ECLI:NL:RBAMS:2024:1603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
22/1243
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens overlijden eiser zonder erfgenamen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) behandeld. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen met een besluit van 7 januari 2021, en het college bleef bij deze afwijzing na het bezwaar van eiser op 25 januari 2022.

Echter, tijdens de beroepsprocedure is de eiser overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen erfgenamen zijn die het beroep willen voortzetten. Ondanks een aankondiging in de Staatscourant op 5 december 2023, heeft zich niemand gemeld om als partij aan het geding deel te nemen. Hierdoor is het processuele belang van de zaak komen te vervallen.

De rechtbank heeft op 12 maart 2024 de zaak behandeld, maar er was niemand van de zijde van de erfgenamen aanwezig. Gezien het ontbreken van opvolging door erfgenamen, heeft de rechtbank besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden of griffierechten te bepalen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1243

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een persoonsgebonden budget (pgb) voor ambulante ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 januari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft vernomen dat eiser is overleden nadat beroep tegen het bestreden besluit was ingesteld. De rechtbank heeft, gelet op artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de Staatscourant van 5 december 2023 aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden op 12 maart 2024.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van het college was niet aanwezig. Van de zijde van de erfgenamen is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is overleden. Niet is gebleken van erfgenamen die eiser als partij in het onderhavige geding zijn opgevolgd en het geding zouden willen voortzetten. Ook na de aankondiging in de Staatscourant hebben zich geen belanghebbenden gemeld met het verzoek als partij aan het geding deel te mogen nemen.
3. Uit het voorgaande volgt dat het processuele belang aan de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit van 25 januari 2022 is komen te vervallen. Het beroep zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om een partij te veroordelen in de proceskosten of om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.