Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 februari 2020 betrokken was bij een vechtpartij met medeverdachte [persoon 1] in Amsterdam. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was, werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot zware mishandeling. Tijdens de zittingen op 26 oktober 2023 en 22 februari 2024 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw, mr. M. Ketting, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. D.A. Alsemgeest, vorderde een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en stelde dat de verdachte moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van noodweerexces.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 februari 2020 werd aangevallen door [persoon 1] en dat hij uit zelfverdediging handelde door hem met een mes te steken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, waarbij hij niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [persoon 1] zou komen te overlijden, maar wel dat hij hem zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de verdachte zich verdedigde tegen de aanhoudende aanvallen van [persoon 1].
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was, omdat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. Tevens werd het in beslag genomen mes aan de verdachte teruggegeven, omdat er geen sprake was van een strafbaar feit.