In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Van der Kooij Besters Advocaten B.V. (eiseres) en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 2.127,55 aan hoofdsom, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, op basis van juridische werkzaamheden die zij voor de gedaagde had verricht. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij als consument moet worden aangemerkt, waardoor de overeenkomst ambtshalve aan het consumentenrecht moest worden getoetst. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde inderdaad als consument moet worden aangemerkt, omdat de juridische werkzaamheden betrekking hadden op een privé-eigendom en niet op zijn bedrijfsactiviteiten. Dit leidde tot de toetsing van het kostenbeding in de overeenkomst, dat als een kernbeding werd aangemerkt. De rechter concludeerde dat het kostenbeding niet transparant was geformuleerd, waardoor het niet voldeed aan de eisen van de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Het gebrek aan transparantie leidde tot de conclusie dat het kostenbeding oneerlijk was en derhalve vernietigd moest worden. Dit had tot gevolg dat de gehele overeenkomst verviel, aangezien een kostenbeding niet kan bestaan zonder loon. De vordering van Van der Kooij Besters Advocaten werd afgewezen en de eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot.