ECLI:NL:RBAMS:2024:1471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
13/160066-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van softdrugs en witwassen van contante geldbedragen in Amsterdam

Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het aanwezig hebben van ongeveer 35 kilo softdrugs (hennep en hasj) en het witwassen van € 27.250,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 januari 2023 in Amsterdam, samen met anderen, opzettelijk deze grote hoeveelheden verdovende middelen in haar woning had. Tijdens de doorzoeking zijn de drugs aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte en haar medeverdachte, evenals aanzienlijke contante geldbedragen. De verdachte verklaarde dat zij de drugs voor haar zoon had bewaard, maar de rechtbank oordeelde dat zij wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook betrokken was bij het witwassen van het geld, dat vermoedelijk afkomstig was uit de drugshandel. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als verzorgende ouder van vier kinderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/160066-23 (Promis)
Datum uitspraak: 7 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en van wat verdachte en haar raadsman mr. M. Aynan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij:
1.
op of omstreeks 17 januari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een totale (bruto) hoeveelheid van ongeveer 14,19 kilogram (bestaande uit 8,76 kilogram en/of 2,12 kilogram en/of 0,99 kilogram en/of 2,32 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
en/of
- een totale (bruto) hoeveelheid van ongeveer 20,84 kilogram (bestaande uit 3,2 kilogram en/of 2,3 kilogram en/of 2,2 kilogram en/of 2,5 kilogram en/of 7 kilogram en/of 0,9 kilogram en/of 1,2 kilogram en/of 0,56 kilogram en/of 0,98 kilogram hennep, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
op of omstreeks 17 januari 2023, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen (van) een of meer geldbedrag(en) (van ongeveer 22.730,- euro en/of 270,- euro en/of 4.250,- euro en/of 361,60 euro en/of 861,15 euro), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van de verdovende middelen heeft verdachte verklaard dat zij wist dat er verdovende middelen in haar woning aanwezig waren en dat zij deze bewaarde voor haar zoon, [persoon]. Daarnaast is het grootste deel van de hasjiesj en hennep aangetroffen in en op de kledingkast in de slaapkamer van verdachte en haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte]. Gelet hierop had verdachte dus ook de beschikkingsmacht over deze drugs.
Dit geldt ook voor de aangetroffen contante geldbedragen. Deze lagen in dezelfde woning zowel in de slaapkamer van verdachte als in een grijs toilettasje in de inpandige berging in de hal. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn de hoofdbewoners van de woning en mogen dan ook verantwoordelijk worden gehouden voor goederen die in die woning worden aangetroffen.
Dat zij inderdaad wetenschap had van de geldbedragen en hier ook de beschikkingsmacht over had blijkt bovendien uit de omstandigheid dat in het grijze tasje waarin het grootste geldbedrag zat ook een verlopen Nederlandse identiteitskaart van medeverdachte [medeverdachte], en een Marokkaans paspoort op naam van verdachte, zaten. De officier van justitie wijst in dat verband ook op het feit dat haar zoon, [persoon], bij vonnis van 24 oktober 2024 onherroepelijk is veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben van deze drugs en voor het medeplegen van witwassen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte had geen beschikkingsmacht over de verdovende middelen en de contante geldbedragen omdat zij op 14 januari 2023 uit het buitenland terugkeerde, waar zij twee weken heeft verbleven. Verder waren de verdovende middelen van haar zoon en heeft zij die enkel kortdurend bewaard in haar woning. Dit deed zij uit bescherming van haar zoon; zij had verder geen enkele betrokkenheid bij de aangetroffen middelen. Zij wist ook niet waar deze verdovende middelen zich exact in haar woning bevonden. De kledingkast wordt door het hele gezin gebruikt.
Over de contante geldbedragen had verdachte noch kennis noch beschikkingsmacht. Verdachte kwam hooguit één keer per jaar in de inpandige berging waar het toilettasje werd gevonden. Aan het feit dat haar verlopen Marokkaanse paspoort naast de contanten in dat toilettasje werd aangetroffen kan in dat verband geen betekenis worden verleend. Zij wist niet dat in die kast contact geld lag.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden [1]
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en medeverdachte op 17 januari 2023 zijn grote hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. [2] De verdovende middelen bevonden zich in de kledingkast in de slaapkamer van verdachte en medeverdachte, in de slaapkamer van hun zoon, [persoon], en in de inpandige berging in de hal van de woning. [3] In totaal werd in de slaapkamer van verdachte en medeverdachte 20,84 kilogram hennep verdeeld over acht tassen [4] en 14,19 kilogram hasjiesj in vier tassen aangetroffen. [5] Verdachte heeft voorafgaand aan de doorzoeking verklaard dat er in de woning verdovende middelen aanwezig waren. Nadat de eerste verdovende middelen, twee blokken met hasjiesj, waren aangetroffen in de slaapkamer van verdachte en medeverdachte, heeft verdachte verklaard dat zij deze in bewaring heeft genomen voor haar zoon en dat zij deze middelen voor hem zou verstoppen. Daaraan toevoegend dat zij zo’n moeder is die dat doet. [6]
Tijdens de doorzoeking zijn naast hierboven genoemde verdovende middelen ook contante geldbedragen aangetroffen. Deze lagen in de slaapkamer van verdachte en medeverdachte en in een toilettas in de inpandige berging in de gang. [7] In de slaapkamer werd in een broekzak van medeverdachte [medeverdachte] € 861,15 aangetroffen en in een metalen blikje € 361,60. [8] In de toilettas in de gangkast werd een contant geldbedrag van € 27.250 aangetroffen. [9] De grootste geldbundel werd in het achtervak van de toilettas aangetroffen, verpakt in verschillende pakketjes waarvan één gewikkeld in huishoudfolie. Verder werd in de toilettas de verlopen (Nederlandse) identiteitskaart van medeverdachte [medeverdachte] en een Marokkaans paspoort van verdachte aangetroffen. [10] Hierover heeft verdachte ter zitting verklaard dat dit paspoort is verlopen. [11] Over het geld heeft zoon [persoon] verklaard dat het spaargeld van hem en zijn familie is en dat zijn moeder (verdachte) het geld bij haar wilde houden. [12] Het totale netto inkomen uit uitkeringen en toeslagen van het gehele gezin was in 2022 € 27.589 [13] .
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij verantwoordelijk is voor de financiën van het gezin en de gehele administratie daarvan. De administratie werd door haar in de gangkast bewaard. [14]
Tot slot is op het dressoir in de woonkamer een notitieboekje aangetroffen met daarin geschreven tekst. [15]
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1: het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of verdachte de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ moet verdachte wetenschap hebben gehad van de verdovende middelen. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. De verdovende middelen moeten zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden in de zin dat hij erover kan beschikken. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, ofwel dat verdachte er enige zeggenschap over had.
Bekendheid en beschikkingsmacht
De rechtbank beantwoordt de vraag of verdachte wetenschap had van de verdovende middelen bevestigend. Verdachte is volgens de basisregistratie personen en haar eigen verklaring bewoner van de woning. Het is vaste rechtspraak dat een bewoner, behoudens contra-indicaties, bekend wordt verondersteld met de aanwezigheid van de in zijn woning aanwezige goederen. Van contra-indicaties is geen sprake. De bewijsmiddelen bieden voldoende aanknopingspunten om bewezen te achten dat verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat zij wist dat er in haar woning verdovende middelen aanwezig waren en dat zij deze verstopte voor haar zoon.
Daarnaast is de omvang van de in de woning aanwezige verdovende middelen aanzienlijk. Het grootste deel lag in verschillende zakken en tassen verspreid in en bovenop de kledingkast in de slaapkamer van verdachte. Verdachte had toegang tot deze kledingkast en zij gebruikte deze kledingkast ook. De rechtbank oordeelt dat verdachte daardoor bekend mag worden verondersteld met de aldaar aanwezige verdovende middelen. Anders dan door de raadsman naar voren gebracht, is daarbij niet relevant dat verdachte pas enkele dagen voorafgaand aan het ontdekken van de drugs weer in de woning aanwezig was. Na terugkomst heeft verdachte immers meerdere nachten in de slaapkamer geslapen en gebruik gemaakt van haar kledingkast.
Nu de verdovende middelen zich in haar woning bevonden en zij vrijelijk toegang had tot alle vertrekken in die woning, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ook feitelijke beschikkingsmacht had over de aangetroffen drugs.
Medeplegen
Aangezien medeverdachte [medeverdachte] evenals verdachte de woning bewoonde en gebruik maakte van de kledingkast, geldt dat ook hij wetenschap had van en beschikkingsmacht over de in de woning aangetroffen verdovende middelen. Daarnaast volgt uit het dossier dat ten aanzien van de zoon van verdachte en medeverdachte is bewezen verklaard dat hij wetenschap en beschikkingsmacht had over deze drugs. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het aanwezig hebben van de verdovende middelen.
Ten aanzien van feit 2: het witwassen
Voorhanden hebben
Voor het bewezen verklaren van witwassen dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte het in haar woning aangetroffen geld voorhanden heeft gehad. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, zal de rechtbank beoordelen of dit geld van een misdrijf afkomstig is. Voor het voorhanden hebben van het geld is vereist dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dit geld, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp, waaronder begrepen de omvang van het geldbedrag of de exacte locatie daarvan. Daarnaast moet vast staan dat verdachte hierover feitelijk heeft kunnen beschikken.
In deze zaak gaat het om het voorhanden hebben van verschillende contante geldbedragen, te weten: € 27.250,- aangetroffen in het toilettasje in de gangkast en € 361,60 en € 861,15 aangetroffen in een broekzak en een metalen blikje de slaapkamer van verdachte en medeverdachte.
Verdachte wordt - zoals ook hiervoor overwogen - als bewoner van de woning bekend verondersteld met de aanwezigheid van de in de woning aanwezige goederen, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Hiervan is geen sprake.
Ten aanzien van het contante geldbedrag in de gangkast overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat in genoemde toilettas naast het geld het (naar haar eigen zeggen) verlopen Marokkaanse paspoort van verdachte is aangetroffen. Ook heeft verdachte op de zitting verklaard dat zij gebruik van deze kast maakte aangezien zij daarin haar administratie bewaarde. Daarnaast heeft haar zoon bij de behandeling van de vordering verlenging gevangenhouding op 29 maart 2023 verklaard dat het geld spaargeld van de familie was en dat zijn moeder heeft gezegd dat zij dit geld bij haar wilde houden. Ook dit is een indicatie dat verdachte wist van de aanwezige geldbedragen in haar woning. Weliswaar heeft de zoon van verdachte wisselend verklaard en ook gezegd dat het geld afkomstig was uit een door hem geërfde vishandel, echter dit laatste is op geen enkele wijze onderbouwd en ook anderszins niet gebleken. Uit alle voorgaande omstandigheden in onderling verband bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het geld van de familie was en dat verdachte hiervan afwist.
Die wetenschap geldt ook voor de in de slaapkamer aangetroffen bedragen nu verdachte heeft verklaard hiervan af te hebben geweten.
Nu verdachte heeft verklaard dat zij gebruik maakte van de gangkast, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over het daarin aangetroffen geldbedrag.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte ook beschikkingsmacht had over de in de slaapkamer aangetroffen aanzienlijk minder hoge bedragen van € 861,15 en € 361,60 omdat dit geld zich respectievelijk in de broekzak van medeverdachte en in een metalen blikje bevond dat aan medeverdachte toebehoorde, althans door hem in gebruik was. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het voorhanden hebben, en dus het witwassen, van deze twee geldbedragen.
Herkomst van het geld
Vervolgens rijst de vraag of het geld dat in de gangkast is aangetroffen van een misdrijf afkomstig is. Daartoe dient eerst te worden vastgesteld of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat het geval is mag van verdachte worden verwacht dat een verklaring wordt gegeven voor de herkomst van het geld.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het aangetroffen geld in de gangkast van de woning van verdachte een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestond. Daarvoor neemt de rechtbank in aanmerking dat in de woning grote hoeveelheden softdrugs zijn aangetroffen en dat op het dressoir in de woonkamer een notitieboekje is gevonden waarin gegevens staan die een directe relatie hebben met de handel in softdrugs nu in het boekje een aantal namen is aangetroffen die ook zijn vermeld op een aantal aangetroffen plakkaten hasjiesj. Daarnaast was het geld in de gangkast in verschillende pakketjes verdeeld en deels in huishoudfolie gewikkeld en lag het naast een blok hasjiesj in dezelfde toilettas. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat de handel van verdovende middelen gepaard gaat met veel contante geldstromen. Tot slot is uit een vermogensonderzoek van de familie [medeverdachte] naar voren gekomen dat het totale gezinsinkomen over het jaar 2022 € 27.589 was. Het aangetroffen geld kan dus niet onmiddellijk verklaard worden door een legaal inkomen van verdachte of van het gezin. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van het vermoeden dat het aangetroffen geld afkomstig is vanuit handel in softdrugs.
Verklaring van verdachte
Omdat ten aanzien van het geld sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van het geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Een verklaring voor het in de gangkast aangetroffen geld heeft verdachte desgevraagd niet gegeven. Zij heeft bij herhaling volstaan met te verklaren dat zij niets afwist van het geld en dat zij de herkomst van het geld in de kast niet kan verklaren. Dit betekent dat de rechtbank het ervoor houdt dat het aangetroffen geld overeenkomstig de verklaring van zoon [persoon], spaargeld is van de familie en dat het niet anders kan dan dat dit spaargeld onmiddellijk uit enig misdrijf, namelijk de handel in softdrugs, afkomstig is en dat verdachte hiervan op de hoogte was.
Medeplegen
Uit het dossier volgt dat ten aanzien van de zoon van verdachte is bewezen verklaard dat ook hij wetenschap en beschikkingsmacht had over het geld uit de gangkast en ervan op de hoogte was dat dit uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het voorhanden hebben van dit geld en dat zij wist dat dit geld afkomstig was uit de handel in softdrugs.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 17 januari 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 14,19 kilogram hennep en 20,84 kilogram hasjiesj, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 17 januari 2023, te Amsterdam tezamen en in verenging met een ander, 22.730,- euro, 270,- euro en 4.250,- euro voorhanden heeft gehad terwijl zij wist dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft in de strafeis aangesloten bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een forse taakstraf op te leggen. Daarbij verzoekt de raadsman in het voordeel van verdachte rekening te houden met het feit dat zij de hoofdverzorger is van haar vier kinderen en belast is met de dagelijkse verzorging en opvoeding van hen. Daarnaast ziet zij erop toe dat haar zoon de aan hem door de rechtbank opgelegde voorwaarden goed nakomt. Het is een kwetsbaar gezin en de vader, medeverdachte [medeverdachte], spreekt de Nederlandse taal niet of nauwelijks, is arbeidsongeschikt en geestelijk niet stabiel. Hierdoor wordt hij niet geacht de rol van verzorgende ouder op zich te kunnen nemen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat verdachte niet meer voor haar gezin kan zorgen en gevreesd wordt dat dit negatieve gevolgen zal hebben voor de kinderen en haar echtgenoot.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs. Dit soort strafbare feiten veroorzaken overlast en leveren schade op voor de maatschappij. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de volksgezondheid. Voorts wordt door het gebruik en bezit van drugs de drugshandel gestimuleerd waarvan algemeen bekend is dat het een criminaliserend effect heeft op de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 27.250. Door zo te handelen heeft verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Het witwassen van crimineel geld vormt ook een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Daarnaast vindt de rechtbank het zorgelijk dat verdachte in meer of mindere mate heeft gefaciliteerd dat haar zoon genoemde grote hoeveelheden softdrugs en contante geldbedragen in de woning kon verbergen voor drugshandel. Alhoewel niet kan worden bewezen dat verdachte een actieve rol in de drugshandel had, had zij als moeder de plicht en de verantwoordelijkheid om dit gedrag te stoppen en haar zoon hierop aan te spreken. Dit heeft zij niet gedaan. Integendeel, verdachte heeft haar zoon geholpen en daarover zelfs verklaard dat zij dit deed omdat zij ‘zo’n moeder was’. De rechtbank neemt ook dat mee bij het bepalen van een passende straf.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de reclassering geen advies over een passende straf heeft kunnen uitbrengen, omdat verdachte ondanks meerdere pogingen daartoe vanuit de reclassering, niet op gesprek is gekomen. Dit betekent dat de rechtbank het voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden moet doen met hetgeen door verdachte en haar raadsman tijdens de zitting naar voren is gebracht.
Strafoplegging
Bij het bepalen van een passende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Bij het voorhanden hebben van 25 tot 250 kilogram softdrugs geldt, ook bij
first offenderszoals verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden als uitgangspunt. De rechtbank overweegt dat verdachte met een hoeveelheid van 35 kilogram aan de onderkant van deze categorie valt waarmee rekening zal worden gehouden. Daar staat tegenover dat sprake was van medeplegen en in het bijzonder van medeplegen door verdachte met haar zoon. De rechtbank rekent dit verdachte als gezegd zeer aan en zal dit medeplegen dan ook als een strafverzwarende omstandigheid in de strafmaat meenemen.
Voor witwassen zijn geen specifieke oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank zal voor dit feit aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten voor fraudedelicten. Bij een benadelingsbedrag van € 10.000 tot € 70.000 is een gevangenisstraf tussen de twee en vijf maanden of een taakstraf het uitgangspunt.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de door verdachte en haar raadsman naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden te twijfelen. De rechtbank begrijpt op basis daarvan dat verdachte een belangrijke rol heeft in het dagelijkse leven van al haar gezinsleden en daar lastig kan worden gemist. Een gevangenisstraf zou voor het gezin zeer negatieve gevolgen hebben. Verdachte heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij in staat is om een taakstraf uit te voeren. Alhoewel detentie gelet op de ernst van de gepleegde feiten gerechtvaardigd is, zal de rechtbank gelet op de belangen van haar (minderjarige) thuiswonende kinderen die hun moeder thuis nodig hebben alsmede haar behoeftige echtgenoot, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank vindt het wel belangrijk dat verdachte in de toekomst wordt weerhouden van het plegen van soortgelijke feiten en acht daarvoor een stevige stok achter de deur noodzakelijk.
Alles overwegend vindt de rechtbank een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren.
Met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
En beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. M. Nieuwenhuijs en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2024.

Voetnoten

1.1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming 2022084339 van 17 januari 2023, pagina 003.
3.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming 2022084339 van 17 januari 2023, pagina 003 tot 006.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 20 januari 2023, PL1300-2023012639-30, p. 007
5.Proces-verbaal van forensisch onderzoek van 20 januari 2023, PL1300-2023012639-28, pagina 011 tot 013.
6.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 17 januari 2023, 2022084339 pagina 002 en 003.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2023, pagina 048.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2023, pagina 048.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2023, pagina 048 en 049.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2023, PL1300-2023012639-31, pagina 016.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 22 februari 2024.
12.Proces-verbaal verhoor [persoon] bij de rechter-commissaris van 29 maart 2023.
13.Proces-verbaal van bevindingen ICOV registraties van 22 juni 2023, PL1300-2023012639-45, pagina 103.
14.Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring verdachte van 22 februari 2024.
15.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming 2022084339 van 17 januari 2023, pagina 005.