag of laatste donderdag van de maand. Voorgaande is niet weersproken door verzoekster. Namens verzoekster is op zitting niet onderbouwd aangevoerd dat zij op de twee verschillende rekeningen een saldo heeft staan van € 13,- en € 664,-. De huur is op de eerste van de maand van verzoekster haar bankrekening afgeschreven.
2.5.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang is. Niet gebleken is van een acute financiële noodsituatie. Als er vanuit wordt gegaan dat het banksaldo, zoals namens verzoekster ter zitting is aangevoerd, klopt, ziet de voorzieningenrechter niet in waarom de beslissingen op de bezwaren niet kunnen worden afgewacht, nu eveneens is aangevoerd dat de huur deze maand al is betaald. Namens verzoekster is niet aangevoerd welke uitgaven er op korte termijn te verwachten zijn. Ter zitting heeft verweerder bovendien medegedeeld dat de gebruikelijke uitkering binnenkort wordt uitgekeerd (de voorzieningenrechter begrijpt op 26 of 28 maart a.s.).

Conclusie en gevolgen

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af omdat er geen spoedeisend belang is. Voor een vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht of een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Dolfing, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.