3.3.Oordeel van de rechtbank
Omwille van de chronologie van de feiten zal de rechtbank de zaken in omgekeerde volgorde bespreken.
De rechtbank betrekt bij het bespreken van de feiten dat verdachte ter terechtzitting van 7 februari 2024 heeft verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer] van hem is en dat hij dit telefoonnummer nog steeds in gebruik heeft.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
[slachtoffer 2] heeft op 24 augustus 2020 aangifte gedaan. In deze aangifte verklaart zij dat verdachte en zij eind augustus 2018 een relatie hebben gekregen. Na ongeveer één maand is zij bij hem gaan wonen, in zijn woning in [plaats] . Zij merkte al snel dat verdachte bezitterig was naar haar toe, dat hij haar controleerde en dat hij van haar verlangde dat zij geen contact had met andere mannen.
Na ongeveer een jaar heeft zij de relatie beëindigd en is zij teruggegaan naar haar moeder in [plaats] . Verdachte bleef haar echter benaderen via de telefoon en via sociale media. Zij kreeg steeds gekkere berichten en ook bedreigingen.
Op een gegeven moment kwam verdachte er achter dat zij tijdens hun relatie vreemd was gegaan met [slachtoffer 1] . Daarna werd zij frequenter en op een nog heftigere manier door verdachte benaderd. Hij belde haar vele malen op een dag, overwegend vanaf een anoniem telefoonnummer, maar soms was het telefoonnummer van verdachte zichtbaar.
Aan de aangifte van [slachtoffer 2] zijn een groot aantal van deze berichten gehecht, afkomstig van verdachte. Vanaf pagina 06 van het dossier zijn schermafdrukken met berichten te zien. Deze berichten zijn vrijwel allemaal niet van een datum voorzien. Wel is op pagina 11 van het dossier te zien dat verdachte op 20 december 2019 om 00:01 uur met het telefoonnummer + [telefoonnummer] naar aangeefster heeft gebeld. Bij een bericht op pagina 12 staat de datum 19 januari vermeld. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de berichten in chronologische volgorde in de bijlage zijn opgenomen, en dat de berichten op de eerdere pagina’s dus van eerdere datum, te weten in, althans eind, 2019, zijn. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank daarom bewezen dat verdachte ook eind 2019 al berichten aan [slachtoffer 2] heeft gezonden.
Op 22 juli 2020 stond verdachte bij de woning van haar moeder, waar [slachtoffer 2] in die tijd verbleef. Haar moeder belde haar in paniek, waarna [slachtoffer 2] naar de woning van haar moeder ging. Verdachte begon er weer over dat zij vreemd was gegaan met [slachtoffer 1] en vroeg haar opnieuw waarom zij bij hem weg was gegaan. [slachtoffer 2] probeerde hem dit nogmaals duidelijk te maken maar dit kwam niet bij verdachte binnen. Vervolgens heeft zij verdachte de tuin uitgeduwd en heeft zij gezegd dat hij weg moest gaan. Zij heeft een foto gemaakt waarop te zien is dat verdachte voor de deur van de woning van de moeder van [slachtoffer 2] staat. Deze foto is als bijlage aan haar aangifte gehecht.
Ook daarna bleef verdachte haar beledigende en bedreigende berichten sturen, waaronder de berichten die in de tenlastelegging in zaak C zijn opgenomen onder het tweede en derde gedachtestreepje.
Ook werd zij weer vele malen anoniem gebeld. Eén keer nam een vriendin van haar de telefoon op en zette deze op de luidspreker. [slachtoffer 2] herkende daarbij de stem van verdachte.
Ook nadat [slachtoffer 2] aangifte had gedaan, is verdachte doorgegaan met het anoniem bellen en het sturen van berichten. Zij heeft een geluidsfragment aan de politie overhandigd van 12 december 2020, waarin verdachte vanaf een anoniem nummer tegen haar zegt: "
Kankermoeder ben jij. Ik ga je keihard slopen. Let maar op binnenkort.”
Uit onderzoek van de historische telefoongegevens blijkt dat verdachte van het bij hem in gebruik zijnde telefoonnummer + [telefoonnummer] vele malen naar [slachtoffer 2] heeft gebeld. Zo heeft hij onder meer op 15 augustus 2020 81 keer, 1 september 2020 18 keer, 11 december 2020 50 keer en 12 december 2020 29 keer naar aangeefster gebeld.
Door de herhaaldelijke beledigende en bedreigende berichten die verdachte naar [slachtoffer 2] heeft geuit, het veelvuldig anoniem bellen en het ongevraagd naar de woning van de moeder van [slachtoffer 2] gaan, heeft verdachte wedderrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 15 december 2020 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
[slachtoffer 1] heeft op 12 mei 2020 aangifte gedaan. In deze aangifte verklaart hij dat hij vanaf eind 2019 regelmatig, waaronder ’s nachts, door verdachte werd gebeld. Hij belde vanaf een anoniem nummer maar aangever heeft één keer de telefoon opgenomen waarna verdachte een bedreiging naar hem uitte.
Vanaf februari 2020 werd de situatie erger. Hij kreeg nog meer anonieme telefoontjes en beledigende en bedreigende berichten.
Door al deze anonieme telefoontjes en sms-berichten had aangever het gevoel dat hij zijn werk als advocaat niet meer normaal kon uitoefenen en voelde hij zich bedreigd.
[slachtoffer 1] heeft enkele dagen na zijn aangifte een overzicht aan de politie verstrekt van schermafbeeldingen van zijn telefoon, waaronder de berichten die in de tenlastelegging in zaak B zijn opgenomen onder het tweede gedachtestreepje.
Uit onderzoek van de historische telefoongegevens blijkt dat verdachte met het bij hem in gebruik zijnde telefoonnummer + [telefoonnummer] in de periode van 1 februari 2020 tot en met 7 juni 2020 vele malen naar [slachtoffer 1] heeft gebeld. Zo heeft hij onder meer op 16 april 2020 15 keer, op 18 april 2020 14 keer, op 24 april 2020 16 keer, op 30 mei 2020 42 keer, op 31 mei 2020 182 keer, op 6 juni 2020 93 keer en op 7 juni 2020 147 keer naar [slachtoffer 1] gebeld.
Later zijn ook de historische telefoongegevens over de periode tot 21 juli 2020 opgevraagd. Uit deze gegevens blijkt dat verdachte ook in juni en juli 2020 is doorgegaan met het sturen van berichten aan en het anoniem bellen naar [slachtoffer 1] .
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat ook de berichten en anonieme oproepen in de periode voorafgaand aan het stopgesprek op 11 juni 2020 aan verdachte kunnen worden tegengeworpen. Ook voorafgaand aan dit stopgesprek moet het voor verdachte immers volstrekt duidelijk zijn geweest dat [slachtoffer 1] niet gediend was van de door verdachte aan [slachtoffer 1] verzonden berichten en anonieme telefoontjes. Deze berichten kunnen gezien hun aantal en inhoud niet anders zijn bedoeld dan om het leven van [slachtoffer 1] te ontwrichten en om hem angst aan te jagen. De ongeoorloofdheid daarvan moet verdachte vanaf het begin duidelijk zijn geweest.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de berichten en anonieme oproepen steeds op de zakelijke telefoon van [slachtoffer 1] zijn binnengekomen, waardoor niet zonder meer van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] kan worden gesproken. De rechtbank gaat hier niet in mee. De inhoud van de berichten staat los van de werkzaamheden van [slachtoffer 1] als advocaat, is gericht tegen hem als persoon en is bedoeld om hem te kwetsen en angst aan te jagen en om zijn privéleven te ontwrichten. Of de berichten en oproepen op de zakelijke telefoon dan wel de privételefoon van [slachtoffer 1] zijn binnengekomen, is daarbij irrelevant.
Met de raadsvrouw ziet de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen dat verdachte in de ten laste gelegde periode [slachtoffer 1] heeft opgezocht of benaderd. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Door de herhaaldelijke beledigende en bedreigende berichten die verdachte aan [slachtoffer 1] heeft gezonden en het veelvuldig anoniem bellen, heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk, inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 februari 2020 tot en met 30 juli 2020 heeft schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde:
Op 8 oktober 2020 is een gedragsaanwijzing opgemaakt, waarin was opgenomen dat verdachte zich moest onthouden van elke vorm van contact met [slachtoffer 1] . De gedragsaanwijzing was geldig voor een periode van 90 dagen na uitreiking aan verdachte. De gedragsaanwijzing is op 8 oktober 2020 aan verdachte uitgereikt. Op de akte van uitreiking is vermeld dat verdachte weigerde de akte te ondertekenen maar dat hij de gedragsaanwijzing wel in ontvangst heeft genomen. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat deze gedragsaanwijzing bij hem ‘door de brievenbus is geschopt’ is hiermee in strijd en vindt de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat verdachte vanaf 8 oktober 2020 op de hoogte was van de gedragsaanwijzing.
[slachtoffer 1] heeft op 12 december 2020 bij de politie verklaard dat ook na 8 oktober 2020 verdachte niet gestopt is met het sturen van sms-berichten naar hem en het hem anoniem bellen.
Verdachte heeft onder meer de in zaak A onder feit 2 onder het eerste gedachtestreepje opgenomen berichten gestuurd. Hoewel het dossier op dit punt niet geheel duidelijk is, kan niet worden uitgesloten dat deze twee onder dit gedachtestreepje opgenomen berichten zijn verzonden aan aangeefster [slachtoffer 2] . Goed denkbaar is ook dat de berichten naar zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn gezonden. [slachtoffer 2] heeft immers in haar aangifte van 24 augustus 2020 verklaard dat verdachte haar ook berichten stuurde die hij aan [slachtoffer 1] had gestuurd. Echter, ook indien de twee berichten alleen naar [slachtoffer 2] zouden zijn verzonden staat dit, anders dan door de raadsvrouw is gesteld, naar het oordeel van de rechtbank niet aan een bewezenverklaring in de weg. Uit de bewoordingen van de berichten blijkt dat verdachte zich kennelijk tot [slachtoffer 1] richtte en dat [slachtoffer 1] als geadresseerde van deze berichten moet worden aangemerkt. Verdachte kon er zonder meer vanuit gaan dat [slachtoffer 1] , door het sturen van de berichten aan [slachtoffer 2] , van de inhoud van deze berichten op de hoogte zou raken, wat ook is gebeurd.
Uit onderzoek van de historische telefoongegevens van de telefoonnummers van [slachtoffer 1] is gebleken dat [slachtoffer 1] in de onderzochte periode van 1 oktober 2020 tot en met 17 december 2020 met de van hem bekende telefoonnummers geen enkele keer contact heeft opgenomen met het telefoonnummer van verdachte. Voor zover verdachte heeft willen betogen dat hij via telefonische berichten of oproepen werd lastiggevallen door [slachtoffer 1] vindt dit geen steun in het dossier.
Op 22 december 2020 heeft [slachtoffer 1] opnieuw aangifte gedaan. Daarbij heeft hij verklaard dat verdachte diverse bekenden van hem had benaderd door het sturen van voor [slachtoffer 1] beledigende teksten, waaronder berichten aan [naam 1] en [naam 2], zoals opgenomen in de tenlastelegging van zaak A onder feit 2, derde gedachtestreepje. [naam 1] en [naam 2] zijn ieder als getuige gehoord en hebben bevestigd dat zij dit soort berichten van verdachte hebben ontvangen. Ook hier geldt dat verdachte, door het sturen van deze berichten naar bekenden van [slachtoffer 1] , er vanuit kon gaan dat deze kennissen [slachtoffer 1] van de inhoud op de hoogte zouden stellen en deze berichten dus ook bij [slachtoffer 1] bekend zouden worden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, ondanks de aan hem op 8 oktober 2020 uitgereikte gedragsaanwijzing, is doorgegaan met het zenden van berichten aan [slachtoffer 1] en het hem anoniem bellen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in de periode van 8 oktober 2020 tot en met 22 december 2020 opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de gedragsaanwijzing. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat partieel vrijspraak moet volgen voor wat betreft de periode van 1 oktober tot 8 oktober 2020, omdat de gedragsaanwijzing in genoemde periode nog niet van kracht was.
Op 29 maart 2021 heeft verdachte bij de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten een klacht ingediend tegen [slachtoffer 1] . In deze klacht uitte hij vergaande verdachtmakingen aan het adres van [slachtoffer 1] met de bedoeling om hem als advocaat te laten schrappen van het advocatentableau. In het licht van de voorafgaande langdurige laster van verdachte naar [slachtoffer 1] , kan deze klacht niet anders worden gezien dan dat verdachte daarmee beoogde om [slachtoffer 1] in een kwaad daglicht te stellen en zijn reputatie als advocaat te schaden.
Door de herhaaldelijke beledigende en bedreigende berichten die verdachte aan [slachtoffer 1] en diens kennissen heeft gezonden, het veelvuldig anoniem bellen en door het indienen van een klacht bij de Amsterdamse Orde van Advocaten, heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich ook in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 29 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] .