ECLI:NL:RBAMS:2024:1568

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
13-158107-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ernstige geweldsdelicten tegen zijn toenmalige vriendin, inclusief wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging

Op 21 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een 27-jarige man veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, wegens ernstige geweldsdelicten tegen zijn toenmalige vriendin. De man werd schuldig bevonden aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot zware mishandeling, diverse mishandelingen en bedreiging. De feiten vonden plaats in een periode van tien dagen, waarin de verdachte zijn vriendin onder druk zette en haar dwong tot vernederende handelingen, zoals het laten zwemmen in een sloot en het eten van bladeren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen tegenstrijdig waren. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweld tegen hetzelfde slachtoffer. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling, om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-158107-23
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1996,
gedetineerd in de ‘ [detentieadres] , en aldaar ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.D. Braber, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.R. Nahar, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] , die ter terechtzitting is toegelicht door haar advocaat, mr. C.A. Bouw.
Mr. Bouw heeft namens [slachtoffer] ter zitting het spreekrecht uitgeoefend.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij in Amstelveen
feit 1:
in de periode 15 juni 2023 tot en met 24 juni 2023 zijn vriendin [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd;
feit 2, primair, subsidiair en meer subsidiair:
in de periode van 15 juni 2023 tot en met 26 juni 2023 heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven (primair) dan wel zwaar lichamelijk letsel toe brengen (subsidiair), dan wel dat hij haar heeft mishandeld (meer subsidiair) door haar langdurig te trappen en te slaan en door met een mes in haar bovenbeen te steken;
feit 3:
in de periode van 15 juni 2023 tot en met 26 juni 2023 zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld, door haar te trappen en te slaan en door voorwerpen naar haar te gooien, door haar met een stok te slaan, door zijn knie tegen haar vagina te stoten, door haar in het water te duwen, door haar aan haar hoofdharen te trekken en tegen haar oor te slaan of te schoppen;
feit 4:
in de periode van 15 juni 2023 tot en met 26 juni 2023 [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling;
feit 5:
in de periode van 15 juni 2023 tot en met 26 juni 2023 [slachtoffer] met geweld, dan wel dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het verrichten van diverse vernederende handelingen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Verdachte en [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) hebben in het verleden een relatie gehad. In maart 2023 komen verdachte en [slachtoffer] weer in contact met elkaar, en in mei 2023 krijgen zij weer een relatie. Verdachte trekt – bij gebrek aan een eigen verblijfplaats – bij [slachtoffer] in.
Op 23 juni 2023 komt er een melding binnen bij de politie. [naam 1] (verder: [naam 1] ) vertelt dat zij zich zorgen maakt om haar collega [slachtoffer] omdat zij niet op haar werk is verschenen. De politie gaat vervolgens polshoogte nemen bij de woning van [slachtoffer] . Daar treffen zij zowel [slachtoffer] als verdachte aan. [slachtoffer] zit onder de blauwe plekken. Zij verklaart dat verdachte haar niets heeft aangedaan en dat zij zichzelf alles heeft aangedaan.
Drie dagen later, op 26 juni 2023, verschijnt de politie, samen met een medewerkster van Veilig Thuis, opnieuw aan de deur van [slachtoffer] . Zij is op dat moment alleen thuis en zegt dat zij geen tijdelijk huisverbod voor verdachte wil. De politie besluit echter toch een tijdelijk huisverbod uit te reiken en nodigt verdachte daartoe uit op het bureau. Verdachte en [slachtoffer] arriveren rond 16:25 uur op het politiebureau, waar verdachte het tijdelijk huisverbod uitgereikt krijgt. Zichtbaar geagiteerd vertrekt verdachte daarna, samen met [slachtoffer] , van het politiebureau. Diezelfde avond doet [naam 1] opnieuw een melding bij de politie, waarbij zij vertelt dat [slachtoffer] kort na het vertrek van het politiebureau door verdachte in de auto is mishandeld en bedreigd. Toen verdachte even de auto verliet, is [slachtoffer] er met de auto vandoor gegaan. [slachtoffer] heeft dit later telefonisch aan de politie bevestigd en verklaard dat zij enorm bang was voor verdachte en niet naar haar eigen woning durfde, reden waarom zij op dat moment in [plaats] verbleef. Zij wilde op dat moment nog geen aangifte doen omdat haar eerdere aangifte van bedreiging door verdachte naar haar zeggen niet goed af was gelopen.
Verdachte is later die avond aangehouden, waarna de politie in [plaats] bij [slachtoffer] is langsgegaan. De politie constateert dan wederom dat [slachtoffer] onder de blauwe plekken zit (bestaande uit ouder letsel en vers letsel dat zij die ochtend nog niet had) en dat zij bovendien een steekwond heeft in haar been. [slachtoffer] heeft uiteindelijk op 27 juni 2023 aangifte gedaan bij de politie, waarbij zij heeft verklaard dat de relatie met verdachte snel bergafwaarts is gegaan.
Een maand na de start van de relatie in mei 2023 ontstonden er ruzies die steeds heftiger werden. [slachtoffer] verklaart over vernederingen die zij in de nacht van 15 op 16 juni 2023 heeft moeten doorstaan, over een daarop volgende mishandeling in haar woning, waarbij zij door verdachte tevens met een mes in haar been is gestoken, over het opgesloten worden in haar woning, over het vastgebonden worden aan haar handen en enkels en over de veelvuldige andere mishandelingen en bedreigingen, waaronder die na afloop van het gezamenlijke gesprek op het politiebureau na uitreiking van het tijdelijk huisverbod aan verdachte op 26 juni 2023.
[slachtoffer] heeft vervolgens nog diverse keren een verklaring afgelegd, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. Daarnaast is er een letselverklaring opgemaakt.
Verdachte heeft op 15 september 2023 een uitgebreide verklaring afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris. In deze verklaring geeft hij toe dat hij op twee momenten geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] , maar voor het overige ontkent hij de beschuldigingen.
In het onderzoek zijn verder onder meer diverse getuigen bij de politie en de rechter-commissaris gehoord, is de inhoud van de telefoon van verdachte onderzocht, zijn camerabeelden bekeken en is onderzoek gedaan naar de inhoud van de telefoon van [slachtoffer] .
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw kunnen slechts twee momenten van fysiek geweld door verdachte tegen [slachtoffer] bewezen worden verklaard. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] op twee momenten heeft mishandeld. In de nacht van 15 op 16 juni 2023 heeft hij haar in het water geduwd. Toen zij uit het water kwam is er een worsteling tussen hen ontstaan, waarbij hij haar met de platte hand heeft geslagen, mogelijk ook tegen haar gezicht, en waarbij hij haar heeft geschopt. Later, op 16 juni overdag, heeft er een fysieke aanvaring tussen hen plaatsgevonden in de woning. Verdachte heeft [slachtoffer] toen met zijn vuisten geslagen. Op dat moment had hij een mes in één van zijn handen, omdat hij in de keuken bezig was. Verdachte heeft steeds ontkend dat hij [slachtoffer] met het mes heeft gestoken. Verdachte zag na de worsteling het mes op bed liggen en denkt dat [slachtoffer] zich mogelijk per ongeluk aan het mes heeft gesneden. Verdachte ontkent het overige aan hem ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen tegenstrijdig en inconsistent zijn en veel onwaarschijnlijkheden bevatten. Pas in haar derde verhoor heeft [slachtoffer] op detailniveau verklaard, terwijl de door haar omschreven gedragingen van verdachte steeds in ernst en omvang zijn toegenomen. Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen en roept veel vragen op. De door verdachte afgelegde verklaring van 15 september 2023 is echter consistent, niet op voorhand onaannemelijk en wordt niet door de bewijsmiddelen weerlegd. De ongerijmdheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen van [slachtoffer] komen mogelijk voort uit de bij haar aanwezige mentale c.q. psychische problematiek, aldus de raadsvrouw.
Een groot deel van de in de aangifte opgenomen beschuldigingen wordt bovendien niet, dan wel onvoldoende, ondersteund door ander bewijsmateriaal. Volgens de raadsvrouw kan de rechtbank dan ook slechts komen tot een bewezenverklaring van feit 2 meer subsidiair (mishandeling), voor zover het gaat om met geschoeide voet trappen tegen het lichaam van [slachtoffer] en het met vuisten en/of vlakke hand slaan tegen het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer] , waarbij geldt dat [slachtoffer] in juridische zin niet is aan te merken als levensgezel. Van dit strafverzwarende element dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken. Ook voor de feiten 1, 3, 4 en 5 dient verdachte te worden vrijgesproken wegens een gebrek aan voldoende wettig bewijs.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] consistent en betrouwbaar zijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat het in deze zaak om zeer heftige en beangstigende gebeurtenissen gaat, die zich in een periode van tien dagen hebben afgespeeld. In die context is het niet vreemd dat een slachtoffer niet direct alle omstandigheden en details van de daarvóór liggende periode compleet en chronologisch weet te benoemen. Dat tijden en gebeurtenissen in eerste instantie soms wat door elkaar heen lopen, is in zo’n situatie niet meer dan logisch.
In haar nadere verklaringen heeft [slachtoffer] haar eerste verklaring verduidelijkt, waar nodig gecorrigeerd en aangevuld met gebeurtenissen die in eerste instantie niet of zijdelings aan de orde waren gekomen. Dat [slachtoffer] een dubbele agenda zou hebben en verdachte zonder reden zou beschuldigen voor haar eigen persoonlijk gewin, zoals verdachte ter zitting heeft gesuggereerd, is niet gebleken. Sterker nog, [slachtoffer] heeft ten overstaan van de politie in eerste instantie ontkend dat verdachte haar iets heeft aangedaan, wilde daarna eigenlijk geen aangifte doen uit angst voor verdachte en heeft pas na de aanhouding van verdachte durven verklaren. Bovendien heeft [slachtoffer] ook verklaard dat verdachte op sommige momenten in de ten laste gelegde periode rustig naar haar was, dat het enkele dagen goed ging tussen hen, dat zij op een gegeven moment haar laptop terug kreeg, verdachte haar een dag niet opsloot en zij een gezellige dag op het strand hebben gehad. Dat zij in haar verklaringen de gebeurtenissen erger heeft gemaakt, blijkt nergens uit.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van dermate innerlijke tegenstrijdigheden in de verklaringen van [slachtoffer] , waardoor haar verklaringen als ongeloofwaardig zouden moeten worden aangemerkt. De rechtbank beoordeelt de verklaringen van [slachtoffer] als betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs.
De verklaringen van [slachtoffer] staan bovendien niet op zichzelf, maar vinden bevestiging en ondersteuning in andere bewijsmiddelen. Deze zullen bij de hierna te behandelen onderdelen van de tenlastelegging aan de orde komen.
Omwille van de chronologie zal de rechtbank de feiten in een andere volgorde behandelen dan vermeld op de tenlastelegging.
Dwang (feit 5)
[slachtoffer] heeft verklaard dat op 15 juni 2023 bij verdachte irritatie is ontstaan over berichten die zij via WhatsApp heeft verstuurd aan [naam 2] (verder: [naam 2] ). Verdachte heeft haar telefoon geleend en kennelijk de berichten gelezen, waarna hij haar de telefoon niet terug gaf. [slachtoffer] en verdachte zijn later die avond samen de hond van [slachtoffer] gaan uitlaten. Ze liepen linksaf een bospad in en gingen ergens op een bankje zitten. Daar kregen ze ruzie over de inhoud van de door [slachtoffer] aan [naam 2] verstuurde WhatsApp-berichten. Verdachte schreeuwde naar haar, sloeg haar met zijn vuisten en schopte haar. Vervolgens zei verdachte op dreigende toon dat zij in de naastgelegen sloot moest zwemmen. Omdat zij bang was, deed zij dit ook. Daarna moest zij van hem gaan rollen in de modder aan de waterkant. Terwijl zij dit deed, werd zij geschopt en geslagen door verdachte. Ook moest zij van verdachte bladeren eten. Vervolgens moest zij met haar blote handen een gat graven, waar zij haar hoofd in moest doen.
Toen verdachte het genoeg vond, zijn ze teruggegaan naar haar woning. Later die nacht moest [slachtoffer] van verdachte wederom naar buiten. Ze gingen naar een ander stukje bos, aan de rechterkant van de weg, waar zij van verdachte weer moest zwemmen in de sloot. [slachtoffer] denkt dat dit op 16 juni 2023 omstreeks 04:30 uur is geweest omdat het al licht werd. Over 17 juni 2023 heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte haar in de avond sloeg, stompte en schopte en dat als verdachte tegen haar zei dat ze op de grond moest gaan liggen of moest gaan staan, zij dat gelijk deed.
[slachtoffer] heeft later samen met verbalisanten dezelfde route gelopen als in de nacht van 15 op 16 juni 2023. Zij heeft het bankje aanwezen waarop zij en verdachte zaten toen de ruzie begon. Zij heeft op dat moment nogmaals haar verhaal gedaan, waarbij zij meer details van het gebeurde heeft gegeven. [slachtoffer] heeft aan de verbalisanten het gat aangewezen dat zij van verdachte met haar blote handen had moeten graven en waar zij haar hoofd in moest stoppen. Verbalisanten zagen op ongeveer anderhalve meter vanaf de slootkant een gat in de grond. Dit gat was ongeveer 40 centimeter breed en ongeveer 30 centimeter diep.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door camerabeelden van de nacht van 15 op 16 juni 2023 die zich in het dossier bevinden. Op genoemde beelden zijn [slachtoffer] en verdachte op verschillende momenten te zien.
De betreffende bewegende beelden zijn tevens ter terechtzitting getoond. De rechtbank komt op basis van de beelden tot de volgende conclusies. Wanneer verdachte en [slachtoffer] voor de eerste keer in beeld komen, loopt [slachtoffer] naast verdachte. Beiden lopen met normale passen achter de hond aan. Het is dan rond 00:05 uur. Zij slaan samen linksaf een bospad in, waarna zij uit beeld verdwijnen. Bij terugkomst uit het bospad, ruim anderhalf uur later, is te zien dat [slachtoffer] ineengedoken loopt, haar schouders optrekt en haar armen voor haar buik over elkaar heen slaat. Tevens is te zien dat haar (op dat moment donkerder gekleurde) kleding en (haar inmiddels loshangende) haren nat zijn. [slachtoffer] maakt een verslagen en hulpeloze indruk, en volgt verdachte die voor haar loopt.
Wanneer verdachte en [slachtoffer] rond 03:37 uur weer op de beelden te zien zijn, ditmaal zonder hond, loopt verdachte met één hand in zijn zak met grote passen voor [slachtoffer] uit. [slachtoffer] aarzelt en blijft een aantal keer stilstaan. Na aansporing door verdachte (hij draait zich een aantal keer om en maakt gebaren naar [slachtoffer] ) loopt zij achter hem aan en slaan zij rechtsaf een bospad in. Wanneer verdachte en [slachtoffer] rond 04:11 uur terugkeren uit het bospad, lijkt [slachtoffer] verstijfd. Zij houdt haar armen strak langs haar lichaam en trekt haar schouders wat op. Op de beelden is een duidelijke wijziging in de lichaamshouding van [slachtoffer] te zien naarmate de nacht vordert. Dit in tegenstelling tot de lichaamshouding van verdachte, die breeduit loopt. Hij maakt zich nog breder door zijn armen ietwat opzij te houden.
Naast de beelden wordt de verklaring van [slachtoffer] ook nog op andere wijze ondersteund. Zo wordt het gat in de grond waar [slachtoffer] over heeft verklaard daadwerkelijk aangetroffen in de buurt van het bankje bij het linker bospad. Daarbij valt op dat [slachtoffer] heeft verklaard dat het graven lastig was, vanwege de vele wortels in de grond. Op de foto van het gat is duidelijk te zien dat zich in de grond vele (dikke) wortels van planten bevinden. Nu de verklaring van [slachtoffer] op verschillende punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, volgt de rechtbank de aangifte van [slachtoffer] en acht zij bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen om te gaan zwemmen, een gat te graven om haar hoofd in te doen, om bladeren te eten en om op commando te gaan zitten of staan.
Poging doodslag / poging zware mishandeling / mishandeling (feit 2)
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar in de nacht van 15 op 16 juni 2023 buiten bij het bospad met kracht met vuisten heeft geslagen en geschopt. Nadat verdachte en zij op 16 juni 2023 in de vroege ochtend terugkeerden in haar woning, heeft verdachte haar vrijwel continu geslagen en geschopt, waarbij ook een stukje van haar tandvlees scheurde. Later die dag heeft verdachte een mes uit de keuken gepakt en heeft hij haar met dat mes in haar rechter bovenbeen gestoken. De volgende dag, nadat zij naar [plaats] waren geweest, heeft verdachte haar meermalen met zowel gebalde vuisten als met de platte hand geslagen, terwijl zij op het bed lag. Hij sloeg ook op haar hoofd en schopte haar. Op 20 juni 2023 kregen zij weer ruzie, waarbij zij opnieuw langdurig door verdachte is geslagen en geschopt. Ook de volgende dagen, op 21 en 22 juni 2023, werd zij door hem meerdere malen geslagen en geschopt. Verdachte heeft haar ook met schoenen aan getrapt terwijl zij op de grond lag. Op 23, 24 en 25 juni 2023 vond er geen geweld plaats, maar op 26 juni 2023, na het bezoek aan het politiebureau waar aan verdachte een huisverbod was uitgereikt, heeft verdachte [slachtoffer] weer langdurig met vuisten en met platte hand op haar hoofd geslagen.
De verklaring van [slachtoffer] vindt steun in diverse bewijsmiddelen. De politie is op 23 juni 2023 bij de woning van [slachtoffer] langsgegaan en heeft toen al geconstateerd dat haar armen, benen en gezicht onder de blauwe plekken zaten. Op 26 juni 2023 heeft de politie aan de hand van foto’s van het gezicht van [slachtoffer] geconstateerd dat zij een blauw oog en een zwelling in het gezicht had, wat eerder die dag nog niet het geval was.
Op 28 juni 2023 is door een forensisch arts een letselrapportage opgesteld, waarbij naast een groot aantal bloeduitstortingen en huidbeschadigingen ook een snij-/steekwond in het rechter bovenbeen werd geconstateerd. De forensisch arts heeft in het rapport opgenomen dat de bloeduitstortingen goed kunnen worden verklaard door een stompe krachtsinwerking die kan optreden bij het slaan met vuisten. De oppervlakkige huidbeschadigingen kunnen goed worden verklaard door een schavende krachtsinspanning die kan optreden bij schoppen met schoeisel. De snij-/steekwond kan daarnaast goed worden verklaard door een krachtsinwerking met een scherp voorwerp zoals een mes.
In de telefoon van verdachte zijn diverse foto’s aangetroffen waarop het letsel bij [slachtoffer] waarneembaar is. Deze foto’s zijn gemaakt op 17, 18 en 22 juni 2023. Op de foto van 17 juni 2023 is de snij-/steekwond in haar been zichtbaar, op de andere foto’s is te zien dat het lichaam van [slachtoffer] , waaronder haar gezicht, onder de bloeduitstortingen en rode verkleuringen zit.
Op basis van de verklaring van [slachtoffer] , de waarnemingen door de verbalisanten, de letselverklaring en de foto’s stelt de rechtbank vast dat verdachte gedurende een lange periode veelvuldig en grof geweld tegen [slachtoffer] heeft gebruikt. Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes gestoken, heeft haar veelvuldig op haar lichaam en hoofd geslagen en gestompt en met geschoeide voet geschopt. Hoewel dit geweld fatale gevolgen had kunnen hebben, kan niet zonder meer worden gezegd dat de kans dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden, aanmerkelijk is geweest. Daarvoor is te weinig bekend over de kracht en intensiteit waarmee geweld is uitgeoefend op (kwetsbare) delen van het lichaam. Voorwaardelijk opzet op de dood kan daarom niet worden aangenomen.
Verdachte heeft echter een groot risico genomen dat [slachtoffer] door zijn handelen ernstig en blijvend letsel zou oplopen in de vorm van bijvoorbeeld hersenletsel, oogletsel, steekletsel of ontsierende littekens op haar lichaam. De kans op het ontstaan daarop acht de rechtbank aanmerkelijk en verdachte moet zich daarvan op dat moment bewust zijn geweest. Met de officier van justitie acht de rechtbank daarom bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , zoals ten laste gelegd onder feit 2 subsidiair.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1)
Verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer] (op verschillende momenten in) een periode van tien dagen van haar vrijheid heeft beroofd. Vrijheidsberoving kan plaatsvinden door iemand fysiek te beletten te vertrekken, door bijvoorbeeld iemand op te sluiten of vast te binden, maar ook op andere manieren. Zo kan een dusdanig dreigende situatie worden gecreëerd dat een slachtoffer zich daaraan niet durft te onttrekken. Ook dergelijke situaties hebben te gelden als wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat een slachtoffer beschikt over een sleutel van de ruimte of dat de ruimte überhaupt niet op slot is, staat een bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving niet in de weg.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij na het gebeurde in de nacht van 15 op 16 juni 2023 anderhalve week tegen haar wil in haar eigen woning is vastgehouden. Verdachte deed de deur steeds op slot en heeft haar ook een nacht vastgebonden aan haar polsen en enkels. Verdachte heeft [slachtoffer] bovendien haar telefoon, die hij de avond van 15 juni 2023 had gebruikt, niet teruggegeven. Later heeft hij ook haar laptop afgenomen, die zij op 24 juni 2023 pas van hem terug heeft gekregen. In deze dagen heeft verdachte gedreigd haar te vermoorden als ze met de politie zou praten en heeft hij ook andere bedreigingen tegen haar geuit. Verdachte heeft volgens [slachtoffer] gezegd dat hij haar keel zou doorsnijden met een mes. Getuige [naam 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen haar heeft verteld dat verdachte meermalen zou hebben gedreigd om haar nog een keer te steken. Tijdens deze vrijheidsbeneming heeft verdachte volgens de verklaring van [slachtoffer] voortdurend geweld tegen haar gebruikt of haar bedreigd met het toepassen van (nog meer) geweld.
De verklaring van [slachtoffer] vindt onder meer ondersteuning in één van de foto’s die in de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Op de betreffende foto, die op 22 juni 2023 is gemaakt, is te zien dat [slachtoffer] , slechts gekleed in een onderbroek, op een bed ligt. Haar hele lichaam, waaronder armen, benen, buik, heup en gezicht, zit onder de bloeduitstortingen. Haar enkels zijn vastgebonden met een zwarte band. Met één arm bedekt zij haar ogen. De bewering van verdachte dat dit vastbinden had plaatsgevonden in het kader van seks acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Zo verdachte daar seksueel genot van heeft ondervonden is het, in het licht van de lichamelijke staat waarin [slachtoffer] op dat moment verkeerde en de overige bevindingen van het dossier, ondenkbaar dat dergelijk genot ook de intentie van [slachtoffer] is geweest. Het vastbinden van haar enkels kan dan ook niet anders zijn bedoeld dan om [slachtoffer] (tegen haar wil) in haar bewegingsvrijheid te belemmeren.
Onderzoek naar de schermtijd van de telefoon van [slachtoffer] heeft uitgewezen dat deze telefoon gedurende een periode van enkele dagen niet is gebruikt. Door het afpakken van haar telefoon en later ook haar laptop, werd zij door verdachte afgesloten van de buitenwereld en kwam zij steeds meer in de macht van verdachte.
Dat zij door verdachte van de buitenwereld werd afgesloten blijkt ook uit de verklaring van de tante van [slachtoffer] en getuige [naam 3] van de hondenuitlaatservice. Zij zijn op respectievelijk 18 en 22 juni 2023 bij [slachtoffer] aan de deur geweest, waarbij verdachte ervoor zorgde (door steeds zelf de deur open te doen) dat zij niet in contact konden komen met [slachtoffer] , die zich op dat moment wel in haar woning bevond.
Door het aanhoudende geweld, waaronder het steken met een mes in haar been, vreesde [slachtoffer] voor haar leven en was zij bang dat verdachte haar opnieuw iets zou aandoen. Verdachte heeft [slachtoffer] niet alleen fysiek verhinderd om haar woning te verlaten, maar heeft ook een dusdanig bedreigende en intimiderende sfeer gecreëerd dat zij zich niet meer aan de door verdachte over haar uitgeoefende macht kon of durfde te onttrekken. Ook op momenten dat zij feitelijk wel de woning kon verlaten, durfde zij dit niet aan. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Dit ligt anders waar het de reis naar [plaats] betreft op 17 juni 2023, waarbij [slachtoffer] niet steeds in de invloedsfeer van verdachte verbleef. Daarna heeft de wederrechtelijke vrijheidsberoving zich echter weer voortgezet.
Mishandelingen (feit 3)
Naast de poging tot zware mishandeling heeft [slachtoffer] ook over ander gewelddadig handelen van verdachte verklaard. Zo verklaart zij dat verdachte haar na terugkomst uit [plaats] op 17 juni 2023 op haar oor heeft geslagen.
Ook is [slachtoffer] heel vaak met een plastic stok geslagen, voornamelijk op haar schenen, armen en vingers. Verdachte sloeg dan voornamelijk op plekken die al blauw waren van de eerdere mishandelingen, wat extra pijn deed. Zij mocht kiezen tussen de plastic stok of voor stompen op haar hoofd. Zij koos voor de stok omdat dit haar minder gevaarlijk leek. Deze verklaring van [slachtoffer] wordt bevestigd door de letselverklaring, waaruit blijkt dat [slachtoffer] oppervlakkige huidbeschadigingen had op haar beide schenen. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte haar een knietje heeft gegeven op haar vagina. Dat deed veel pijn en zij heeft daar dagen lang last van gehad. Verdachte heeft volgens [slachtoffer] ook heel vaak aan haar haren getrokken. Hij trok dan zo hard dat er plukken haar uitvielen.
In het licht van de andere bewezenverklaarde geweldsuitbarstingen van verdachte en de betrouwbare verklaringen van [slachtoffer] acht de rechtbank alle hiervoor genoemde gedragingen bewezen. Deze gedragingen zijn steeds als mishandeling te kwalificeren.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door haar in het water te duwen. [slachtoffer] heeft zelf niet verklaard dat zij door verdachte in het water is geduwd, maar zegt dat zij door verdachte is gedwongen om het water in te gaan. Daarnaast is niet gebleken dat [slachtoffer] pijn of letsel daarvan heeft ondervonden. Van dit onderdeel zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door het gooien van voorwerpen naar haar. Uit het dossier kan niet eenduidig worden opgemaakt dat dit ook in de ten laste gelegde periode is gebeurd, terwijl bovendien niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] daardoor pijn of letsel heeft ondervonden. Ook van dit onderdeel zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte tevens vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid dat de mishandelingen zich hebben gericht tegen een levensgezel. Verdachte en [slachtoffer] kenden elkaar al langer, maar kregen pas eind mei 2023 een relatie. Zij woonden slechts enkele weken samen toen de bewezenverklaarde mishandelingen plaatsvonden.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] niet als ‘levensgezel’ van verdachte in de zin van artikel 304, eerste lid onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) kan worden aangemerkt. Doorslaggevend voor het begrip ‘levensgezel’ is dat sprake moet zijn van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze hechtheid is niet per se gegeven met het enkele feit van het samenwonen. De relatie tussen verdachte en [slachtoffer] voldoet resumerend niet aan dit criterium.
Bedreigingen (feit 4)
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op verschillende manieren is bedreigd door verdachte. Hij zou gedreigd hebben haar dood te maken wanneer ze met de politie zou bellen, verdachte zou haar opnieuw gaan steken en verdachte zou tevens hebben gedreigd haar te slaan met een hete koekenpan en haar hand naar een heet tosti-ijzer hebben getrokken.
De verklaring van [slachtoffer] wordt op diverse punten ondersteund door verschillende bewijsmiddelen. Zo heeft [naam 1] bij de politie verklaard dat [slachtoffer] haar direct nadat zij was gevlucht voor verdachte heeft verteld dat verdachte haar dood zou gaan maken als ze aangifte zou doen. Dit blijkt ook uit de verschillende berichten die [slachtoffer] en [naam 1] op 26 juni 2023 via Instagram hebben uitgewisseld.
Voor wat betreft de bedreiging met het opnieuw steken met een mes heeft te gelden dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken met een mes. De rechtbank vindt daarin steun dat verdachte [slachtoffer] later met deze gebeurtenis heeft bedreigd.
Nu de verklaring van [slachtoffer] op verschillende punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] over de bedreigingen betrouwbaar en neemt zij de verklaring van [slachtoffer] als uitgangspunt voor de bewezenverklaring.
Ten aanzien van het onderdeel ‘je gaat weer zwemmen’ overweegt de rechtbank dat dit geen bedreiging oplevert zoals bedoeld in artikel 285 WvSr.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op meerdere tijdstippen in de periode van 15 juni 2023 tot en met 24 juni 2023 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer]
- in haar woning te houden en de deur van voornoemde woning te vergrendelen en
- aan haar enkels en handen vast te binden en
- haar telefoon en laptop af te pakken en
- te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend gezegd voornoemde [slachtoffer] te vermoorden als zij met de politie zou praten en "Je moet maar zien of je de ochtend nog gaat halen" en "Je gaat zien", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en door te dreigen met het nogmaals steken met een mes,
in elk geval voornoemde [slachtoffer] te belemmeren die woning te verlaten;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
in de periode van 15 juni 2023 tot en met 26 juni 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermaals met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft getrapt en
- meermaals met kracht met zijn vuisten en met vlakke hand tegen het hoofd en lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en
- met een mes in het bovenbeen van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op meer tijdstippen in de periode van 15 juni 2023 tot en met 26 juni 2023 te [plaats] [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- meermaals met kracht met zijn vuisten en met vlakke hand tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan en
- meermaals met kracht met een plastic stok tegen de schenen en armen en vingers, van voornoemde [slachtoffer] te slaan en
- met kracht met zijn knie tegen de vagina van voornoemde [slachtoffer] te stoten en
- meermaals met kracht aan de hoofdharen van voornoemde [slachtoffer] te trekken en
- met kracht op het oor van voornoemde [slachtoffer] te slaan;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op meer tijdstippen in de periode van 15 juni 2023 tot en met 26 juni 2023 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de volgende woorden gezegd en/of handelingen verricht:
- "Ik ga je dood maken als je met de politie praat", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- voornoemde [slachtoffer] te zeggen dat hij haar wederom zal steken
- voornoemde [slachtoffer] te bedreigen om haar met een hete koekenpan te slaan en de handen van [slachtoffer] richting een heet tosti-ijzer te brengen;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
in de periode van 15 juni 2023 tot en met 26 juni 2023 in Nederland [slachtoffer] door geweld en door bedreiging met geweld wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer] gedwongen
- dat voornoemde [slachtoffer] moest gaan zwemmen en
- dat voornoemde [slachtoffer] een gat moest graven en hier vervolgens haar hoofd in moest doen en
- dat voornoemde [slachtoffer] bladeren moest eten - dat voornoemde [slachtoffer] op commando moest gaan zitten en staan.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 1 maart 2023. Deze bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Daarnaast heeft zij een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v WvSr voor de duur van vijf jaar gevorderd, bestaande uit een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en een locatieverbod voor heel [plaats] en voor de adressen van de moeder en oma van [slachtoffer] in [plaats] . Ook deze maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank een gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 38z WvSr aan verdachte zal opleggen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft er op gewezen dat verdachte, afgezien van een mishandeling van aangeefster [slachtoffer] in 2021, geen relevante justitiële documentatie heeft. Daarnaast moet rekening worden gehouden met artikel 63 WvSr in verband met een onherroepelijke veroordeling op 31 augustus 2023. Uitgaande van haar standpunt dat slechts een veroordeling kan volgen voor hooguit twee mishandelingen, is de raadsvrouw van mening dat een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie geëist in de rede ligt. Verdachte heeft inmiddels te lang in voorarrest gezeten en zal daarom onmiddellijk in vrijheid moeten worden gesteld.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van tien dagen schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot zware mishandeling, diverse mishandelingen en bedreiging van zijn toenmalige vriendin. Ook heeft hij haar gedwongen tot het verrichten en ondergaan van zeer vernederende handelingen, waaronder het haar midden in de nacht laten zwemmen in de sloot en het eten van bladeren. Het slachtoffer is door hem bont en blauw geslagen en getrapt en zij is door hem met een mes in haar been gestoken. Verdachte heeft het slachtoffer belet om haar eigen huis te verlaten, waarbij zij door hem ook enige tijd aan haar enkels en handen is vastgebonden. Dit stuitende en sadistische geweld heeft blijkens de spreekrechtverklaring een grote impact gehad op het slachtoffer. Dat haar alle autonomie was ontnomen doordat zij niet mocht gaan en staan waar zij wilde, niet mocht slapen wanneer zijn wilde, zij op momenten geen water mocht drinken, zij geen contact met de buitenwereld kon hebben, zij een nacht vastgebonden heeft gezeten, zij mensonterende bevelen moest opvolgen, en dat zij door dit alles dagenlang in doodsangst heeft gezeten, heeft haar naar eigen zeggen nog veel meer beschadigd dan al het door verdachte tegen haar gebruikte fysieke geweld. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat verdachte het slachtoffer ook nog heeft belet contact te hebben met mensen die zich zorgen om haar maakten en aan de deur stonden. Verdachte heeft het slachtoffer afgezonderd van alles en iedereen in haar omgeving door haar dagenlang de toegang tot de buitenwereld te beletten, waarbij het slachtoffer in doodsangst heeft verkeerd.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte op 26 mei 2021 is veroordeeld voor een mishandeling op 20 februari 2021. Deze mishandeling was gericht tegen hetzelfde slachtoffer als in de onderhavige zaak, met wie verdachte ook toen een relatie had. Recente veroordelingen zien vooral op overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.
Over verdachte is een psychologische en psychiatrische rapportage opgemaakt.
De psycholoog, R.A. Sterk, komt in het rapport van 28 februari 2024 tot de conclusie dat bij betrokkene (verdachte) sprake is van een ernstige stoornis in alcoholgebruik. Tevens is er bij hem sprake van een angst- en paniekstoornis. Er zijn aanwijzingen gevonden voor persoonlijkheidsproblematiek, maar de aard en ernst ervan konden niet goed worden vastgesteld. Van de genoemde psychische problematiek was sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
De psychische stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde, voor zover betrokkene de feiten heeft bekend. De psycholoog adviseert om deze feiten in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen. De kans op herhaling moet als matig worden ingeschat.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt behandeling geïndiceerd. Deze behandeling dient zich te richten op de gebrekkige coping en geringe frustratietolerantie van betrokkene, waarbij zijn stoornis in alcoholgebruik centraal staat. Tevens dient hierbij aandacht uit te gaan naar zijn angststoornis, die samenhangt met zijn gebrekkige coping. Binnen een behandelsetting zou nader onderzoek naar persoonlijkheidsproblematiek kunnen worden gedaan. De psycholoog adviseert om betrokkene een behandeling aan te bieden in een forensische verslavingskliniek. In tweede instantie dient zijn leven weer op de rails te worden gezet en dient er aandacht uit te gaan naar het zoeken van een woning en werk. Wanneer betrokkene uiteindelijk op zichzelf woont, zou hij ambulant verder kunnen worden behandeld door een forensisch psychiatrische polikliniek zoals De Waag of door een forensisch FACT-team, dat meer outreachend werkt.
De psychiater, J. Marx, komt in het rapport van 27 februari 2024 tot vrijwel dezelfde conclusie, namelijk dat bij betrokkene sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol en van een angststoornis.
In de periode van de ten laste gelegde feiten was er sprake van problematisch gebruik van alcohol door betrokkene. Het blijft echter ongewis of betrokkene ten tijde van (een deel van) de ten laste gelegde feiten onder invloed was van alcohol. Een directe doorwerking vanuit de stoornis in het gebruik van alcohol kan dan ook niet worden onderbouwd.
De psychiater heeft zich onthouden van een uitspraak omtrent de toerekening, omdat niet kan worden aangetoond dat de stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed. Hierdoor kan evenmin beschreven worden of (en zo ja in welke mate) een behandeling gericht op abstinentie van alcohol bij zal dragen aan het terugdringen van de kans op recidive.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 1 maart 2024 is te lezen dat de reclassering geen beschermende factoren ziet. Als risico-verhogende factoren signaleren zij het alcoholgebruik, het psychosociaal functioneren, een partnerrelatie, het ontbreken van huisvesting en mogelijk ook de pro-criminele houding van verdachte.
De reclassering ziet een gemiddeld-hoog risico op recidive en letselschade, waarvoor noodzakelijk is dat verdachte passende hulp krijgt. Een vrijwillig kader bleek tot dusver niet afdoende, zodat de reclassering interventies binnen het gedwongen kader geïndiceerd acht. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een alcoholverbod, een contactverbod en een locatieverbod (zonder elektronische monitoring) met betrekking tot het slachtoffer.
Ter terechtzitting heeft de reclasseringswerker mw. S. Bakker verklaard dat verdachte op 1 maart 2023 bij het NIFP is aangemeld voor een indicatiestelling voor forensische zorg (IFZ), maar dat op dit moment nog geen kliniek bekend is waar hij kan worden opgenomen voor een klinische behandeling.
De rechtbank volgt de conclusie van de psychiater en de psycholoog wat betreft de door hen vastgestelde stoornissen. Hoewel niet kan worden vastgesteld of en in welke mate verdachte ten tijde van de feiten onder invloed van alcohol was, acht de rechtbank aannemelijk dat het alcoholgebruik van verdachte in de tien dagen waarbinnen het bewezenverklaarde zich heeft afgespeeld, heeft bijgedragen aan zijn gewelddadige gedrag. De politie heeft op 23 juni 2023 geconstateerd dat de woning van [slachtoffer] – waar verdachte verbleef – vol lege blikjes bier lag en bovendien was verdachte ook bij zijn aanhouding op 26 juni 2023 onder invloed van alcohol. De rechtbank zal verdachte daarom de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toerekenen.
Verdachte heeft maar zeer beperkt openheid van zaken gegeven en heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Dit baart de rechtbank zorgen met het oog op de toekomst. Gelet op de lange duur van de vrijheidsberoving, het harde en sadistische karakter van de bewezen verklaarde feiten en de onverschillige houding van verdachte ter terechtzitting (ook richting het slachtoffer), vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie te laag. De rechtbank komt tot de oplegging van een aanmerkelijk zwaardere straf. Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Aangezien het in deze zaak gaat om meerdere misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, zal de rechtbank deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. Daarbij komt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Niet alleen is verdachte in het verleden eerder veroordeeld voor een geweldsmisdrijf (tegen hetzelfde slachtoffer), maar ook de deskundigen hebben verklaard dat er bij verdachte sprake is van een niet te verwaarlozen recidiverisico in partnerrelaties.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de maatregel ex artikel 38v WvSr opleggen met een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] en een locatieverbod betreffende de woonplaats van [slachtoffer] en de straat van haar moeder en oma. Deze maatregel is noodzakelijk om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst wederom belastend zal gedragen jegens aangeefster. Daarom zal de rechtbank ook bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank ziet vanwege de op drie jaar te bepalen proeftijd en de maatregel van 38v WvSr gedurende vijf jaar geen aanleiding om daarnaast de door de officier van justitie gevorderde maatregel ex artikel 38z WvSr op te leggen.
Beslag
In het onderzoek is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- telefoontoestel, Redmi (PL1300-2023140362-G6360289)
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze telefoon zal worden verbeurdverklaard.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de telefoon zal worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoon niet mogelijk is, omdat niet aan de daaraan in artikel 33a WvSr gestelde eisen is voldaan. De rechtbank zal daarom bevelen dat deze telefoon, na het definitief verwijderen van de in de telefoon aanwezige foto’s van slachtoffer [slachtoffer] , aan verdachte wordt teruggegeven.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. C.A. Bouw, vordert € 1.862,63 aan vergoeding van materiële schade (huurlasten € 1.168,63, telefoon € 99,-, contant opgenomen geldbedrag € 210,- en toekomstige medische kosten € 385,-), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Mr. Bouw heeft verzocht om de toekomstige medische kosten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze kosten nog onzeker zijn en zijn opgevoerd met het oog op een eventueel hoger beroep.
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie is van mening dat de gevorderde materiële en immateriële schade integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het deel van de vordering dat ziet op de aanschaf van de telefoon en het opgenomen geld niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen omdat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste.
Ook de gevorderde huurlasten moeten niet-ontvankelijk worden verklaard, in de eerste plaats met het oog op de door de raadsvrouw bepleite vrijspraak. Er is daarnaast onvoldoende verband tussen de verhuizing van aangeefster en de ten laste gelegde feiten. Aangeefster was volgens de raadsvrouw al veel langer op zoek naar een andere woning.
Het deel van de vordering dat ziet op toekomstige medische kosten dient te worden afgewezen.
De gevorderde immateriële schade moet aanmerkelijk worden gematigd, omdat de psychische schade mee lijkt te vallen en aangeefster ook vóór het ten laste gelegde al mentale en/of psychische problemen had.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Gezien de aard en impact van het bewezenverklaarde acht de rechtbank het alleszins begrijpelijk dat de benadeelde partij niet langer in haar woning op Uilenstede wilde verblijven. Zij heeft daarom niet het huurgenot genoten waarvoor zij wel had betaald. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gevorderde huurlasten ter hoogte van
€ 1.168,63voor toewijzing in aanmerking komen. Dat de benadeelde partij ook voorafgaand aan het ten laste gelegde al op zoek was naar een andere woning, is voor de beoordeling van de vordering niet relevant.
Ook de kosten van de pintransactie vanaf de rekening van de benadeelde partij ter hoogte van
€ 210,-en de aankoop door verdachte van de mobiele telefoon van
€ 99,-met geld afkomstig van de rekening van de benadeelde partij, komen voor toewijzing in aanmerking. Deze transacties zijn door verdachte verricht ten tijde van de onder feit 1 bewezenverklaarde vrijheidsberoving en dienen ook in dat licht te worden bezien. Door de vergaande controle die verdachte op dat moment over de benadeelde partij uitoefende, zijn deze schadeposten een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.
De toekomstige medische kosten zal de rechtbank, zoals ook door de benadeelde partij verzocht, niet-ontvankelijk verklaren.
Vaststaat bovendien dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een groot aantal blauwe plekken en een steekwond in haar been. Zij heeft veel pijn ondervonden en heeft ongemak ervaren. Dat de bewezenverklaarde feiten ook impact hebben gehad op de psychische gesteldheid van de benadeelde partij is evident. Dat de benadeelde partij geen deskundigenberichten heeft overgelegd waarin het gestelde geestelijk letsel wordt vastgesteld is geen beletsel om psychische schade te veronderstellen. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengen dat de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Wel acht de rechtbank de immateriële schade met de huidige onderbouwing tot een lager bedrag toewijsbaar dan is gevorderd. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is voltooid, te weten 26 juni 2023.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het restant van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f WvSr aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 63, 282, 284, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk iemand van zijn vrijheid beroven;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
een ander door bedreiging met geweld gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij de reclasseringsinstelling in de regio waar hij verblijft. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een nader te bepalen instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra de instelling daartoe een aanbod kan doen. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich, ten minste aansluitend op de klinische behandeling, behandelen door een nader te bepalen instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich ten minste op het voorkomen van een terugval in alcoholgebruik en agressie- en emotieregulatie beheersing. De behandeling start zodra de zorgverlener daartoe een aanbod kan doen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hier ook het innemen van medicijnen onder vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering/de Divisie Individuele Zaken. Het verblijf start zodra de instelling hiertoe een aanbod kan doen. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Alcoholverbod
Veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Legt op de maatregel (artikel 38v Wetboek van Strafrecht) dat veroordeelde voor de duur van 5 (vijf) jaren
:
 op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
 zich niet zal ophouden binnen de grenzen van de
gemeente [plaats];
 zich niet zal ophouden in de
[adres];
 zich niet zal ophouden in de
[adres].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 (zeven) dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Gelast de teruggave aan slachtoffer verdachte van:
- telefoontoestel, Redmi (PL1300-2023140362-G6360289), na definitieve verwijdering van de in deze telefoon aanwezige foto’s van het slachtoffer [slachtoffer] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 1.477,63(duizend vierhonderd zevenenzeventig euro en drieënzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en
€ 10.000,-(tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 11.477,63(elfduizend vierhonderd zevenenzeventig euro en drieënzestig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
92dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. I. Mannen en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2024.