ECLI:NL:RBAMS:2024:1469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
13/031337-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van alle rechtsvervolging wegens geslaagd beroep op noodweer in strafzaak te Amsterdam

Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 februari 2020 betrokken was bij een vechtpartij met medeverdachte [persoon 1] in Amsterdam. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was, werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot zware mishandeling. Tijdens de zittingen op 26 oktober 2023 en 22 februari 2024 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw, mr. M. Ketting, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. D.A. Alsemgeest, vorderde een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en stelde dat de verdachte moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van noodweerexces.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 februari 2020 werd aangevallen door [persoon 1] en dat hij uit zelfverdediging handelde door hem met een mes te steken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, waarbij hij niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [persoon 1] zou komen te overlijden, maar wel dat hij hem zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de verdachte zich verdedigde tegen de aanhoudende aanvallen van [persoon 1].

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was, omdat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. Tevens werd het in beslag genomen mes aan de verdachte teruggegeven, omdat er geen sprake was van een strafbaar feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/031337-20
Datum uitspraak: 7 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2023 en 22 februari 2024. Verdachte was bij beide zittingen niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.A. Alsemgeest en van wat zij ter zitting naar voren heeft gebracht. Op de zitting was als raadsvrouw van verdachte aanwezig, mr. M. Ketting. Zij verklaarde niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd namens hem de verdediging te voeren.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is
primairten laste gelegd dat hij
op of omstreeks 3 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerschouder en/of linkerbovenarm en/of het rechterbovenbeen, althans het lichaam van voornoemde [persoon 1], heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Indien dat niet tot bewezenverklaring kan leiden is
subsidiairten laste gelegde dat hij
op of omstreeks 3 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [persoon 1], meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerschouder en/of linkerbovenarm en/of het rechterbovenbeen, althans het lichaam van voornoemde [persoon 1], heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden en dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 3 februari 2020 hebben verdachte en medeverdachte [persoon 1] op de Govert Flinckstraat in Amsterdam met elkaar gevochten. Verdachte heeft verklaard dat hij op straat werd aangevallen door [persoon 1] en dat hij hem uit zelfverdediging met een mes heeft gestoken. Getuigen hebben gezien dat verdachte tussen twee geparkeerde auto’s op zijn rug op de grond lag, dat [persoon 1] boven op hem zat en dat hij hem meermalen heeft geschopt en geslagen. Verdachte had een zwelling rond zijn oogkas en [persoon 1] had drie steekwonden in zijn schouder/bovenarm en twee in zijn bovenbeen. Nadere details met betrekking tot deze wonden en wat de herstelperiode is geweest, zijn niet gebleken.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat verdachte door onder bovengenoemde omstandigheden aldus te handelen niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [persoon 1] zou komen te overlijden, maar wel dat [persoon 1] door de steekverwondingen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte
op 3 februari 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [persoon 1] meerdere malen met een mes in de linkerschouder en het rechterbovenbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit: beroep op noodweer

Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [persoon 1] hem een dag voor dit incident al heeft opgezocht en hem toen ook heeft geslagen en dat hij daarbij een zwelling rond zijn oog heeft opgelopen. Op 3 februari 2020 hadden [persoon 1] en getuige [persoon 2] hem opnieuw opgezocht bij een coffeeshop en hem om geld voor een computer gevraagd. Nadat zij met zijn drieën bij de coffeeshop wegliepen, voelde verdachte dat [persoon 1] hem een klap in zijn nek/op zijn schouder gaf. Daarbij viel het zakmes van verdachte uit zijn zak. [persoon 1] nam verdachte in een wurggreep en toen verdachte probeerde los te komen, vielen zij op de grond. [persoon 1] begon te vechten en sloeg en schopte verdachte meermalen tegen zijn hoofd en lichaam. Verdachte pakte het mes dat hij op de grond zag liggen en sloeg daarmee op de schouder van [persoon 1]. Hij wilde dat [persoon 1] zou stoppen. Hij was bang dat hij het niet zou overleven.
Gelet op de overige bewijsmiddelen in het dossier, acht de rechtbank de verklaring van verdachte over de feitelijke toedracht aannemelijk. Het letsel aan het oog van verdachte wordt door politie waargenomen en de eerdere confrontatie met [persoon 1] wordt bevestigd door getuige Wegener. Daarnaast is op de camerabeelden van de coffeeshop te zien dat verdachte doelgericht wordt gevolgd door [persoon 1] en [persoon 2]. Verder verklaren andere getuigen dat de kleine slanke man (verdachte) tussen de auto’s op zijn rug op de grond lag terwijl de grote brede man ([persoon 1]) hem meermalen met zijn vuisten sloeg en schopte. Dat verdachte niet heeft verklaard dat hij [persoon 1] meermalen heeft gestoken, maakt dat niet anders. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat verdachte, gelet op het aanhoudende geweld van [persoon 1] en verdachtes ondergeschikte positie in het gevecht, meermalen met dit mes heeft gestoken teneinde zichzelf te verdedigen. Daar komt bij dat ook uit de verklaring van [persoon 1] en de foto’s in het dossier volgt dat [persoon 1] na het incident meerdere steekwonden heeft opgelopen.
De verklaring van [persoon 1] dat niet hij maar verdachte de aanval (op hem) zou zijn begonnen door op hem af te komen en hem te steken, vindt geen steun in hetgeen hiervoor is weergegeven, in het bijzonder niet in voornoemde camerabeelden, en wordt door de rechtbank dan ook als onaannemelijk ter zijde geschoven.
Uitgaande van het scenario van verdachte is de rechtbank van oordeel dat hij zich in een noodweersituatie bevond. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen zijn lijf, waartegen verdediging noodzakelijk was. Verdachte lag tussen twee geparkeerde auto’s op zijn rug op de grond en werd meermaals geschopt en geslagen door [persoon 1], die zowel qua postuur als zijn positie in het gevecht duidelijk het overwicht had. Verdachte kon zich niet aan deze situatie onttrekken en zag de mogelijkheid het mes dat naast hem op de grond lag te pakken en [persoon 1] daarmee te steken. Verdachte probeerde daarmee het geweld richting hem te doen stoppen. Ook toen verdachte [persoon 1] in zijn schouder had geraakt, stopte het geweld niet. Pas toen [persoon 1] de sirenes van de politie hoorde, stopte het geweld en liet hij verdachte los. Nadien heeft verdachte [persoon 1] ook niet meer gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de verdediging van verdachte in deze gegeven situatie aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarmee slaagt het beroep op noodweer en is het bewezenverklaarde feit niet strafbaar. Verdachte wordt dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Mes (omschrijving: G5878180, AANE9870NL, mes bij trottoirband).
De officier van justitie heeft gevorderd dat dit mes wordt onttrokken aan het verkeer. Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie niet overgaat tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweerexces, maar wegens een geslaagd beroep op noodweer, kan het mes niet worden onttrokken aan het verkeer, omdat gelet op het intreden van de rechtvaardigingsgrond geen sprake (meer) is van een strafbaar feit zoals vereist in artikel 36b van het Wetboek van Strafrecht. Het onder verdachte inbeslaggenomen mes, dient daarom aan hem te worden teruggegeven.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het
subsidiairten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingterzake daarvan.
Gelast de teruggave aan
[verdachte],geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteland], van: 1 STK Mes (omschrijving: G5878180, AANE9870NL, mes bij trottoirband).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. M. Nieuwenhuijs en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2024.