ECLI:NL:RBAMS:2024:1488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
AMS 23/6191
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake kapvergunning voor 276 bomen in Amsterdam met betrekking tot belangenverstrengeling en vertrouwensbeginsel

Op 16 mei 2023 verleende het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een omgevingsvergunning voor het vellen van 276 bomen. Hiertegen maakte eiser bezwaar, wat op 17 oktober 2023 ongegrond werd verklaard, waarna eiser beroep instelde. De voorzieningenrechter wees op 24 november 2023 het verzoek om een voorlopige voorziening af. De zaak werd behandeld op 31 januari 2024, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de kapvergunning op juiste gronden was verleend, met inachtneming van de Bomenverordening 2014. Eiser betoogde dat er sprake was van belangenverstrengeling en dat het college het vertrouwensbeginsel had geschonden door toezeggingen niet na te komen. De rechtbank oordeelde dat er geen schijn van belangenverstrengeling was en dat de toezeggingen wel degelijk waren nagekomen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, en dat eiser geen gelijk kreeg. De uitspraak werd gedaan door rechter A.C. Loman op 19 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. D.R. van Ee).
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
Ingenieursbureau gemeente Amsterdam, te Amsterdam, vergunninghouder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] , het college en vergunninghouder.

Procesverloop

Op 16 mei 2023 heeft het college een omgevingsvergunning [1] verleend voor het vellen van 276 houtopstanden (hierna: de kapvergunning). Hiertegen heeft [eiser] bezwaar gemaakt.
Op 17 oktober 2023 heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard en het aantal te vellen bomen verlaagd naar 184 bomen (het bestreden besluit).
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Met een uitspraak van 24 november 2023 [2] heeft de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Het beroep is behandeld op de zitting van 31 januari 2024. [eiser] is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 3] , ecoloog. Namens vergunninghouder is [gemachtigde] verschenen.

Overwegingen

Per 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
[eiser] heeft volmachten ingebracht van omwonenden die hem machtigen in deze procedure beroep in te stellen en als hun gemachtigde op te treden. Tijdens de zitting is besproken dat [eiser] op het als beroepschrift aangemerkte verzoekschrift van 27 oktober 2023 heeft vermeld dat hij dit alleen voor zichzelf heeft ingediend en dat de volmachten (ruim) na het eindigen van de beroepstermijn van zes weken zijn ingebracht. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat [eiser] uitsluitend voor zichzelf beroep heeft ingesteld.
3. Op 16 maart 2023, aangevuld op 7 april 2023 heeft vergunninghouder in het kader van het project ‘Herstel natuurvriendelijke oever [naam 1] ’ (het project) een aanvraag ingediend om een kapvergunning voor het vellen van 276 houtopstanden op twaalf eilanden in het watergebied tussen de dijk [naam 1] en de woningen aan [adres 1] en de [adres 2] in Amsterdam. Deze eilanden zijn aangelegd om daarop leefgebieden te laten ontstaan voor bedreigde diersoorten, zoals de ringslang, Noorse woelmuis, waterspitsmuis en de ijsvogel. Na aanleg van de eilanden is het ecologisch beheer achtergebleven. Met het project beoogt vergunninghouder de ecologische waarden op de eilanden te herstellen, in de verwachting dat bedreigde diersoorten zullen terugkeren.
4. Het college heeft de gevraagde kapvergunning verleend op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 5 van de Bomenverordening 2014. Met het bestreden besluit heeft het college het aantal te vellen bomen verlaagd naar 184 en aan de kapvergunning het voorschrift verbonden dat 184 bomen worden herplant voor 1 april 2025. In aanvulling daarop heeft vergunninghouder op de zitting van de voorzieningenrechter van 22 november 2023 toegezegd dat vanwege de aanwezigheid van een ransuil de bomen tussen de locaties [adres 1] [huisnummer 1] en [adres 1] [huisnummer 2] niet worden gekapt of gesnoeid. Tevens heeft vergunninghouder op die zitting toegelicht dat van het aantal van 184 bomen ongeveer 150 bomen zullen worden geveld en ongeveer 30 bomen zullen worden afgetopt.
5. [eiser] is het niet eens met het verlenen van de kapvergunning. De gronden van beroep worden hierna besproken.
Beoordeling van het beroep
6. Op grond van artikel 2.2 eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo is een omgevingsvergunning nodig als op grond van een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een houtopstand te vellen of te doen vellen. Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening. In dit geval is dat de Bomenverordening 2014.
6.1.
In artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening 2014 zijn de - niet dwingend voorgeschreven - weigeringsgronden voor het vellen van een houtopstand opgenomen. Het artikel bepaalt dat een omgevingsvergunning kan worden geweigerd in verband met:
a. de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;
b. de waarde van de houtopstand voor het stadsschoon of het landschap;
c. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
d. de waarde van de houtopstand voor de leefbaarheid.
6.2.
Uit de toelichting bij artikel 5 van de Bomenverordening 2014 blijkt dat het college bij iedere aanvraag tot het vellen van een houtopstand een afweging moet maken van alle betrokken belangen. Daarbij gaat het zowel om de belangen die de aanleiding voor de aanvraag vormen als de belangen tot behoud van de houtopstand. De criteria die in artikel 5 worden genoemd zijn bedoeld om deze afweging zo goed mogelijk te kunnen maken. De weigeringsgronden zijn volgens de toelichting niet dwingend bepaald. Als de houtopstand aan één of meer van de criteria voldoet, betekent dat niet automatisch dat de vergunning moet worden geweigerd.
6.3.
Artikel 5, eerste lid, houdt in dat alleen als een of meer van de genoemde waarden zich voordoet, een belangenafweging moet worden gemaakt. Daar staat tegenover dat blijkens de toelichting op dat artikel die waarden vrij ‘laagdrempelig’ zijn bedoeld: al snel doet een waarde zich voor.
6.4.
In het advies kapaanvraag van 12 april 2023 schrijft de boomdeskundige dat de bomen op de eilanden een algemene natuurfunctie vervullen als schuilplaats en broedplek voor vogels en insecten. Er is geen sprake van een unieke functievervulling die niet door andere bomen in de omgeving wordt vervuld. De bomen hebben geen bijzondere waarde voor het stadsschoon of landschap toebedeeld gekregen en hebben evenmin bijzondere cultuurhistorische waarde of bijzondere leefbaarheidswaarde, aldus de boomdeskundige. Dat is wat anders dan dat die waarden zich niet voordoen. Dat betekent dat een bevoegdheid tot weigering bestaat en daarmee een verplichting om een belangenafweging te maken. [3]
6.5.
Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie, waarop het bestreden besluit berust, blijkt dat de gemeente zich heeft ingespannen om de bewoners tijdig over het project te informeren en hen daarbij te betrekken. Vergunninghouder heeft hierop het aantal binnen het project te kappen bomen diverse keren verlaagd, gelet op de door omwonenden benadrukte waardering voor de bestaande flora en fauna. De rechtbank oordeelt dat het college hiermee de belangen van de omwonenden voldoende in de besluitvorming heeft betrokken.
Belangenverstrengeling
7. [eiser] betoogt dat het college in dit geval de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 2:4 van de Awb. [4] [eiser] wijst erop dat het bestreden besluit berust op rapporten van aannemingsbedrijf [naam 2] en boomspecialistisch bedrijf Boomtotaalzorg. De gemeente heeft met deze bedrijven een raamovereenkomst gesloten. Uit een e-mail van 27 januari 2023 aan het aannemingsbedrijf en uit diverse offertes blijkt dat de betrokkenheid van deze bedrijven niet is beperkt tot het doen van onafhankelijk onderzoek, maar zich (ook) uitstrekt tot de uitvoering van het project, waardoor zij financieel belang hebben bij de gevraagde kapvergunning, aldus [eiser] .
7.1.
De rechtbank overweegt dat de gemeente Boomtotaalzorg en [naam 2] niet heeft verzocht te adviseren of het project kan worden uitgevoerd, maar onder welke voorwaarden het project kan worden uitgevoerd. Deze adviezen hebben de beslissing om het project uit te voeren dus niet beïnvloed. In de aangevoerde feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 2:4 van de Awb. Ook overigens is daar niet van gebleken.
Toezeggingen
8. [eiser] betoogt, met een beroep op het vertrouwensbeginsel, dat vergunninghouder tijdens de bezwaarprocedure meerdere toezeggingen heeft gedaan en dat deze niet zijn nagekomen. Het gaat om de toezegging:
1. inzicht te verschaffen in het aantal te vellen bomen per eiland;
2. de bomen tussen [adres 1] [huisnummer 3] en [huisnummer 2] vanwege de aangetroffen ransuil te behouden;
3. de vaststelling van een beheerplan te koppelen aan het bestreden besluit;
8.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Uit het navolgende blijkt immers dat de genoemde toezeggingen alle zijn en worden nagekomen. In het bestreden besluit is voldoende toegelicht dat en waarom ten tijde van dit besluit nog geen inzicht kon worden verschaft in het aantal te vellen bomen per eiland en geen beheerplan kon worden vastgesteld. Uit (bijlage 1 bij) het verweerschrift blijkt dat inmiddels is begonnen met de uitvoering van de kapvergunning en wat daarbij het aantal te vellen bomen per eiland is. Ook is in het verweerschrift toegelicht dat aan de omwonenden een concept beheerplan is voorgelegd, welk plan per eiland wordt aangevuld wanneer het werk op dat eiland bijna is afgerond. [eiser] heeft dit niet betwist. Verder blijkt uit zowel het verslag van de hoorzitting van 27 juli 2023 in bezwaar als de uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 november 2023, dat in een cirkel rondom de aangetroffen roestplaats van de ransuil de bomen en struiken (tussen de locaties [adres 1] [huisnummer 3] en [huisnummer 2] ) behouden blijven. In het verweerschrift en tijdens de zitting in beroep is dit bevestigd, zij het dat door miscommunicatie eenmalig één van de ongeveer 70 soortgelijke bomen in dat gebied is geveld.
Motivering van het bestreden besluit
9. Tot slot betoogt [eiser] dat de gemeente geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van ransuilen in het projectgebied. Dit moet nader worden onderzocht door een onafhankelijke deskundige. [eiser] heeft een tegenrapport ingebracht op grond waarvan hij stelt dat een ontheffing nodig is op grond van de Wet natuurbescherming en dat het onwaarschijnlijk is dat de beoogde doelsoorten zich in het projectgebied zullen kunnen vestigen. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9.1.
Op 25 augustus 2023 hebben de ecologen [naam 3] en [naam 4] namens vergunninghouder gereageerd op onder meer het door [eiser] ingebrachte tegenrapport. De ecologen schrijven dat het karakter van de bomen en de struiken ongewijzigd blijft, doordat een derde daarvan behouden blijft. Ook de bomen en struiken (tussen de locaties [adres 1] [huisnummer 3] en [huisnummer 2] ) in een cirkel rondom de roestplaats van de aangetroffen ransuil blijven behouden. Dit is inmiddels in het werkplan verwerkt. Verder wordt de kapvergunning uitgevoerd buiten de roest- en broedperiode van de ransuil. Tijdens de zitting heeft ecoloog [naam 3] nader toegelicht dat ransuilen van eksternesten gebruik maken, dat deze nesten ongemoeid worden gelaten, dat in het projectgebied inmiddels drie ransuilen zijn waargenomen en dat de eilanden steeds voorafgaand aan de werkzaamheden wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van ransuilen.
9.2.
Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat het college zich heeft mogen baseren op de door vergunninghouder ingebrachte groenadviezen en dat geen ontheffing nodig is op grond van de Wet natuurbescherming. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk. Daarom krijgt hij het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist dat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Zaaknummer AMS 23/6190.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:613, overweging 3.4.
4.Algemene wet bestuursrecht (Awb).