ECLI:NL:RBAMS:2024:1578

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
13-324003-20 (A), 13-236341-20 (B), 13-158400-21 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing in meerdere zaken

Op 21 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van zijn ex-vriendin en een vriend van haar, evenals van opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De zaak omvat drie afzonderlijke parketnummers: 13-324003-20 (A), 13-236341-20 (B) en 13-158400-21 (C). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 15 december 2020 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers door hen herhaaldelijk te bellen en bedreigende berichten te sturen. De verdachte had een gedragsaanwijzing gekregen die hem verbood contact op te nemen met de ex-vriendin, maar hij heeft deze herhaaldelijk overtreden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten gevolgd, met uitzondering van enkele onderdelen waar vrijspraak volgde. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte niet eerder voor vergelijkbare feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-324003-20 (A), 13-236341-20 (B), 13-158400-21 (C)
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2024.
Op de eerdere zitting van 14 juni 2023 zijn de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, door de rechtbank gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Verdachte wordt, na wijziging van de tenlasteleggingen in de zaken A en B op de zitting van 14 juni 2023 – kort gezegd – verweten dat hij:
zaak A, feit 1:
in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 22 december 2020 in strijd met een hem gegeven gedragsaanwijzing [slachtoffer 1] heeft benaderd door berichten te sturen en (anoniem) te bellen;
zaak A, feit 2:
in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 29 maart 2021 zich heeft schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] , door hem bedreigende en beledigende berichten te sturen, door hem (anoniem) te bellen en door een tuchtklacht tegen hem in te dienen bij de Orde van Advocaten;
zaak B:
in de periode van 1 februari 2020 tot en met 30 juli 2020, zich heeft schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] , door hem veelvuldig (anoniem) te bellen, bedreigende en beledigende berichten te sturen en hem in persoon op te zoeken en te benaderen;
zaak C:
in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 15 december 2020 zich heeft schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer 2] , door haar (anoniem) te bellen en daarbij bedreigingen te uiten en haar bedreigende en beledigende berichten te sturen en door naar haar woning te gaan om haar te dwingen om met hem te praten.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Zaak A onder 1:
De gedragsaanwijzing is op 8 oktober 2020 ter uitreiking aangeboden aan verdachte. Voor zover de tenlastelegging ziet op de periode 1 oktober 2020 tot 8 oktober 2020 zal verdachte daarom moeten worden vrijgesproken. Ook voor de resterende periode is het de vraag of verdachte met de gedragsaanwijzing bekend was en of hij opzettelijk het contactverbod heeft overtreden.
Zaak A onder 2:
Van de onder het eerste gedachtestreepje genoemde berichten kan niet worden vastgesteld dat ze zijn verstuurd aan [slachtoffer 1] . Deze berichten lijken te zijn verzonden aan [slachtoffer 2] . Voor de overige onder feit 2 ten laste gelegde feitelijkheden heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak B
Op 11 juni 2020 heeft er met verdachte een stopgesprek plaatsgevonden. Voorafgaand aan deze datum was aan verdachte niet op ondubbelzinnige wijze duidelijk gemaakt dat het zoeken van verder contact met [slachtoffer 1] een strafbaar feit opleverde. Daarom moet vrijspraak volgen voor zover de belaging ziet op de periode van 1 februari 2020 tot en met 11 juni 2020.
Verdachte heeft zich bovendien beperkt tot het bellen van het zakelijke telefoonnummer van [slachtoffer 1] . Daarom kan volgens de raadsvrouw niet zonder meer van een inbreuk in de persoonlijke levenssfeer worden gesproken.
Verdachte moet worden vrijgesproken van de verdenking dat hij [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode thuis heeft opgezocht en benaderd. [slachtoffer 1] heeft dit zelf niet verklaard, terwijl ook elders in het dossier daarvoor geen steun te vinden is.
Zaak C
Op de bij de aangifte van [slachtoffer 2] gevoegde screenshots van de berichten die door verdachte zouden zijn verzonden, staat geen datum en nergens is uit af te leiden wanneer deze berichten zijn verzonden. Wel zijn er berichten van eind juli 2020 en begin augustus 2020. Voor de periode van 1 oktober 2019 tot en met juli 2020 moet daarom vrijspraak volgen.
Voor hetgeen onder het vierde gedachtestreepje is opgenomen, moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte is bij [slachtoffer 2] langs geweest maar is weggegaan nadat [slachtoffer 2] hem de tuin uit had geduwd. Het is daarom niet vast komen te staan dat verdachte [slachtoffer 2] heeft gedwongen om met hem te praten.
Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Omwille van de chronologie van de feiten zal de rechtbank de zaken in omgekeerde volgorde bespreken.
De rechtbank betrekt bij het bespreken van de feiten dat verdachte ter terechtzitting van 7 februari 2024 heeft verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer] van hem is en dat hij dit telefoonnummer nog steeds in gebruik heeft.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
[slachtoffer 2] heeft op 24 augustus 2020 aangifte gedaan. In deze aangifte verklaart zij dat verdachte en zij eind augustus 2018 een relatie hebben gekregen. Na ongeveer één maand is zij bij hem gaan wonen, in zijn woning in [plaats] . Zij merkte al snel dat verdachte bezitterig was naar haar toe, dat hij haar controleerde en dat hij van haar verlangde dat zij geen contact had met andere mannen.
Na ongeveer een jaar heeft zij de relatie beëindigd en is zij teruggegaan naar haar moeder in [plaats] . Verdachte bleef haar echter benaderen via de telefoon en via sociale media. Zij kreeg steeds gekkere berichten en ook bedreigingen.
Op een gegeven moment kwam verdachte er achter dat zij tijdens hun relatie vreemd was gegaan met [slachtoffer 1] . Daarna werd zij frequenter en op een nog heftigere manier door verdachte benaderd. Hij belde haar vele malen op een dag, overwegend vanaf een anoniem telefoonnummer, maar soms was het telefoonnummer van verdachte zichtbaar.
Aan de aangifte van [slachtoffer 2] zijn een groot aantal van deze berichten gehecht, afkomstig van verdachte. Vanaf pagina 06 van het dossier zijn schermafdrukken met berichten te zien. Deze berichten zijn vrijwel allemaal niet van een datum voorzien. Wel is op pagina 11 van het dossier te zien dat verdachte op 20 december 2019 om 00:01 uur met het telefoonnummer + [telefoonnummer] naar aangeefster heeft gebeld. Bij een bericht op pagina 12 staat de datum 19 januari vermeld. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de berichten in chronologische volgorde in de bijlage zijn opgenomen, en dat de berichten op de eerdere pagina’s dus van eerdere datum, te weten in, althans eind, 2019, zijn. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank daarom bewezen dat verdachte ook eind 2019 al berichten aan [slachtoffer 2] heeft gezonden.
Op 22 juli 2020 stond verdachte bij de woning van haar moeder, waar [slachtoffer 2] in die tijd verbleef. Haar moeder belde haar in paniek, waarna [slachtoffer 2] naar de woning van haar moeder ging. Verdachte begon er weer over dat zij vreemd was gegaan met [slachtoffer 1] en vroeg haar opnieuw waarom zij bij hem weg was gegaan. [slachtoffer 2] probeerde hem dit nogmaals duidelijk te maken maar dit kwam niet bij verdachte binnen. Vervolgens heeft zij verdachte de tuin uitgeduwd en heeft zij gezegd dat hij weg moest gaan. Zij heeft een foto gemaakt waarop te zien is dat verdachte voor de deur van de woning van de moeder van [slachtoffer 2] staat. Deze foto is als bijlage aan haar aangifte gehecht.
Ook daarna bleef verdachte haar beledigende en bedreigende berichten sturen, waaronder de berichten die in de tenlastelegging in zaak C zijn opgenomen onder het tweede en derde gedachtestreepje.
Ook werd zij weer vele malen anoniem gebeld. Eén keer nam een vriendin van haar de telefoon op en zette deze op de luidspreker. [slachtoffer 2] herkende daarbij de stem van verdachte.
Ook nadat [slachtoffer 2] aangifte had gedaan, is verdachte doorgegaan met het anoniem bellen en het sturen van berichten. Zij heeft een geluidsfragment aan de politie overhandigd van 12 december 2020, waarin verdachte vanaf een anoniem nummer tegen haar zegt: "
Kankermoeder ben jij. Ik ga je keihard slopen. Let maar op binnenkort.”
Uit onderzoek van de historische telefoongegevens blijkt dat verdachte van het bij hem in gebruik zijnde telefoonnummer + [telefoonnummer] vele malen naar [slachtoffer 2] heeft gebeld. Zo heeft hij onder meer op 15 augustus 2020 81 keer, 1 september 2020 18 keer, 11 december 2020 50 keer en 12 december 2020 29 keer naar aangeefster gebeld.
Door de herhaaldelijke beledigende en bedreigende berichten die verdachte naar [slachtoffer 2] heeft geuit, het veelvuldig anoniem bellen en het ongevraagd naar de woning van de moeder van [slachtoffer 2] gaan, heeft verdachte wedderrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 15 december 2020 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
[slachtoffer 1] heeft op 12 mei 2020 aangifte gedaan. In deze aangifte verklaart hij dat hij vanaf eind 2019 regelmatig, waaronder ’s nachts, door verdachte werd gebeld. Hij belde vanaf een anoniem nummer maar aangever heeft één keer de telefoon opgenomen waarna verdachte een bedreiging naar hem uitte.
Vanaf februari 2020 werd de situatie erger. Hij kreeg nog meer anonieme telefoontjes en beledigende en bedreigende berichten.
Door al deze anonieme telefoontjes en sms-berichten had aangever het gevoel dat hij zijn werk als advocaat niet meer normaal kon uitoefenen en voelde hij zich bedreigd.
[slachtoffer 1] heeft enkele dagen na zijn aangifte een overzicht aan de politie verstrekt van schermafbeeldingen van zijn telefoon, waaronder de berichten die in de tenlastelegging in zaak B zijn opgenomen onder het tweede gedachtestreepje.
Uit onderzoek van de historische telefoongegevens blijkt dat verdachte met het bij hem in gebruik zijnde telefoonnummer + [telefoonnummer] in de periode van 1 februari 2020 tot en met 7 juni 2020 vele malen naar [slachtoffer 1] heeft gebeld. Zo heeft hij onder meer op 16 april 2020 15 keer, op 18 april 2020 14 keer, op 24 april 2020 16 keer, op 30 mei 2020 42 keer, op 31 mei 2020 182 keer, op 6 juni 2020 93 keer en op 7 juni 2020 147 keer naar [slachtoffer 1] gebeld.
Later zijn ook de historische telefoongegevens over de periode tot 21 juli 2020 opgevraagd. Uit deze gegevens blijkt dat verdachte ook in juni en juli 2020 is doorgegaan met het sturen van berichten aan en het anoniem bellen naar [slachtoffer 1] .
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat ook de berichten en anonieme oproepen in de periode voorafgaand aan het stopgesprek op 11 juni 2020 aan verdachte kunnen worden tegengeworpen. Ook voorafgaand aan dit stopgesprek moet het voor verdachte immers volstrekt duidelijk zijn geweest dat [slachtoffer 1] niet gediend was van de door verdachte aan [slachtoffer 1] verzonden berichten en anonieme telefoontjes. Deze berichten kunnen gezien hun aantal en inhoud niet anders zijn bedoeld dan om het leven van [slachtoffer 1] te ontwrichten en om hem angst aan te jagen. De ongeoorloofdheid daarvan moet verdachte vanaf het begin duidelijk zijn geweest.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de berichten en anonieme oproepen steeds op de zakelijke telefoon van [slachtoffer 1] zijn binnengekomen, waardoor niet zonder meer van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] kan worden gesproken. De rechtbank gaat hier niet in mee. De inhoud van de berichten staat los van de werkzaamheden van [slachtoffer 1] als advocaat, is gericht tegen hem als persoon en is bedoeld om hem te kwetsen en angst aan te jagen en om zijn privéleven te ontwrichten. Of de berichten en oproepen op de zakelijke telefoon dan wel de privételefoon van [slachtoffer 1] zijn binnengekomen, is daarbij irrelevant.
Met de raadsvrouw ziet de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen dat verdachte in de ten laste gelegde periode [slachtoffer 1] heeft opgezocht of benaderd. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Door de herhaaldelijke beledigende en bedreigende berichten die verdachte aan [slachtoffer 1] heeft gezonden en het veelvuldig anoniem bellen, heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk, inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 februari 2020 tot en met 30 juli 2020 heeft schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde:
Op 8 oktober 2020 is een gedragsaanwijzing opgemaakt, waarin was opgenomen dat verdachte zich moest onthouden van elke vorm van contact met [slachtoffer 1] . De gedragsaanwijzing was geldig voor een periode van 90 dagen na uitreiking aan verdachte. De gedragsaanwijzing is op 8 oktober 2020 aan verdachte uitgereikt. Op de akte van uitreiking is vermeld dat verdachte weigerde de akte te ondertekenen maar dat hij de gedragsaanwijzing wel in ontvangst heeft genomen. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat deze gedragsaanwijzing bij hem ‘door de brievenbus is geschopt’ is hiermee in strijd en vindt de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat verdachte vanaf 8 oktober 2020 op de hoogte was van de gedragsaanwijzing.
[slachtoffer 1] heeft op 12 december 2020 bij de politie verklaard dat ook na 8 oktober 2020 verdachte niet gestopt is met het sturen van sms-berichten naar hem en het hem anoniem bellen.
Verdachte heeft onder meer de in zaak A onder feit 2 onder het eerste gedachtestreepje opgenomen berichten gestuurd. Hoewel het dossier op dit punt niet geheel duidelijk is, kan niet worden uitgesloten dat deze twee onder dit gedachtestreepje opgenomen berichten zijn verzonden aan aangeefster [slachtoffer 2] . Goed denkbaar is ook dat de berichten naar zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn gezonden. [slachtoffer 2] heeft immers in haar aangifte van 24 augustus 2020 verklaard dat verdachte haar ook berichten stuurde die hij aan [slachtoffer 1] had gestuurd. Echter, ook indien de twee berichten alleen naar [slachtoffer 2] zouden zijn verzonden staat dit, anders dan door de raadsvrouw is gesteld, naar het oordeel van de rechtbank niet aan een bewezenverklaring in de weg. Uit de bewoordingen van de berichten blijkt dat verdachte zich kennelijk tot [slachtoffer 1] richtte en dat [slachtoffer 1] als geadresseerde van deze berichten moet worden aangemerkt. Verdachte kon er zonder meer vanuit gaan dat [slachtoffer 1] , door het sturen van de berichten aan [slachtoffer 2] , van de inhoud van deze berichten op de hoogte zou raken, wat ook is gebeurd.
Uit onderzoek van de historische telefoongegevens van de telefoonnummers van [slachtoffer 1] is gebleken dat [slachtoffer 1] in de onderzochte periode van 1 oktober 2020 tot en met 17 december 2020 met de van hem bekende telefoonnummers geen enkele keer contact heeft opgenomen met het telefoonnummer van verdachte. Voor zover verdachte heeft willen betogen dat hij via telefonische berichten of oproepen werd lastiggevallen door [slachtoffer 1] vindt dit geen steun in het dossier.
Op 22 december 2020 heeft [slachtoffer 1] opnieuw aangifte gedaan. Daarbij heeft hij verklaard dat verdachte diverse bekenden van hem had benaderd door het sturen van voor [slachtoffer 1] beledigende teksten, waaronder berichten aan [naam 1] en [naam 2], zoals opgenomen in de tenlastelegging van zaak A onder feit 2, derde gedachtestreepje. [naam 1] en [naam 2] zijn ieder als getuige gehoord en hebben bevestigd dat zij dit soort berichten van verdachte hebben ontvangen. Ook hier geldt dat verdachte, door het sturen van deze berichten naar bekenden van [slachtoffer 1] , er vanuit kon gaan dat deze kennissen [slachtoffer 1] van de inhoud op de hoogte zouden stellen en deze berichten dus ook bij [slachtoffer 1] bekend zouden worden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, ondanks de aan hem op 8 oktober 2020 uitgereikte gedragsaanwijzing, is doorgegaan met het zenden van berichten aan [slachtoffer 1] en het hem anoniem bellen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in de periode van 8 oktober 2020 tot en met 22 december 2020 opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de gedragsaanwijzing. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat partieel vrijspraak moet volgen voor wat betreft de periode van 1 oktober tot 8 oktober 2020, omdat de gedragsaanwijzing in genoemde periode nog niet van kracht was.
Op 29 maart 2021 heeft verdachte bij de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten een klacht ingediend tegen [slachtoffer 1] . In deze klacht uitte hij vergaande verdachtmakingen aan het adres van [slachtoffer 1] met de bedoeling om hem als advocaat te laten schrappen van het advocatentableau. In het licht van de voorafgaande langdurige laster van verdachte naar [slachtoffer 1] , kan deze klacht niet anders worden gezien dan dat verdachte daarmee beoogde om [slachtoffer 1] in een kwaad daglicht te stellen en zijn reputatie als advocaat te schaden.
Door de herhaaldelijke beledigende en bedreigende berichten die verdachte aan [slachtoffer 1] en diens kennissen heeft gezonden, het veelvuldig anoniem bellen en door het indienen van een klacht bij de Amsterdamse Orde van Advocaten, heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich ook in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 29 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 8 oktober 2020 tot en met 22 december 2020 in Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 8 oktober 2020 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van elke wijze van contact met [slachtoffer 1] ,
door veelvuldig, meermalen op een dag:
- SMS-berichten/berichten via WhatsApp van dreigende en/of beledigende aard aan die [slachtoffer 1] te sturen en
- veelvuldig anoniem te bellen naar die [slachtoffer 1] ;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 29 maart 2021 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] op diverse dagen en tijdstippen veelvuldig, tegen diens wil
- bedreigende en/of beledigende sms-berichten/berichten via WhatsApp te sturen onder meer inhoudende de tekst: “Je hebt mijn verloofde verkracht, dit stopt nooit meer en je bent binnenkort onbekend geen advocaat meer! Let maar op” en “Het lachen word steeds leuker, let maar op met anoniem bellen! Kankertyfes mongolen! We gaan onbekend harder lachen! Let maar op!”, en
- anoniem te bellen, en
- bedreigende en/of beledigende sms-berichten/berichten via WhatsApp en/of e-mails te sturen over die [slachtoffer 1] aan vrienden van die [slachtoffer 1] , waaronder [naam 2] en [naam 1], onder meer inhoudende de tekst: “Sorry, maar ik zeg het nog netjes, maar die vriend van jou AKA Kankerrat, had niet vreemd moeten gaan met mijn verloofde bij mij thuis. Dat traject komt nooit meer goed zolang hij contact heeft met [slachtoffer 2]” en "Kanker oude rat van 60, Surinaamse rat met 60 jaar.", en
- door een tuchtklacht in te dienen bij de Orde van Advocaten tegen die [slachtoffer 1] ,
met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
in de periode van 1 februari 2020 tot en met 30 juli 2020 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] op diverse dagen en tijdstippen veelvuldig, tegen diens wil
- zowel 's-nachts als overdag anoniem te bellen, en
- bedreigende en/of beledigende sms-berichten en berichten via WhatsApp te sturen, onder meer inhoudende de tekst: “vieze vuile kanker rat dat je bent!!! Kanker uitvreter! Je had niet aan mijn verloofde moeten zitten!” en “ga eens dood kanker vieze vuile tering mongool!! en “Vreemdgaan in mijn huis!! Jij gaat op je knieën !!, met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 15 december 2020 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] op diverse dagen en tijdstippen veelvuldig, tegen haar wil
- anoniem te bellen en daarbij onder andere dreigend de woorden toe te voegen: “kankermoeder, ben jij. Ik ga je keihard slopen. Let maar op binnenkort”, en
- bedreigende en/of beledigende sms-berichten en/of berichten via WhatsApp te sturen onder meer inhoudende de tekst: “hopelijk ben je niet aangerand in mijn huis want dan blijft hij problemen hebben..” en “geen respect, altijd problemen. Komt goed met kakkerlakken. Bel maar politie!” en “het gaat nu pas beginnen, let maar op!”, en
- bedreigende en/of beledigende email-berichten te sturen onder meer inhoudende de tekst: “Het wordt alleen maar erger ieder dage vanwege vreemdgaan in mijn huis. Dit gaat NOOIT meer stoppen” en “vreemdgaan in mijn osso, ik ga alles breken bij jou! Let maar op”, en
- naar de woning van die [slachtoffer 2] te gaan,
met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Bij de strafoplegging moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat verdachte first offender is en sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Er kan worden volstaan met een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan veertien maanden schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin door haar vele tekstberichten te sturen en door haar een groot aantal keren anoniem te bellen. Daarnaast heeft hij ook een vriend van zijn ex-vriendin gedurende twee lange periodes van in totaal ongeveer één jaar belaagd door het hem eveneens sturen van tekstberichten en een groot aantal anonieme telefoontjes, en door het tegen hem indienen van een klacht bij de Amsterdamse Orde van Advocaten.
Deze door verdachte verzonden berichten waren veelal beledigend en bedreigend van aard terwijl door de grote hoeveelheid anonieme oproepen, ook ’s nachts, het privéleven van beide slachtoffers ernstig werd verstoord. Door zijn handelen heeft verdachte een stelselmatige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Blijkens hun aangiftes hebben zij zich zeer ongemakkelijk en angstig gevoeld als gevolg van het gedrag van verdachte.
Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte niet eerder voor vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld.
De reclassering heeft op 25 mei 2021 een reclasseringsadvies over verdachte opgesteld. De reclassering heeft opgemerkt dat verdachte wantrouwend is ten opzichte van politie, justitie en de reclassering. Verdachte stelde zich niet open op waardoor de reclassering geen compleet beeld van verdachte heeft kunnen krijgen. Zij vermoeden een gebrek aan zelfbeheersing bij verdachte. Hij voelde zich geen dader maar zag zichzelf als slachtoffer.
Ook ter terechtzitting heeft verdachte vooral benadrukt wat voor onrecht hem is aangedaan, waarbij hij in zijn redeneringen moeilijk te volgen was. Verdachte leek geregeld de realiteit uit het oog te hebben verloren.
Verdachte is op 24 december 2020 door de rechter-commissaris in bewaring gesteld en vervolgens geschorst met een contactverbod ten aanzien van de beide slachtoffers. Hoewel verdachte nadien de klacht bij de Amsterdamse Orde van Advocaten heeft ingediend, welke onderdeel uitmaakt van de belaging, is het daarna, voor zover de rechtbank is gebleken, rustig gebleven. Dit neemt de rechtbank bij het bepalen van de straf mee in het voordeel van verdachte.
De rechtbank constateert dat de behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten. De feiten dateren van 2020 en begin 2021. De laatste aangifte is van 22 december 2020. Verdachte is in verband met de beschuldigingen op 22 augustus 2020 voor het eerst als verdachte gehoord. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is gestart. Verdachte is in bewaring gesteld maar zijn bewaring is met onmiddellijke ingang geschorst. De strafzaak had daarom binnen twee jaren moeten zijn afgedaan. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond echter pas plaats op 7 maart 2024 terwijl op 21 maart 2024 vonnis is gewezen. De redelijke termijn is daarom met
ongeveer anderhalf jaar overschreden. De lange duur van de vervolging is slechts voor een gering deel aan de verdediging te wijten, terwijl de ingewikkeldheid en omvang van de zaak de overschrijding niet rechtvaardigen. Dit moet in het voordeel van verdachte worden meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de straf.
De forse overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat verdachte uiteindelijk is gestopt met het benaderen van de slachtoffers, maken dat de rechtbank, anders de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer op zijn plaats vindt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in staat en bereid is om een taakstraf te verrichten.
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zal zij als stok achter de deur een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 184a en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
ten aanzien van het in de zaak A onder 2, zaak B en zaak C bewezenverklaarde:
telkens: belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tevens tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen. Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. I. Mannen en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2024.