ECLI:NL:RBAMS:2024:1551

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
C/13/744928 / KG ZA 24-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op het aangaan van verplichtingen door vennootschappen zonder instemming van de eiser in een kort geding

In deze zaak, die op 20 maart 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. B.P.J.M.L. Vliexs, een verbod voor gedaagden om namens de special purpose vehicles (SPV's) verplichtingen aan te gaan zonder voorafgaande instemming van eiser. Eiser is de enige bestuurder en indirect enig aandeelhouder van [bedrijf 3] B.V. en heeft samengewerkt met gedaagden in verschillende vastgoedprojecten, waarbij samenwerkingsovereenkomsten zijn gesloten. Gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hebben echter zonder instemming van eiser verplichtingen aangegaan, wat heeft geleid tot een geschil. De voorzieningenrechter oordeelde dat de samenwerkingsovereenkomsten geen aandeelhoudersovereenkomsten zijn en dat gedaagden als bestuurders van de SPV's zelfstandig besluiten kunnen nemen. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter adviseerde partijen om hun geschil via mediation op te lossen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/744928 / KG ZA 24-23 MDvH/MAH
Vonnis in kort geding van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 13 februari 2024,
advocaat mr. B.P.J.M.L. Vliexs te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RBR REAL ESTATE I WILLEM II SINGEL B.V.,
gevestigd te Hillegom,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RBR REAL ESTATE II - MARIAGARDESTRAAT B.V.,
gevestigd te Hillegom,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RBR REAL ESTATE III - ZWARTBROEKSTRAAT B.V.,
gevestigd te Hillegom,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RBR REAL ESTATE IV - MINDERBROEDERSSINGEL B.V.,
gevestigd te Hillegom,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RBR REAL ESTATE V - SCHUITENBERG B.V.,
gevestigd te Hillegom,
gedaagden,
advocaat mr. D. Sjouke te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden 1 en 2 afzonderlijk: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Gedaagden 3 tot en met 7 zullen gezamenlijk worden aangeduid als de SPV’s en afzonderlijk ook als RBR-I, -II, -III, -IV en -V.

1.De procedure

Bij de zitting van 6 maart 2024 waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Vliexs,
- aan de kant van gedaagden: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , met mr. Sjouke.
Tijdens de zitting heeft [eiser] de dagvaarding toegelicht. Gedaagden hebben verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is enig bestuurder en indirect enig aandeelhouder van [bedrijf 3] B.V. ( [bedrijf 3] ).
2.2.
[gedaagde 1] is indirect enig aandeelhouder en indirect bestuurder van
[bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ).
2.3.
[eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben samengewerkt in vijf vastgoedprojecten. Zij hebben daartoe in 2016 en 2017 een aantal panden in Roermond aangekocht. Voor ieder project hebben zij een (nagenoeg gelijkluidende) samenwerkingsovereenkomst gesloten (SOK-I tot en met -V). Voor de uitvoering van elk project hebben zij telkens na het sluiten van de SOK een speciale projectvennootschap ofwel
special purpose vehicle(SPV) opgericht.
2.4.
De inhoud en strekking van de vijf SOK’s zijn nagenoeg gelijk aan elkaar met als enig onderscheid een verschil in nummering. De SOK’s luiden, voor zover van belang, als volgt:

OVEREENKOMST
(samenwerking)
ONDERGETEKENDEN:
1. [ [eiser] ]: “ [eiser] ”
2. [ [gedaagde 2] ]: “ [gedaagde 2] ”
3. [ [gedaagde 1] ]: “ [gedaagde 1] ”
(…)
HET VOLGENDE IN AANMERKING NEMENDE:
a. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben sinds 2013 een samenwerking in
[bedrijf 1] BV[…] voor zogenaamde problematische vastgoedvraagstukken;
b. [gedaagde 1] en [eiser] hebben sinds 2010 een goede samenwerking op het gebied van financiering en realisatie van vastgoedprojecten;
c. [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben met elkaar afgesproken om
projectmatigsamen te werken bij de 'grotere en complexere' vastgoedprojecten, waarbij de grove taakverdeling is: [eiser] 'bouwkundige zaken en bouwbegeleiding', [gedaagde 2] 'commercieel en verhuur' en [gedaagde 1] 'financieren en structureren', waarbij ieders inzet wordt gewaardeerd op 1/3, 1/3 en 1/3;
d. […]
e. [eiser] zal zijn werkzaamheden in beginsel leveren vanuit
[bedrijf 2] BV[…], [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zullen dat in beginsel vanuit, of door tussenkomst, van
[bedrijf 1] BV[…] gaan doen;
f. In het kader van deze samenwerking heeft zich een eerste project aangediend, te weten het project
Willem II Singel 4-6 te Roermond,afgekort "W2S" […];
g. [eiser] heeft aangegeven voor 1/3 te willen participeren in het aandelenkapitaal van een nog op te richten 'special purpose vennootschap', afgekort "SPV", waarin het project "W2S" zal worden gerealiseerd, en vervolgens geëxploiteerd;
h. […]
i. [gedaagde 1] zal zorgen voor de oprichting van de "SPV" en hierbij 2/3 van de aandelen laten plaatsen bij
[bedrijf 1] BVen 1/3 bij
[bedrijf 3] BV;
j. [..];
k. de bestuurder van de "SPV" zal
[bedrijf 1] BVzijn, vertegenwoordigt door haar bestuurder [gedaagde 1] ; alle verplichtingen hebben de voorafgaande instemming nodig van [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ; voor het aangaan van verplichtingen binnen het vooraf door [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] goedgekeurde of vastgestelde budget zal een volmacht worden verstrekt;
l. […]
m. […]
n. Partijen zullen periodiek, doch minimaal eens per maand, overleg hebben over de voortgang van het project "W2S", alsook over te nemen besluiten ter bevordering van de realisatie en de exploitatie;
o. […]
p. […]
q. Partijen hebben afgesproken om de vrij uitkeerbare winst eens per jaar in de vorm van dividend uit te keren, waarbij de 'uitkeringstoets' zulks een uitkering zal moeten toelaten;
r. Partijen wensen de gemaakte afspraken vast te leggen in een overeenkomst
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
- [eiser] verklaart bij ondertekening van deze overeenkomst aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] akkoord te zijn met, en zich te houden aan, de afspraken zoals deze onder c. tot en met q. in de hierboven geschreven considerans zijn verwoord
- [gedaagde 2] verklaart bij ondertekening van deze overeenkomst aan [eiser] en [gedaagde 1] akkoord te zijn met, en zich te houden aan, de afspraken zoals deze onder c. tot en met q. in de hierboven geschreven considerans zijn verwoord
- [gedaagde 1] verklaart bij ondertekening van deze overeenkomst aan [eiser] en [gedaagde 2] akkoord te zijn met, en zich te houden aan, de afspraken zoals deze onder c. tot en met q. in de hierboven geschreven considerans zijn verwoord
[…]”.
2.5.
Enig bestuurder van de SPV’s (RBR-I tot en met -V) is [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ), waarvan [gedaagde 1] indirect enig aandeelhouder en bestuurder is. [eiser] houdt via zijn vennootschap [bedrijf 3] 1/3 van de aandelen in de SPV’s. De overige 2/3 van de aandelen zijn in handen van [bedrijf 1] .
2.6.
Eind 2021 is er wrijving ontstaan tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds. In december 2021 en januari 2022 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde 1] gesommeerd om de samenwerkingsovereenkomsten na te komen.
2.7.
Bij brief van 28 januari 2022 aan [bedrijf 3] , hebben [bedrijf 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] SOK-III en -IV opgezegd. Zij hebben hieraan ten grondslag gelegd dat [eiser] tekortschiet in zijn aandeel van de samenwerking, namelijk de bouwkundige begeleiding van de projecten. Verder hebben zij in deze brief [eiser] de toegang tot de bouwplaatsen van de betreffende projecten ontzegd en hem ontbinding en/of schadevergoeding in het vooruitzicht gesteld als hij niet voldoet aan de sommatie om vragen te beantwoorden en informatie te verstrekken.
2.8.
Bij vonnis van 26 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2022:2413) de vordering van [eiser] tegen [gedaagde 1] tot nakoming van de vijf samenwerkingsovereenkomsten (SOK’s) afgewezen.
2.9.
Bij vonnis van 11 oktober 2023 heeft de rechtbank Den Haag (niet gepubliceerd) [bedrijf 3] veroordeeld om afgerond € 287.000,00 (het saldo van de door RBR-I opgezegde rekening-courant overeenkomst) aan RBR-I te betalen. De tegenvordering van [bedrijf 3] tot opheffing van de door RBR-I gelegde conservatoire beslagen op onder meer aandelen van [bedrijf 3] in RBR-I tot en met -V, is afgewezen.
2.10.
Bij (mondeling) vonnis van 23 oktober 2023 heeft de rechtbank Den Haag (niet gepubliceerd) RBR-I en -II en [gedaagde 1] veroordeeld om in totaal € 160.000,00 (in verband met een minnelijke regeling van november 2022) aan [bedrijf 3] te betalen.
2.11.
Tegen beide bodemvonnissen loopt nog hoger beroep bij het Hof Den Haag.
2.12.
Op 1 december 2023 heeft RBR-I bij de rechtbank Den Haag een verzoekschrift ingediend tot verkoop van de beslagen aandelen van [bedrijf 3] in RBR-I tot en met -V (zie.2.9). Voor zover bekend, is daarop nog niet beslist.
2.13.
Op 9 januari 2024 heeft [bedrijf 3] uit hoofde van het vonnis van 23 oktober 2023 beslag gelegd op bankrekeningen van RBR I en RBR II. Zij hebben, samen met [gedaagde 1] , daartegen een executiegeschil aanhangig gemaakt. Bij vonnis van 27 februari 2024 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ((nog) niet gepubliceerd) is het gevorderde executieverbod afgewezen omdat – kort gezegd – niet kan worden vastgesteld dat aan het vonnis van 2023 is voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, op straffe van dwangsommen:
1. [gedaagde 1] te verbieden om ten aanzien van de SPV’s een verplichting aan te gaan zonder daartoe voorafgaande instemming te hebben verkregen van [eiser] ,
2. [gedaagde 1] te gebieden om alle gerechtelijke procedures en executiemaatregelen die hij namens de SPV’s is gestart te staken en gestaakt te houden,
3. [gedaagde 2] te verbieden om ten aanzien van de SPV’s een verplichting aan te gaan zonder daartoe voorafgaande instemming te hebben verkregen van [eiser] ,
4. de SPV’s te verbieden om een verplichting aan te gaan zonder dat gebleken is dat daartoe voorafgaande instemming is verkregen van [eiser] ,
5. [gedaagde 1] te gebieden om op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan [eiser] inzage te geven in en een afschrift te verstrekken van de stukken als genoemd in productie 40 bij dagvaarding,
met veroordeling van gedaagden in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Alleen al vanwege het feit dat de vorderingen van [eiser] onder meer zijn gericht tegen executiemaatregelen (vordering 2) is het spoedeisend belang gegeven.
Vorderingen 1-4. Verplichtingen SPV’s en executiemaatregelen
4.2.
[eiser] baseert vorderingen 1 tot en met 4 op de SOK’s, in het bijzonder op de in alle vijf SOK’s voorkomende (in essentie identieke) bepaling :
“de bestuurder van de "SPV" zal
[bedrijf 1] BVzijn, vertegenwoordigt door haar bestuurder [gedaagde 1] ; alle verplichtingen hebben de voorafgaande instemming nodig van [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ; voor het aangaan van verplichtingen binnen het vooraf door [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] goedgekeurde of vastgestelde budget zal een volmacht worden verstrekt”.
Volgens [eiser] volgt hieruit dat alle verplichtingen die de SPV’s aangaan voorafgaande instemming moeten hebben van [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . In strijd daarmee zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] volgens [eiser] echter al een scala aan verplichtingen aangegaan, zoals geldleningsovereenkomsten, verkoop van onroerende zaken, herontwikkelings- en investeringsbeslissingen en het vaststellen van jaarrekeningen en staat onder meer nog een verkoop van onroerend goed op de planning. Verkoop moet worden voorkomen, want zij hebben al eerder onroerend goed ver onder de martkwaarde verkocht. Daarnaast neemt RBR-I executiemaatregelen tegen [bedrijf 3] op grond van het vonnis van 11 oktober 2023, waartoe is besloten door [gedaagde 1] zonder instemming van [eiser] , aldus steeds [eiser] .
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de vijf projecten inmiddels afgebouwd zijn en verkocht of verhuurd. Partijen zijn het er niet over eens of [eiser] zijn taak heeft voltooid. Wie er op dat punt gelijk heeft kan nu in het midden blijven, maar er zijn nog wel beslissingen te nemen over de verkoop van onroerend goed en de verdeling van de winst.
4.4.
Met gedaagden is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de SOK’s geen aandeelhoudersovereenkomsten zijn. Partijen bij de SOK’s zijn de natuurlijke personen [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Zij zijn geen aandeelhouders in de SPV’s. Bovendien zijn de SPV’s geen partij bij de SOK’s.
4.5.
De partijen bij de SOK’s, de natuurlijke personen [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hebben wel – summiere – afspraken gemaakt, maar zij verschillen van mening over wat die afspraken inhouden en welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden, in het bijzonder vanaf het moment dat de betreffende SPV is opgericht. Wat daar ook van zij, de SOK’s kunnen niet in de weg staan aan rechtsgeldige besluitvorming binnen de SPV’s of aan vertegenwoordiging van die SPV’s door de enig bestuurder. [gedaagde 1] is via [bedrijf 1] enig bestuurder van de 5 SPV’s. [gedaagde 1] is dus (als enige) belast met het besturen van de SPV’s (artikel 2:239 Burgerlijk Wetboek (BW)) en de enige rechtsgeldige vertegenwoordiger van de SPV’s (artikel 2:240 BW). [gedaagde 1] stelt terecht dat hij als bestuurder tegenover de SPV’s is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak en dat hij bij zijn handelen rekening moet houden met de belangen van hen die bij de SPV’s zijn betrokken – en dus niet (alleen) zijn eigen belang – en dat hij (als enige) voor zijn handelen namens de SPV’s ter verantwoording kan worden geroepen (artikel 2:8 en 2:9 BW).
4.6.
Ook de bodemrechter heeft in het vonnis van 11 oktober 2023, in r.o. 4.5, geoordeeld dat [bedrijf 1] als enig bestuurder van RBR-I met [gedaagde 1] als vertegenwoordiger zelfstandig besluiten kan nemen (in dat geval om namens RBR-I een procedure aanhangig te maken). Daartoe heeft de rechtbank overwogen:
“4.3 [bedrijf 1] B.V. is de enig bestuurder van RBR I. […] Op basis van artikel 2:240 lid 3 BW is de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de bestuurder onbeperkt en onvoorwaardelijk, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. Uit de wet volgt niet dat in dit geval voor het aanhangig maken van een procedure instemming nodig is van anderen dan de bestuurder.
4.4 (…)
[bedrijf 3] voert aan dat [eiser] en [gedaagde 2] op basis van de SOK als ‘feitelijk’ bestuurder gezien moeten worden. Als dat al zo zou zijn, dan volgt daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet dat RBR I niet ontvankelijk is in haar vorderingen als zij zonder instemming van deze ‘feitelijk’ bestuurders een procedure aanhangig maakt. Het ontbreken van instemming kan weliswaar een tekortkoming opleveren van [gedaagde 1] ten opzichte van [eiser] en [gedaagde 2] in het kader van de SOK, maar leidt niet tot een niet-rechtsgeldige vertegenwoordiging van de vennootschap RBR I ten opzichte van derden en ook niet tot een niet-rechtsgeldig bestuursbesluit.”
4.7.
Hetgeen de rechtbank hier heeft overwogen geldt uiteraard ook voor de andere SPV’s en ook voor andere bestuursbesluiten dan die tot het starten van een procedure. De voorzieningenrechter moet haar oordeel afstemmen op het oordeel van de bodemrechter (ook als dat, zoals hier, nog niet in kracht van gewijsde is gegaan) en sluit zich hierbij aan.
4.8.
Als [gedaagde 1] als (indirect) bestuurder en (indirect) meerderheidsaandeelhouder van een SPV besluiten heeft genomen of handelingen heeft verricht die volgens [eiser] voor hem financieel nadelig zijn, zal [eiser] op grond van de desbetreffende SOK schadevergoeding kunnen vorderen van de andere partijen bij die SOK. Het ligt overigens niet voor de hand dat [gedaagde 1] zaken voor een te lage prijs gaat verkopen, zoals [eiser] vreest, omdat [gedaagde 1] zelf als aandeelhouder (2/3), zoals hij heeft aangevoerd, belang heeft bij een hoge opbrengst.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat vorderingen 1, 2 en 4 niet toewijsbaar zijn.
Voor zover vordering 2 ziet op een verbod aan [gedaagde 1] om de executiemaatregelen die hij op grond van het vonnis van 11 oktober 2023 is gestart te staken, geldt bovendien dat niet [eiser] maar [bedrijf 3] als gedaagde in die procedure tot betaling is veroordeeld. Alleen [bedrijf 3] zou dus opnieuw – in het bodemvonnis is haar tegenvordering tot opheffing van de beslagen al afgewezen – schorsing of staking van de executie kunnen vorderen.
4.10.
Vordering 3 richt zich tegen [gedaagde 2] . Hij is geen (indirect) bestuurder of aandeelhouder van de SPV’s. De vordering stuit reeds daarop af.
Vordering 5. Informatieverstrekking
4.11.
Ook de vordering tot informatieverstrekking baseert [eiser] op de SOK’s. Die bepalen echter niets over dat onderwerp. De (bestuurder van de) vennootschap zal gehouden zijn om bepaalde informatie te verstrekken aan de aandeelhouders, maar [eiser] is geen aandeelhouder van de SPV’s. Niet valt in te zien dat hij in privé recht op informatie. Dat volgt in ieder geval niet zonder meer uit de SOK’s. Ook vordering 5 zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
------------------
Totaal € 1.973,00
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.14.
Tenslotte: [eiser] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds zijn gebrouilleerd en maken elkaar over en weer het leven zuur met tijdrovende en kostbare procedures en executiemaatregelen. De voorzieningenrechter gaf al in het vonnis van 2022 “partijen dringend in overweging om hun geschil alsnog via mediation op te lossen” (r.o. 4.8). Dat advies heeft de voorzieningenrechter tijdens de zitting in het onderhavige kort geding herhaald en het blijft actueel.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt gedaagden tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MAH