ECLI:NL:RBAMS:2024:1470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
13/031370-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding wegens gebrek aan vertaling en ongeldigheid van de oproeping

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan over de geldigheid van de dagvaarding in een strafzaak tegen een verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding nietig is, omdat deze niet op de juiste wijze aan de verdachte is betekend. De verdachte was op de zittingen van 26 oktober 2023 en 22 februari 2024 niet aanwezig. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.A. Alsemgeest, en de verdediging door de raadsvrouw, mr. S.M. Hof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor de zitting van 26 oktober 2023 niet op de juiste wijze was betekend, omdat er geen vertaalde dagvaarding was verstrekt aan de verdachte, die op dat moment op een adres in [geboorteland] stond ingeschreven. De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding nietig is op grond van artikel 36n van het Wetboek van Strafvordering, omdat de vertaalde dagvaarding niet op de voorgeschreven wijze aan de verdachte is betekend. Dit gebrek in de betekening kan niet worden hersteld door het aanleveren van ontbrekende documenten, aangezien deze documenten niet zijn ingediend.

De rechtbank concludeert dat de dagvaarding voor de zitting van 22 februari 2024 ook niet geldig was, omdat de oproep niet vergezeld ging van een vertaalde dagvaarding. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 11 november 2003, waarin werd benadrukt dat de oproeping duidelijk en ondubbelzinnig moet zijn, zodat de verdachte weet waarvoor hij terechtstaat. Gezien deze tekortkomingen heeft de rechtbank de dagvaarding nietig verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/031370-20
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1993,
als woon- en verblijfplaats opgegeven het adres:
[adres], [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2023 en 22 februari 2024. Verdachte was op beide zittingen niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.A. Alsemgeest en van wat de raadsvrouw van verdachte mr. S.M. Hof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is
primairten laste gelegd dat hij
op of omstreeks 3 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meerdere malen, althans eenmaal, terwijl hij bovenop voornoemde [persoon] zat en/of hem vasthield en/of tegen de grond drukte,
- met (gebalde) vuist en/of elleboog (met kracht) op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon] te slaan en/of stompen en/of
- met geschoeide voet op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon] te schoppen en/of trappen en/of
- een knietje op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon] te geven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien dat niet tot bewezenverklaring kan leiden is
subsidiairten laste gelegd dat hij
op of omstreeks 3 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon] heeft mishandeld door voornoemde [persoon] meerdere malen, althans eenmaal, terwijl hij bovenop voornoemde [persoon] zat en/of hem vasthield en/of tegen de grond drukte,
- met (gebalde) vuist en/of elleboog (met kracht) op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon] te slaan en/of stompen en/of
- met geschoeide voet op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon] te schoppen en/of trappen en/of
- een knietje op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon] te geven.

3.Geldigheid van de dagvaarding

De rechtbank stelt op basis van de SKDB-gegevens van verdachte van 22 september 2023 en 22 februari 2024 vast dat hij staat ingeschreven op een adres in [geboorteland] en dat sinds 1 april 2021 het adres [adres] in [plaats] als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats is geregistreerd.
Verder stelt de rechtbank vast dat voor de zitting van 26 oktober 2023 aan verdachte een dagvaarding, met bijbehorende vertaling, is toegezonden naar het van hem bekende adres in [geboorteland]. Voor deze zitting is geen vertaalde dagvaarding uitgereikt op het adres [adres] in [plaats]. Volgens de wettelijke betekeningsvoorschriften (artikel 36b in combinatie met 36e van het Wetboek van Strafvordering) had de dagvaarding eerst moeten worden uitgereikt op de van verdachte bekende woon- of verblijfsplaats in Nederland. Alleen als de dagvaarding op dat adres niet had kunnen worden uitgereikt, omdat is gebleken dat verdachte daar niet (meer) woont/verblijft of dat geen andere bewoners aanwezig zijn om de dagvaarding voor hem in ontvangst te nemen, had (ook) toezending van de vertaalde dagvaarding naar het buitenland moeten plaatsvinden. Nu de vertaalde dagvaarding niet is uitgereikt op de [adres] in [plaats], was de dagvaarding voor de zitting van 26 oktober 2023 op grond van artikel 36n Sv nietig. Dat de rechtbank op die zitting niet tot nietigheid van de dagvaarding heeft beslist en de behandeling van de zaak heeft geschorst om het Openbaar Ministerie in de gelegenheid te stellen nog eventueel ontbrekende documenten aan te leveren die het gebrek in de betekening zouden kunnen herstellen, maakt dat niet anders nu die documenten er kennelijk niet zijn, althans niet zijn aangeleverd.
De vertaalde dagvaarding is voor de zitting van 22 februari 2024 niet (alsnog) op de bij wet voorgeschreven wijze aan verdachte betekend. De rechtbank stelt vast dat voor de zitting van 22 februari 2024 is gepoogd een oproep met vertaling uit te reiken op het van verdachte bekende woon- of verblijfsplaats aan de [adres], maar dat is gebleken dat hij daar niet meer verblijft. Ook is een vertaalde oproep toegezonden naar het van verdachte bekende adres in [geboorteland]. Uit de stukken blijkt echter niet dat deze oproep óók was voorzien van een vertaalde dagvaarding (artikel 36e lid 3 Sv). Een enkele oproeping na een – vanwege de ongeldigheid van de dagvaarding onterechte – schorsing van het onderzoek ter terechtzitting voldoet niet aan de met het uitbrengen van een dagvaarding beoogde doel dat duidelijk en ondubbelzinnig moet zijn voor welke feiten verdachte terecht moet staan (HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL4349).

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding nietig.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. M. Nieuwenhuijs en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden en V.C. Samsom, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2024.