ECLI:NL:RBAMS:2024:1467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
13/160073-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het aanwezig hebben van softdrugs en vrijspraak van witwassen

Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het aanwezig hebben van ongeveer 35 kilo softdrugs, waaronder hennep en hasj, en van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking van de woning van de verdachte op 17 januari 2023, waar aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen en contante geldbedragen werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had, maar sprak hem vrij van het witwassen van een groot geldbedrag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van dat geld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische gesteldheid en de zorg voor zijn kinderen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de verantwoordelijkheid van de verdachte als ouder, maar vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/160073-23 (Promis)
Datum uitspraak: 7 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres], [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.W. van der Burg, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Ben Tarraf, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
1.
op of omstreeks 17 januari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een totale (bruto) hoeveelheid van ongeveer 14,19 kilogram (bestaande uit 8,76 kilogram en/of 2,12 kilogram en/of 0,99 kilogram en/of 2,32 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
en/of
- een totale (bruto) hoeveelheid van ongeveer 20,84 kilogram (bestaande uit 3,2 kilogram en/of 2,3 kilogram en/of 2,2 kilogram en/of 2,5 kilogram en/of 7 kilogram en/of 0,9 kilogram en/of 1,2 kilogram en/of 0,56 kilogram en/of 0,98 kilogram hennep, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
op of omstreeks 17 januari 2023, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen (van) een of meer geldbedrag(en) (van ongeveer 22.730,- euro en/of 270,- euro en/of 4.250,- euro en/of 361,60 euro en/of 861,15 euro), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.. Ten aanzien van de verdovende middelen geldt dat het grootste deel van de hasjiesj en hennep is aangetroffen in en op de kledingkast in de slaapkamer van verdachte en zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdachte]. Gelet hierop had verdachte dus kennis van deze drugs en had hij hier ook de beschikkingsmacht over. Dit geldt ook voor de aangetroffen contante geldbedragen. Deze lagen in dezelfde woning zowel in de slaapkamer van verdachte als in een grijs tasje in de inpandige berging in de hal. Verdachte en zijn echtgenote medeverdachte [medeverdachte] zijn de hoofdbewoners van de woning en mogen dan ook verantwoordelijk worden gehouden voor goederen die in die woning worden aangetroffen.
Dat hij inderdaad wetenschap had van de geldbedragen en hier ook de beschikkingsmacht over had blijkt bovendien uit de omstandigheid dat in het grijze tasje waarin het grootste geldbedrag zat ook een verlopen Nederlandse identiteitskaart van verdachte en een Marokkaans paspoort op naam van medeverdachte, zaten. De officier van justitie wijst in dat verband ook op het feit dat zijn zoon, [persoon], bij vonnis van 24 oktober 2023 onherroepelijk is veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben van deze drugs en voor het medeplegen van witwassen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte had geen wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen en was daarbij ook niet betrokken. Verdachte slaapt niet in de slaapkamer waar het grootste deel van de softdrugs is aangetroffen. Hij slaapt door het hele huis, voornamelijk in de keuken. De kledingkast wordt door het hele gezin gebruikt.
Ten aanzien van de contante geldbedragen heeft de raadsman aangevoerd dat deze vooral zijn gevonden in een toilettas in een inpandige gangkast waar verdachte niet kwam. Verdachte wist niet dat daar geld lag. Zijn in de toilettas aangetroffen identiteitskaart was verlopen. Hij wist niet dat die kaart daar lag. Ten aanzien van het aangetroffen geld in de slaapkamer heeft de raadsman betoogd dat de hoogte van deze bedragen geen vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden [1]
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en medeverdachte op 17 januari 2023 zijn grote hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. [2] De verdovende middelen bevonden zich in de kledingkast in de slaapkamer van verdachte en medeverdachte, in de slaapkamer van hun zoon, [persoon], en in de inpandige berging in de hal van de woning. [3] In totaal werd in de slaapkamer van verdachte en medeverdachte 20,84 kilogram hennep verdeeld over acht tassen [4] en 14,19 kilogram hasjiesj in vier tassen aangetroffen. [5]
Tijdens de doorzoeking zijn naast hierboven genoemde verdovende middelen ook contante geldbedragen aangetroffen. Deze lagen in de slaapkamer van verdachte en medeverdachte en in een toilettas in de inpandige berging in de gang. [6] In de slaapkamer werd in een broekzak van verdachte € 861,15 aangetroffen en in een metalen blikje € 361,60. [7] In de toilettas in de gangkast werd een contant geldbedrag van € 27.250 aangetroffen. [8] De grootste geldbundel werd in het achtervak van de toilettas aangetroffen, verpakt in verschillende pakketjes waarvan één gewikkeld in huishoudfolie. [9] Verder werd in de toilettas de verlopen (Nederlandse) identiteitskaart van verdachte en een Marokkaans paspoort van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. [10] Hierover heeft verdachte ter zitting verklaard dat dit paspoort is verlopen. [11] Over het geld heeft hun zoon, [persoon], verklaard dat het spaargeld van hem en zijn familie is en dat zijn moeder (medeverdachte [medeverdachte]) het geld bij haar wilde houden. [12] Het totale netto inkomen uit uitkeringen en toeslagen van het gehele gezin was in 2022 € 27.589 [13] .
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de financiën en de gehele administratie daarvan door medeverdachte [medeverdachte] wordt gedaan en dat hij daar dus niets van af wist. In de kast op de gang lag de administratie van medeverdachte; daar kwam hij nooit. Ten aanzien van het aangetroffen geld in zijn slaapkamer heeft hij verklaard dat dit geld afkomstig was uit de bijbaan van zijn dochter en dat hij dit voor haar bewaarde om haar autoverzekering van te kunnen betalen [14] .
Tot slot is op het dressoir in de woonkamer een notitieboekje aangetroffen met daarin geschreven tekst. [15]
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1: het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of verdachte de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ moet verdachte wetenschap hebben gehad van de verdovende middelen. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. De verdovende middelen moeten zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden in de zin dat hij erover kan beschikken. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, ofwel dat verdachte er enige zeggenschap over had.
Bekendheid en beschikkingsmacht
De rechtbank beantwoordt de vraag of verdachte wetenschap had van de verdovende middelen bevestigend. Verdachte is volgens de basisregistratie personen en zijn eigen verklaring bewoner van de woning. Het is vaste rechtspraak dat een bewoner, behoudens contra-indicaties, bekend wordt verondersteld met de aanwezigheid van de in zijn woning aanwezige goederen. Van een contra-indicatie is geen sprake. De bewijsmiddelen bieden voldoende aanknopingspunten om bewezen te achten dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen.
Daarnaast is de omvang van de in de woning aanwezige verdovende middelen aanzienlijk, waarvan het grootste deel in verschillende zakken en tassen verspreid lag in en bovenop de kledingkast in de slaapkamer van verdachte. Verdachte had toegang tot deze kledingkast en hij gebruikte deze kledingkast ook. De rechtbank oordeelt dat verdachte daardoor bekend mag worden verondersteld met de aldaar aanwezige verdovende middelen. Anders dan door de raadsman naar voren gebracht, is daarbij niet relevant dat verdachte niet in de slaapkamer sliep. Het feit dat verdachte niet in de slaapkamer sliep, betekent immers niet dat verdachte niet in de slaapkamer kwam. Daarbij wijst de rechtbank in ieder geval op het feit dat de kledingkast van verdachte in de slaapkamer staat, dat zijn broek aan een haak in de slaapkamer hing en dat verdachte heeft verklaard dat hij overal in het huis kwam.
Nu de verdovende middelen zich in zijn woning bevonden en hij vrijelijk toegang had tot alle vertrekken, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte ook feitelijke beschikkingsmacht had over de aangetroffen drugs.
Medeplegen
Aangezien medeverdachte [medeverdachte] evenals verdachte de woning bewoonde en gebruik maakte van de kledingkast, geldt dat ook zij wetenschap had van en beschikkingsmacht over de in de woning aangetroffen verdovende middelen. Daarnaast volgt uit het dossier dat ten aanzien van van de zoon van verdachte en medeverdachte is bewezen verklaard dat hij wetenschap en beschikkingsmacht had over deze drugs. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het voorhanden hebben van de verdovende middelen.
Ten aanzien van feit 2: het witwassen
Voorhanden hebben
Voor het bewezen verklaren van witwassen dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte het in zijn woning aangetroffen geld voorhanden heeft gehad. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord zal de rechtbank beoordelen of dit geld van een misdrijf afkomstig is. Voor het voorhanden hebben van dit geld is vereist dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dit geld, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp, waaronder begrepen de omvang van het geldbedrag of de exacte locatie ervan. Daarnaast moet vast staan dat verdachte hierover feitelijk heeft kunnen beschikken.
In deze zaak gaat het om het voorhanden hebben van verschillende contante geldbedragen, te weten: € 27.250,- aangetroffen in het toilettasje in de gangkast en € 361,60 en € 861,15 aangetroffen in een broekzak en een metalen blikje de slaapkamer van verdachte en medeverdachte.
Ten aanzien van het contante geldbedrag in de gangkast overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte wordt – zoals ook hiervoor overwogen - als bewoner van de woning bekend verondersteld met de aanwezigheid van de in de woning aanwezige goederen, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. De rechtbank oordeelt dat hiervan voor wat betreft het in de gangkast aangetroffen geld, sprake was. Het is namelijk niet aannemelijk geworden dat verdachte op enig moment heeft geweten of had moeten weten, dat hij of zijn gezin beschikte over een geldbedrag zoals aangetroffen in de toilettas en dat dit geld zich in de gangkast bevond. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Allereerst gelooft de rechtbank verdachte dat hij niets of nauwelijks iets had te zoeken in die kast. De kast, een soort inpandige berging, werd namelijk allereerst gebruikt als opslagplek; hierin lagen dus geen goederen voor dagelijks gebruik. Verder bewaarde medeverdachte [medeverdachte] in deze kast haar administratie. Verdachte wist niets af van de financiën en hem werd hierover ook niets verteld. Deze combinatie van omstandigheden leidt ertoe dat verdachte, ondanks dat hij bewoner van de woning is en ondanks dat hij vrijelijk toegang tot de kast had, niet zonder meer bekend kan worden verondersteld met het feit dat in de kast een groot geldbedrag lag. Het feit dat in het toilettasje een verlopen identiteitsbewijs van verdachte is aangetroffen, maakt dat niet anders.
Overigens bevat het dossier ook geen aanknopingspunten dat verdachte zich bewust had moeten zijn van de aanwezigheid van dit geld. De rechtbank wijst in dat verband op het feit dat zijn zoon bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat het geld spaargeld van de familie was en dat zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte], dit geld bij haar wilde houden. Weliswaar heeft de zoon van verdachte wisselend verklaard en ook gezegd dat het geld afkomstig was uit een door hem geërfde vishandel, echter dit laatste is op geen enkele wijze onderbouwd en ook anderszins niet gebleken. Uit alle voorgaande omstandigheden in onderling verband bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het geld van de familie was en dat naast de zoon zelf medeverdachte [medeverdachte] op de hoogte was van dit geld. De zoon heeft niet verklaard dat verdachte ook wist dat dit geldbedrag zich in de woning bevond. Dit sluit aan bij de verklaring van verdachte dat hij niet werd betrokken bij geldzaken binnen de familie. Alles overwegend oordeelt de rechtbank dan ook dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van het geld in de gangkast, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van witwassen van het in de tenlastegelegde genoemde bedrag van € 27.250.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel wetenschap had van en beschikkingsmacht had over het bedrag van € 861,15 in zijn broekzak en het bedrag van € 361,60 in het metalen blikje. Dit geldt lag immers in zijn slaapkamer. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij wist dat het geld op die plekken lag en dat hij voor dit geld ook een bestemming had.
Herkomst van het geld
Vervolgens rijst de vraag of het geld dat in het blikje en de broekzak van verdachte is aangetroffen van een misdrijf afkomstig is. Daartoe dient eerst te worden vastgesteld of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat het geval is mag van verdachte worden verwacht dat een verklaring wordt gegeven voor de herkomst ervan.
De rechtbank overweegt dat deze contante bedragen niet van zodanige omvang zijn en niet onder zodanige omstandigheden zijn aangetroffen, dat dit een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Het Openbaar Ministerie heeft dit ook niet nader onderbouwd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat deze geldbedragen niet zonder meer van misdrijf afkomstig zijn en spreekt verdachte dan ook vrij van het witwassen daarvan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 17 januari 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 14,19 kilogram hennep en 20,84 kilogram hasjiesj, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft in de strafeis aangesloten bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een forse taakstraf op te leggen Volgens de raadsman zal een gevangenisstraf voor verdachte niet goed zal uitpakken gelet op zijn psychische gesteldheid. Daarnaast heeft verdachte ook thuiswonende kinderen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs. Dit soort strafbare feiten veroorzaken overlast en leveren schade op voor de maatschappij. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de volksgezondheid. Voorts wordt door het gebruik en bezit van drugs de drugshandel gestimuleerd waarvan algemeen bekend is dat het een criminaliserend effect heeft op de samenleving.
Ook vindt de rechtbank het zorgelijk dat verdachte wist dat zijn zoon genoemde grote hoeveelheden softdrugs in de woning verborgen hield voor drugshandel. Alhoewel niet kan worden bewezen dat verdachte daarin een actieve rol had, had hij als vader de plicht en de verantwoordelijkheid om dit gedrag te stoppen en zijn zoon hierop aan te spreken. Dat hij dit op geen enkel moment heeft gedaan rekent de rechtbank verdachte aan en zal als omstandigheid bij de strafmaat worden meegenomen.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 28 november 2023. Daarin wordt verdachte omschreven als een man die volledig afhankelijk is van zijn vrouw. Zij verzorgt hem en geeft namens hem antwoord op de vragen die gesteld worden. Verdachte heeft geen enkele vorm van dagbesteding, spreekt de Nederlandse taal niet of nauwelijks en kan zich slecht uitdrukken. Daarnaast is hij gediagnosticeerd met een stemmingsstoornis waarvoor hij medicatie gebruikt. De reclassering acht interventies op dit moment niet geïndiceerd en adviseert aan verdachte, in geval van bewezenverklaring, een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf, taakstraf of geldboete.
Strafoplegging
Bij het bepalen van een passende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Bij het voorhanden hebben van 25 tot 250 kilogram softdrugs geldt, ook bij
first offenderszoals verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden als uitgangspunt. De rechtbank overweegt dat verdachte met een hoeveelheid van 35 kilogram aan de onderkant van deze categorie valt, waarmee rekening zal worden gehouden. Daar staat tegenover dat sprake was van medeplegen en in het bijzonder van medeplegen door verdachte met zijn zoon. De rechtbank rekent dit verdachte als gezegd zeer aan en zal dit medeplegen dan ook als een strafverzwarende omstandigheid in de strafmaat meenemen.
Alhoewel detentie gelet op de ernst van de gepleegde feiten gerechtvaardigd is, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de grote mate van afhankelijkheid van verdachte en het feit dat hij leidt aan een stemmingsstoornis, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte in deze omstandigheden niet passend is. De rechtbank vindt het wel belangrijk dat verdachte in de toekomst wordt weerhouden van het plegen van soortgelijke feiten en acht daarvoor een stevige stok achter de deur noodzakelijk. Verdachte is nu gewaarschuwd.
De rechtbank acht alles overwegende een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen meer of anders aan verdachte ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
160 (honderdzestig) uren.
En beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
80 (tachtig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. M. Nieuwenhuijs en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2024.

Voetnoten

1.1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming 2022084339 van 17 januari 2023, pagina 003.
3.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming 2022084339 van 17 januari 2023, pagina 003 tot 006.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 20 januari 2023, PL1300-2023012639-30, p. 007
5.Proces-verbaal van forensisch onderzoek van 20 januari 2023, PL1300-2023012639-28, pagina 011 tot 013.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2023, pagina 048.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2023, pagina 048.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2023, pagina 048 en 049.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2023, PL1300-2023012639-31, pagina 016.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2023, PL1300-2023012639-31 pagina 016.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 22 februari 2024.
12.Proces-verbaal verhoor [persoon] bij de rechter-commissaris van 29 maart 2023.
13.Proces-verbaal van bevindingen ICOV registraties van 22 juni 2023, PL1300-2023012639-45, pagina 103.
14.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 22 februari 2024
15.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming 2022084339 van 17 januari 2023, pagina 005.