ECLI:NL:RBAMS:2024:1465

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
13/104752-23 en 16/018920-23 (gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voorhanden hebben van een revolver, munitie en hasjiesj met vrijspraak voor bedreiging en heling

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een revolver, munitie en hasjiesj. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 april 2023 in Amsterdam een revolver en vier patronen voorhanden had, evenals een veerdrukwapen. De verdachte werd ook beschuldigd van bedreiging in de trein en heling van een bankpas, zorgpas en identiteitskaart, maar werd hiervoor vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging, terwijl de verdachte wel bekend was met betrekking tot het voorhanden hebben van de wapens en de hasjiesj. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor de oplegging van een tbs-maatregel, omdat niet aan de wettelijke vereisten was voldaan. De beslissing omvatte ook de onttrekking aan het verkeer van de hasjiesj en de teruggave van een iPhone aan de verdachte, terwijl de bankpas en identiteitsdocumenten aan de rechthebbende werden teruggegeven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/104752-23 en 16/018920-23 (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Parketnummer vordering tul: 16/155873-21
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
nu gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk
zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 20 april 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: het voorhanden hebben van een revolver en vier patronen;
feit 2: bedreiging van [persoon 1] en/of een of meer onbekend gebleven personen in de trein;
feit 3: het dragen van een veerdrukwapen.
Aan verdachte is in zaak B – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 27 juli 2022 in Lelystad heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: het opzettelijk aanwezig hebben van 64,8 gram hasjiesj;
feit 2: heling van een bankpas, zorgpas en identiteitskaart op naam van [persoon 2] .
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak A onder 2 ten laste gelegde bedreiging en de in zaak B onder 2 ten laste gelegde heling.
Ten aanzien van de in zaak A onder 1 en 3 en de in zaak B onder 1 ten laste gelegde feiten, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Het oordeel in zaak A
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende relevante feiten en omstandigheden vast.
Op 20 april 2023 kwam rond 15:35 uur bij de politie een melding binnen naar aanleiding van een bedreiging in een trein. Ter plaatse zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat twee medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen de verdachte op het Muiderpoortstation in bedwang hielden. Een van de omstanders, genaamd [persoon 1] , verklaarde dat hij in de trein zat met de persoon die zojuist was aangehouden. [persoon 1] verklaarde verder dat die persoon tegen hem zou hebben gezegd dat hij hem ging slaan en dood zou schieten. Daarvan wilde [persoon 1] geen aangifte doen.
Op 26 april 2023 is conducteur [persoon 3] als getuige gehoord. Conducteur [persoon 3] bevond zich op 20 april 2023 in de trein waar de bedreiging zou hebben plaatsgevonden. [persoon 3] heeft verklaard dat op het moment van aankomst op het Muiderpoortstation, een melding van bedreiging werd gedaan. Meerderde passagiers zouden hebben geroepen dat mensen met een wapen werden bedreigd. [persoon 3] bevond zich op dat moment in het voorste gedeelte van het treinstel. De bedreiging zou hebben plaatsgevonden in het achterste deel van het treinstel. Zelf heeft [persoon 3] geen bedreigingen gehoord.
Verder bevat het dossier een proces-verbaal met een beschrijving van de camerabeelden die zijn opgenomen in de trein. De bewegende beelden zijn tevens op de terechtzitting van
28 februari 2024 getoond. Op de zitting heeft de officier van justitie laten weten dat de getuige [persoon 1] niet één van de personen is, die op de beelden zijn te zien. Uit de camerabeelden valt af te leiden dat verdachte zich vervelend opstelt en duidelijk op zoek is naar een confrontatie, zoals hij ook zelf heeft verklaard. Daarnaast is op de beelden te zien dat verdachte op een gegeven moment meerdere malen iets uit zijn tas laat zien aan een tweetal personen die voor hem zitten. Op de beelden is niet te zien of hij hen een vuurwapen toont. Deze personen zijn niet als getuige gehoord.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet alleen worden aangenomen op basis van één (getuigen)verklaring. In het geval van een ontkennende verdachte moet het steunbewijs uit een andere bron afkomstig zijn. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van getuige [persoon 3] een
de auditu-verklaring betreft. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring bij gebrek aan ondersteuning door een andere bron niet zonder meer tot de vaststelling kan leiden dat verdachte zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging. Te meer, nu niet duidelijk is op welk voorval de verklaring van
[persoon 3] betrekking heeft. Het enkele feit dat bij verdachte een vuurwapen is aangetroffen, is onvoldoende om te bewijzen dat hij het vuurwapen ook daadwerkelijk heeft getoond. Ook overigens bevat het dossier onvoldoende steunbewijs.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het gedrag van de jongens die tegenover verdachte zitten, zoals is te zien op de hiervoor beschreven beelden, niet zonder meer blijkt dat verdachte hen een vuurwapen heeft getoond. Op de camerabeelden is te zien dat één van de mannen op een gegeven moment kennelijk de trein wil verlaten. Daarop weigert verdachte hem doorgang te verlenen. Verdachte heeft verklaard dat hij de discussie met hen zocht, maar heeft ontkend dat hij hen een wapen heeft getoond. Hoewel de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte zich zeer onprettig heeft gedragen tegenover deze personen, is dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging te komen. Hun wens om de trein te verlaten kan meerdere oorzaken hebben. Immers is het aannemelijk dat zij op diezelfde wijze zouden reageren om een eventueel conflict met verdachte te voorkomen. Nu zij niet gehoord zijn als getuige, kan de rechtbank slechts gissen naar hun beweegredenen.
Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte op 20 april 2023 een revolver voorhanden heeft gehad en een veerdrukwapen heeft gedragen. Verdachte heeft de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bekend in de zin van in artikel 359, derde lid, Sv. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, namelijk:
De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van
28 februari 2024.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023087462-4 van
20 april 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s
1 tot en met 4.
Een proces-verbaal van wapenonderzoek van het proces-verbaal met nummer PL1300-2023087472 van 20 april 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s
14 tot en met 18.
3.3.2.
Het oordeel in zaak B
Op 27 juli 2022 zijn in de kamer van verdachte een bankpas, een zorgpas en een identiteitskaart op naam van [persoon 2] aangetroffen. Deze passen zaten in een heuptas die aan verdachte toebehoort. Verdachte heeft verklaard dat hij die passen niet eerder heeft gezien. Verder heeft verdachte verklaard dat hij de tas heeft uitgeleend en dat hij nadat hij deze heeft teruggekregen niet meer in de tas heeft gekeken. Deze verklaring wordt niet weerlegd door de overige stukken in het dossier. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het dossier geen informatie bevat – over bijvoorbeeld de verdere inhoud van de heuptas of de precieze locatie van de passen in de tas – op basis waarvan de wetenschap van de passen bij verdachte kan worden verondersteld. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde heling.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte op 27 juli 2022 opzettelijk 64,8 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, namelijk:
De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van
28 februari 2024.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2022218163-22 van
27 juli 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 11 en 12.
Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen inclusief de fotobijlage met nummer PL0900-2022218163-32 van 10 november 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 13 tot en met 17.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen – bewezen dat verdachte:
zaak A
feit 1: op 20 april 2023 te Amsterdam een wapen van de categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk Bruno Bruni Milano, type Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle met serienummer K076571 en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten vier patronen van het merk CCI, kaliber .22 Long Rifle met een loden projectiel voorhanden heeft gehad;
feit 3: op 20 april 2023 te Amsterdam een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een veerdrukwapen (merk Record, model Model 1, kaliber .177 luchtdruk) heeft gedragen;
zaak B
feit 1: op 27 juli 2022 te Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad 64,8 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel met dwangverpleging) zal worden opgelegd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat aan alle voorwaarden voor het opleggen hiervan is voldaan. Gelet op de ernst van het ten laste gelegde en het hoge recidiverisico bestaan er geen minder vergaande alternatieven. Het zou volgens de officier van justitie wel een gemaximeerde tbs moeten zijn.
Verder heeft de officier van justitie de rechtbank gewezen op de mogelijkheid om ambtshalve een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten eerste verzocht om aan verdachte geen tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Gelet op de bepleite vrijspraak van de bedreiging is niet aan de voorwaarden voor oplegging daarvan voldaan. Indien de rechtbank de bedreiging bewezen acht, heeft de raadsman aangevoerd dat er alternatieven voor een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr bestaan. De nodige hulpverlening en begeleiding kan ook worden geboden door middel van een ‘regulier’ reclasseringstoezicht. Voorts heeft de raadsman verzocht om bij de op te leggen straf rekening te houden met de persoon van verdachte.
Concluderend heeft de raadsman verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt. De raadsman heeft oplegging van een voorwaardelijke straf bepleit, waaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het ongecontroleerd bezit van een vuurwapen maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit geldt temeer als op klaarlichte dag een vuurwapen voorhanden is in de openbare ruimte of het openbaar vervoer, zoals in deze zaak het geval is. Gelet ook op de toename van vuurwapenbezit en het gevaarzettend karakter daarvan, dient daartegen streng te worden opgetreden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van softdrugs. Drugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande vormen van criminaliteit. Het bezit van drugs dient dan ook te worden bestreden.
7.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het persoonsdossier omtrent verdachte en met name van de hierna genoemde stukken:
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 27 september 2023, opgemaakt door reclasseringswerker [persoon 4] ;
  • een rapportage pro Justitia van 15 september 2023 en 6 september 2023, opgesteld door respectievelijk psychiater J. van der Meer en GZ-psycholoog S.A. Moonen;
  • een aanvullende rapportage pro Justitia van 23 november 2023, opgesteld door psychiater J. van der Meer en GZ-psycholoog S.A. Moonen;
  • een aanvullende rapportage pro Justitia van 26 januari 2024, opgesteld door psychiater J. van der Meer en GZ-psycholoog S.A. Moonen;
  • een maatregelrapport ten behoeve van tbs met voorwaarden van Reclassering Nederland van 8 december 2023, opgesteld door reclasseringswerker [persoon 5] ;
  • een Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) omtrent verdachte van
Uit de rapportages van de psychiater en de psycholoog blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende.
Bij verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Ook is sprake van een milde cognitieve beperking, voortkomend uit een neurocognitieve stoornis door het gebruik van cannabis en/of door hersenletsel en/of door zwakbegaafdheid. Deze stoornissen zullen ook ten tijde van het ten laste gelegde in beide zaken aanwezig zijn geweest. Bij bewezenverklaring is het advies van de psychiater om de bedreiging in een enigszins verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De overige ten laste gelegde feiten kunnen bij bewezenverklaring volledig aan verdachte worden toegerekend. Daarbij is van belang, zoals de psychiater ter zitting heeft toegelicht, dat verdachte ontkent dat hij aangever heeft bedreigd, maar wel aangeeft dat hij zijn tas – met daarin de wapens – heeft geopend. Bij bewezenverklaring speelt impulsiviteit waarschijnlijk enige rol, aangezien het niet logisch of verstandig is om ten tijde van het smokkelen van wapens deze in een volle trein aan iemand te laten zien. Aan de andere kant moet de mate waarin de impulsiviteit van betrokkene van invloed op het gedrag is geweest worden genuanceerd. Hij koos er – voor zover bekend – niet voor om de wapens uit de tas te halen en op de man te richten. Kennelijk had hij zijn agressieve impulsen in enige mate onder controle. Er zijn geen redenen om de ten laste gelegde bedreiging bij bewezenverklaring niet aan verdachte toe te rekenen. Hij wist dat het gedrag in wettelijke zin niet toelaatbaar was en daarnaast was geen sprake van een allesoverheersende psychische stoornis die onvermijdelijk of onontkoombaar tot het ten laste gelegde heeft geleid. Het risico op recidive van bedreiging wordt ingeschat als matig tot hoog. De psycholoog ziet geen aanwijzingen om bij bewezenverklaring de feiten niet of in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Beide gedragsdeskundigen zien geen aanknopingspunten om ASR toe te passen. De beide deskundigen komen voorts niet tot het advies om een tbs-maatregel op te leggen. In dat verband wijst de psychiater op het volgende.
In algemene zin is een antisociale persoonlijkheidsstoornis moeilijk therapeutisch te beïnvloeden. Bij verdachte hebben eerdere interventies nauwelijks tot gedragsverandering geleid. Desalniettemin is een mogelijke interventie om het recidive risico te verlagen gelegen in begeleiding bij zijn sociale problematiek. Het is daarnaast van belang dat het gebruik van cannabis gestaakt blijft. Verder kan ondersteuning in het opbouwen van zijn leven en het oplossen van zijn sociale problemen helpen om het risico op recidive te verlagen. De verwachting is dat het risico op recidive bij een stabiele sociale situatie en abstinentie van cannabis acceptabel zal zijn, mede omdat recent niet veel contacten zijn geweest met justitie en verdachte gemotiveerd is om contacten met justitie te vermijden. Door de psychiater wordt geadviseerd om naast een gevangenisstraf een GVM op te leggen. Deze maatregel maakt het mogelijk dat betrokkene na zijn detentie in ieder geval de gewenste begeleiding en toezicht van de reclassering krijgt en dat kan worden gewerkt aan abstinentie van cannabis. Het opleggen van de genoemde interventie in de vorm van een (voldoende hoog) voorwaardelijk strafdeel wordt een minder realistisch advies geacht, omdat in dat geval een grote kans bestaat dat verdachte er voor zal kunnen kiezen om zijn voorwaardelijke straf uit te zitten en dan zonder begeleiding blijft. Er is niet voor gekozen om te adviseren tot oplegging van de tbs-maatregel (al dan niet met voorwaarden), nu behandeling van de persoonlijkheidsstoornis en de gedragskeuzes die hieruit volgen moeilijk is en tot op heden weinig effectief is gebleken. Bovendien heeft de reclassering reeds aangegeven dat tbs met voorwaarden niet mogelijk is, waardoor alleen tbs met dwangverpleging resteert. Deze maatregel zal zolang de maatregel duurt wel de maatschappij beschermen, maar zal waarschijnlijk niet zorgen voor het in remissie gaan van de persoonlijkheidsstoornis. De psycholoog ziet uit gedragsdeskundig oogpunt geen onderbouwing voor oplegging van een GVM.
Uit het meest recente reclasseringsadvies van blijkt – kort gezegd – dat de reclassering een tbs-maatregel met voorwaarden niet haalbaar acht. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering adviseert daarom negatief over het opleggen van tbs met voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om invulling te geven aan een GVM. Verdachte is niet bereid om zich aan bijzondere voorwaarden te houden in enig justitieel kader.
7.3.3.
Motivering van de gevangenisstraf
Bij de op te leggen straf ligt het zwaartepunt bij het vuurwapenbezit. Gezien de ernst van dit feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voornoemde oriëntatiepunten gaan, indien sprake is van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III in de openbare ruimte, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van strafverzwarende omstandigheden die een gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigen.
In de eerste plaats neemt de rechtbank als strafverzwarend in aanmerking dat verdachte blijkens zijn strafblad in het verleden onherroepelijk is veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten. Bovendien liep verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in een proeftijd van een eerdere veroordeling. Daarnaast weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat het wapen voor onmiddellijk gebruik gereed was en zich binnen handbereik van verdachte bevond. Verder is bij verdachte niet alleen een vuurwapen aangetroffen, maar droeg hij ook een veerdrukwapen bij zich. Dat verdachte meerdere wapens voorhanden heeft gehad – in nota bene een treincoupé vol omstanders die het voertuig niet op ieder gewenst moment kunnen verlaten – rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Nu uit het reclasseringsadvies van 8 december 2023 blijkt dat de reclassering geen mogelijkheden tot interventies of toezicht ziet, zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden opleggen. Bovendien ziet de rechtbank geen ruimte voor een voorwaardelijk strafgedeelte – groot genoeg om als stok achter de deur te dienen – gelet op de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Nu het dragen van een veerdrukwapen een overtreding betreft, moet de rechtbank daarvoor in beginsel een aparte straf opleggen. In het licht van de reeds op te leggen straf voor de andere bewezen geachte feiten, acht de rechtbank een strafoplegging voor deze overtreding niet opportuun. Derhalve zal de rechtbank verdachte ten aanzien daarvan schuldig verklaringen zonder oplegging van een straf of maatregel.
7.3.4.
Tbs met dwangverpleging?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd zoals door de officier van justitie is gevorderd. De maatregel is zeer ingrijpend van aard en daarom moet bij de beoordeling daarvan ook worden gekeken naar de aard en de ernst van het bewezen geachte alsmede de noodzaak tot beveiliging van de maatschappij.
De tbs-maatregel kan door de rechtbank worden opgelegd indien is voldaan aan de in de artikelen 37a en 37b Sr gestelde voorwaarden. Uit de hiervoor besproken rapportages volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen geachte een gebrekkige stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast betreft het in zaak A onder 1 bewezen geachte een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet voldaan aan het zogeheten gevaarscriterium. Hoewel het gedrag van verdachte zeer laakbaar is, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht. Daarnaast heeft de psychiater op de zitting toegelicht dat het als matig-hoog ingeschatte recidiverisico ziet op delicten zoals die ten laste zijn gelegd, te weten de bedreiging. Volgens de deskundigen zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat moet worden gevreesd voor escalatie van het gedrag van verdachte richting ernstigere (fysieke) agressie. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op dit moment niet kan worden gesteld dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van een dergelijke maatregel vereist.
Nu niet aan alle wettelijke vereisten is voldaan, zal de rechtbank aan verdachte geen tbs met dwangverpleging opleggen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij geen termen aanwezig acht om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Gelet op het bewezen geachte is niet aan de voorwaarden voldaan die artikel 38z Sr aan oplegging daarvan stelt.

8.Beslag

De rechtbank heeft geconstateerd dat ten aanzien van de volgende goederen in beslag genomen en niet teruggegeven goederen nog een beslissing moet worden genomen:
  • 67 GR hasjiesj (goednummer 3023256);
  • 1 STK iPhone (goednummer 6330519);
  • een betaalpas van de Rabobank op naam van [persoon 2] (goednummer 3024248);
  • een identiteitskaart op naam van [persoon 2] (goednummer 3024251);
  • een zorgpas op naam van [persoon 2] (goednummer 3024255).
8.1.
Onttrekking aan het verkeer
De verdovende middelen (hasjiesj) worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, omdat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
8.2.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave van de iPhone aan verdachte gelasten, nu deze aan verdachte toebehoort en niet is gebleken dat deze in relatie staat tot enig strafbaar feit.
8.3.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave van de betaalpas, identiteitskaart en zorgpas op naam van
[persoon 2] gelasten aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kan worden aangemerkt.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 juli 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 16/155873-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter te Amsterdam van 22 december 2021, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte van 3 weken niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken te bevelen en zal de vordering toewijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de in zaak A onder 2 en zaak B onder 2 ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 3 en zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A, feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
zaak A, feit 3
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
zaak B, feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
zaak A feit 1, zaak B feit 1
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
zaak A, feit 3
Verklaart verdachte
schuldig zonder oplegging van een straf of maatregel.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
67 GR hasjiesj (goednummer 3023256).
Gelast de
teruggaveaan
[verdachte]van:
1 STK iPhone (goednummer 6330519).
Gelast de
bewaringten behoeve van de
rechthebbendevan:
  • een betaalpas van de Rabobank op naam van [persoon 2] (goednummer 3024248);
  • een identiteitskaart op naam van [persoon 2] (goednummer 3024251);
  • een zorgpas op naam van [persoon 2] (goednummer 3024255).
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf onder parketnummer 16/155873-21, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van 22 december 2021 van de politierechter te Amsterdam, te weten:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. D. Bode en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2024.
[…]