ECLI:NL:RBAMS:2024:1460

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
13.223335.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving met vuurwapen en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen betrokken was bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van een slachtoffer, aangeduid als [persoon 4]. De feiten vonden plaats tussen 30 en 31 juli 2023 in Amsterdam. Het slachtoffer werd onder bedreiging van een vuurwapen en geboeid met tie wraps vastgehouden in een woning. Gedurende deze periode was hij continu onder toezicht van de verdachten en had hij geen mogelijkheid om te ontsnappen. Na meer dan 24 uur werd hij met een taxi naar een andere locatie vervoerd, waar hij ook werd vastgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, een actieve rol heeft gespeeld in de vrijheidsberoving en heeft hem veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid om mee te werken aan hulpverlening.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.223335.23 en 13.202319.22 (TUL)
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2006,
wonende op het adres [adres 1]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.L.D. Thomas, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [persoon 2] , namens William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS), de heer [persoon 3] , de coach van verdachte vanuit Credible Messengers en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de raadsvrouw van de benadeelde partij [persoon 4] , mr. G.S. Jonkstra, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [persoon 4] in de periode van 30 juli 2023 tot en met 31 juli 2023 te Amsterdam, door die [persoon 4] onder bedreiging van een vuurwapen en geboeid met tie wraps vast te houden in een woning gelegen aan de [adres 2] en hem vervolgens onder bedreiging van een vuurwapen te dwingen in een taxi te stappen en hem te vervoeren naar de woning gelegen aan de [adres 3] en hem aldaar vast te houden;
medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan diefstal door middel van een valse sleutel van een geldbedrag van (ongeveer) € 35.400,62 in de periode van 30 juli 2023 tot en met 31 juli 2023 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 4] ;
medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan diefstal door middel van een valse sleutel van een creditcard en/of een e-reader in de periode van 30 juli 2023 tot en met 31 juli 2023 te Amsterdam, gepleegd tegen [persoon 4] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte als medepleger of als medeplichtige een bijdrage heeft geleverd aan het wegnemen van het bedrag van € 35.400,62 van de bankrekening van aangever [persoon 4] (zoals ten laste gelegd onder feit 2) of aan de diefstal (met valse sleutels) van de goederen uit de woning van aangever [persoon 4] (zoals ten laste gelegde onder feit 3). Evenmin is vast te stellen dat verdachte de wetenschap had dat tijdens de vrijheidsberoving van [persoon 4] zijn medeverdachten deze delicten zouden plegen.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat verdachte zijn betrokkenheid bij dit delict vanaf het eerste moment stellig heeft ontkend. De raadsman sluit niet uit dat - gelet op de beelden van de Vomar op de [straat] - de rechtbank verdachte aanmerkt als degene die NN4 wordt genoemd in het dossier. Mocht dit het geval zijn, dan kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat NN4 actief heeft deelgenomen aan de vrijheidsberoving van aangever [persoon 4] . Uit de aangifte blijkt namelijk dat NN4 gedurende de vrijheidsberoving alleen maar TikTok video’s heeft gekeken op zijn telefoon. NN4 heeft het slachtoffer niet vastgebonden met tie wraps en hij was ook niet degene die het slachtoffer heeft bedreigd met een vuurwapen. Het feit dat NN4 ten tijde van de vrijheidsberoving aanwezig is geweest in beide woningen levert nog geen medeplegen op. Verdachte dient - indien de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte NN4 is geweest - gelet op zijn geringe rol bij het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij niets te maken heeft met de vrijheidsberoving van aangever [persoon 4] . Hij kent het slachtoffer en de medeverdachten niet. Op zitting heeft de rechtbank de stills van de Vomar (onder andere de foto op pagina 69 van het dossier) meermalen aan verdachte getoond. Verdachte heeft aangegeven dat hij niet de persoon is op deze foto. Hij ziet op de foto een jongen ‘die gewoon heel veel op hem lijkt’. Dit is volgens hem de reden dat hij door vijf verbalisanten is herkend. Tot slot heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij ten tijde van de vrijheidsberoving op de [adres 2] en de [straat] is geweest (zoals ook blijkt uit de gegevens van zijn enkelband). Hij komt dagelijks op deze plekken om af te spreken met zijn vrienden of om te eten in een van de eettentjes op de [straat] .
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 31 juli 2023 heeft aangever [persoon 4] zich gemeld bij een politiebureau in Amsterdam. Hij heeft aangifte gedaan van een wederrechtelijke vrijheidsberoving. [persoon 4] heeft onder meer verklaard dat hij op 30 juli 2023 een afspraak had gemaakt via een datingsite met ene ‘ [naam] ’ bij een woning op de [adres 2] [perceel] in Amsterdam. Vlak voor de woning werd [persoon 4] aangesproken door twee jongens met een Marokkaans uiterlijk, NN1 en NN2. Zij spraken Nederlands tegen [persoon 4] , maar onderling ook Berbers met elkaar. [persoon 4] zag dat NN1 een vuurwapen op hem richtte en hij hoorde NN1 zeggen:
‘ [naam] komt niet, kijk even wat ik bij me heb, ga zitten, we gaan even goed met je praten’. [persoon 4] moest toen zijn telefoon en zijn inloggegevens geven en even later meelopen naar de woning aan de [adres 2] . Hij zag daar een groep jongens die op hen zaten te wachten. Een van de jongens, NN4, was een stevige donker getinte jongen (tussen 16-21 jaar) en had grote lippen. Het slachtoffer moest plaats nemen op een stoel en zijn onderarmen werden vastgebonden met tie wraps. Er kwamen meerdere personen de woning in en uit, maar twee of drie jongens bleven continue bij hem. [persoon 4] zag dat het vuurwapen telkens werd overhandigd tussen de jongens. Op een gegeven moment is [persoon 4] door NN1, NN2 en NN4 naar buiten begeleid en werd hij door deze jongens met de taxi naar een woning aan de [adres 3] , gebracht. [persoon 4] moest daar plaatsnemen op een bank en hij bleef de hele nacht in de woning. Over de hele avond werd er door verschillende jongens eten, drank en sigaretten gehaald. Op een gegeven moment zijn NN1, NN2 en NN4 weggegaan. [persoon 4] bleef toen met andere personen in de woning. Pas de volgende ochtend zag [persoon 4] , toen één van zijn bewakers naar buiten liep, kans om de woning uit te vluchten. Hij is toen naar het politiebureau op de Elandsgracht gerend.
Naar aanleiding van de verklaring van [persoon 4] zijn de camerabeelden van de [adres 2] en de [straat] bekeken. De verklaring van [persoon 4] dat hij - nadat hij door twee mannen is benaderd - de woning op de [adres 2] mee werd ingenomen, waar hij moest blijven wachten, en dat hij vervolgens door drie mannen met de taxi naar de [straat] is vervoerd - komt overeen met de gevorderde beelden. De politie heeft ook de beelden van de Vomar aan de [straat] bekeken, omdat de verdachten tijdens de vrijheidsberoving boodschappen zouden hebben gedaan. Op de beelden van de Vomar is te zien is dat op 30 juli 2023 twee jongens bij de kassa staan en dat zij iets afrekenen. De beelden van de [adres 2] , de [straat] en de Vomar zijn aan [persoon 4] getoond. Op de beelden van de [adres 2] heeft [persoon 4] zichzelf, NN1 en NN2 herkend. Op de beelden van de [straat] en de beelden van Vomar heeft hij, naast NN1 en NN2 ook NN4 herkend. [persoon 4] heeft NN4 herkend aan zijn kleding, pet en gelaatsuitdrukking.
De foto van NN4 is door de politie intern verspreid en vijf verbalisanten hebben NN4 herkend als verdachte. De rechtbank merkt op dat de in het dossier bevindende still voldoende helder is om een herkenning op te baseren en dat NN4 duidelijk met zijn gezicht op de foto staat. Verdachte is vooral herkend aan de specifieke kenmerken van zijn gezicht, zoals onder meer de wijde afstand tussen zijn ogen, grote lippen en brede neus. Gezichtsherkenning heeft onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde, het gezicht is immers uniek. De verbalisanten hebben verdachte onafhankelijk van elkaar herkend. Daarnaast zijn deze verbalisanten allen ambtshalve goed bekend met verdachte en hebben hem in het verleden geregeld tijdens een huisbezoek gesproken of aangehouden en verhoord in een andere strafzaak. Deze informatie vergroot de betrouwbaarheid van de herkenningen. Op basis van het voorgaande, ziet de rechtbank geen feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk onbetrouwbaar zouden maken. De raadsman heeft de herkenningen ook niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat verdachte NN4 is.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van medeplegen door verdachte van de wederrechtelijke vrijheidsberoving is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Over de rol van verdachte heeft aangever [persoon 4] verklaard dat verdachte op een later moment naar de woning aan de [adres 2] is gekomen. Verdachte was aanwezig toen [persoon 4] met tie wraps werd vastgebonden in de woning op de [adres 2] en toen het vuurwapen tussen de medeverdachten werd overgegeven. Hij is door [persoon 4] aangewezen als één van de personen die hem bewaakte. Daarnaast heeft verdachte, samen met NN1 en NN2, [persoon 4] met de taxi meegenomen naar de woning op de [straat] , waar [persoon 4] ook tegen zijn zin van zijn vrijheid is beroofd. [persoon 4] heeft de situatie in beide woningen als zeer bedreigend ervaren. Zo werd hij continue bewaakt door verschillende personen (waaronder verdachte) en als hij naar de wc moest dan liep er iemand met hem mee, waardoor hij werd belemmerd de woning te verlaten. Op een gegeven moment is verdachte samen met NN1 en NN2 weggegaan. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank het verweer van de raadsman - dat verdachte hooguit aanwezig is geweest in de woningen en in de taxi, maar verder geen significante bijdrage heeft geleverd aan de vrijheidsberoving - niet. De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van medeplegen is voldaan, nu verdachte intensief heeft samengewerkt met NN1 en NN2 door aanwezig te zijn op alle locaties, aangever te bewaken en hem onder dwang mee te nemen naar de tweede locatie. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict, omdat zijn rol onmisbaar is geweest in het geheel. Het ten laste gelegde kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode 30 juli 2023 tot en met 31 juli 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [persoon 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en
beroofd gehouden,
- door die [persoon 4] onder bedreiging van een vuurwapen en geboeid met tie-wraps vast te houden in een woning gelegen aan de [adres 2]
- door die [persoon 4] onder bedreiging van een vuurwapen te dwingen in een taxi te stappen en die [persoon 4] wederrechtelijk te vervoeren en verplaatsen vanaf de woning gelegen aan de [adres 2] naar de woning gelegen aan de [adres 3]
- door die [persoon 4] onder bedreiging van een vuurwapen vast te houden in een woning
gelegen aan de [adres 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 57 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening is geadviseerd (inclusief de avondklok, elektronisch toezicht en het traject van ITB Harde Kern) en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS. Daarnaast dient aan verdachte, gelet op de ernst van het feit, een onvoorwaardelijke taakstraf te worden opgelegd in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
De raadsmanheeft zich ten aanzien van de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en daarbij opgemerkt dat de strafeis van de officier van justitie in beginsel recht doet aan deze zaak. De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte dan de officier van justitie doet. Het feit dat verdachte mogelijk hersenletsel heeft kan van invloed zijn op zijn gedrag en dat dient mee te wegen in de strafmaat. Inmiddels gaat het beter met verdachte. Hij gaat niet meer om met jongens die hem negatief beïnvloeden, hij heeft zijn diploma behaald (van een mbo-opleiding op niveau 2), en hij neemt deel aan therapieën. Verdachte is bereid om mee te werken aan alle noodzakelijke trajecten, omdat hij niet meer in beeld wil komen bij de politie en niet meer gedetineerd wil raken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Deze situatie was extra bedreigend voor het slachtoffer, omdat hij met tie wraps werd vastgebonden in een woning en met een vuurwapen is bedreigd. Vervolgens is het slachtoffer uren later met de taxi naar de volgende locatie vervoerd, nog steeds onder bedreiging van een vuurwapen. Uit de aangifte blijkt dat het slachtoffer enorm bang is geweest gedurende de vrijheidsberoving. Op beide locaties kon hij niet weg, omdat hij continue werd bewaakt en bedreigd door verschillende personen. Het slachtoffer heeft gevreesd voor zijn leven. Tijdens de vrijheidsberoving hadden de daders toegang tot zijn persoonlijke gegevens. Een van de daders heeft zelfs met de telefoon van het slachtoffer een Whatsapp bericht gestuurd naar de werkgever van het slachtoffer, met de mededeling dat hij niet naar zijn werk zal komen. De collega’s van het slachtoffer hebben hem dan ook niet gemist toen hij die dag niet op zijn werk verscheen. De rechtbank vindt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een buitengewoon ernstig feit, waarmee verdachte en zijn medeverdachten de vrijheid van het slachtoffer ernstig hebben aangetast. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat het slachtoffer gedurende de vrijheidsberoving geen idee heeft gehad wat de verdachten met hem van plan waren, hoe lang het zou duren en hoe de situatie voor hem zou eindigen, hetgeen uitermate angstaanjagend moet zijn geweest voor het slachtoffer. De rechtbank neemt verdachte ook kwalijk dat het slachtoffer zo’n lange periode van zijn vrijheid beroofd is geweest. Meer dan 24 uur heeft het slachtoffer niet geweten waar hij aan toe was en wat er ging gebeuren. In de onderbouwing van zijn vordering als benadeelde partij verklaart hij nog altijd de gevolgen hiervan te ondervinden. Sinds het incident heeft het slachtoffer het gevoel dat hij constant op zijn hoede moet zijn. Het is zeer zorgelijk dat verdachte en zijn medeverdachten hebben gehandeld zonder rekening te houden met de gevolgen voor het slachtoffer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 januari 2024 waaruit blijkt dat verdachte op 16 mei 2023 door de meervoudige kamer van deze rechtbank is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden (met een fors aantal bijzondere voorwaarden), omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan twee berovingen. Bij deze veroordeling was aan de voorwaardelijke jeugddetentie een proeftijd van twee jaar verbonden. Op het moment dat hij zich schuldig maakte aan de onderhavige wederrechtelijke vrijheidsberoving, liep hij dus pas twee maanden in een proeftijd. Daarnaast is op 16 mei 2023 aan verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uren opgelegd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • de rapporten van de WSS;
  • het meest recente strafadvies van de Raad van 8 december 2023, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie (met bijzondere voorwaarden) en een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht. Er zijn veel zorgen om verdachte, nu hij op jonge leeftijd meermalen voor zware feiten in aanraking is gekomen met de politie. Het is van belang dat hij tijdens de gesprekken met de hulpverlening open en eerlijk is over zijn delictgedrag en meer inzicht geeft over zijn vriendenkring. Verdachte vindt het moeilijk om zich aan de regels te houden en het lukt hem niet om de juiste keuzes te maken. Hij mist bepaalde vaardigheden, waardoor hij niet nadenkt over de gevolgen van zijn gedrag. Het is dan ook noodzakelijk dat verdachte op korte termijn weer begint met intensieve trajectbegeleiding via een Harde Kern-aanpak (nu nog voor de duur van twee maanden) en zich houdt aan de regels van zijn avondklok en enkelband tot en met 11 mei 2024. De Raad heeft verder verzocht om de tijden van de avondklok te verruimen, in de zin dat verdachte zich met ingang van de uitspraakdatum dagelijks vanaf 20:00 uur tot 07:00 uur in de ouderlijke woning bevindt, met uitzondering van de dagen waarop hij werkt. Tot slot is het vanuit pedagogische oogpunt niet wenselijk dat verdachte wederom gedetineerd raakt. De Raad heeft daarom geadviseerd om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling te gelasten in de vorm van een werkstraf. De focus dient nu op de hulpverlening te liggen, zodat verdachte zo snel mogelijk leert om positieve stappen te zetten in zijn leven (aangezien hij over een paar maanden meerderjarig is).
De WSSkan zich vinden in het advies van de Raad. Het is voor de hulpverlening duidelijk dat verdachte veel behoefte heeft aan externe sturing. Op dit moment wordt er veel van hem verwacht. Verdachte gaat naar school en stage, hij neemt wekelijks deel aan de behandeling vanuit Inforsa en hij houdt zich aan de regels van zijn avondklok. In september 2023 is een terugmeldingsrapportage opgesteld, omdat verdachte nog de neiging heeft om de grenzen (van zijn afspraken) op te zoeken.
De coach van verdachte vanuit Credible Messengersheeft toegelicht dat de begeleiding van verdachte positief verloopt en dat verdachte gemotiveerd is om zijn leven op orde te krijgen. Tijdens de gesprekken vindt verdachte het nog steeds moeilijk om open te zijn over zijn sociale netwerk. Hij denkt veel na over zijn toekomst en wil graag zijn stage positief afronden en zijn diploma behalen.
De rechtbankis oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden - en ondanks dat de rechtbank net als de officier van justitie twee feiten minder bewezen acht - er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting (ten aanzien van de uren van de werkstraf) in het nadeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. In beginsel zijn het feit en de rol van verdachte ernstig genoeg om hem met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank echter van oordeel - ook gelet op de inmiddels opgestarte hulpverleningstrajecten - dat het op dit moment gedetineerd raken van verdachte zijn positieve ontwikkeling van de laatste tijd zal doorkruisen. Dat acht de rechtbank onwenselijk. Om deze reden zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, te weten (volgens de berekening van de rechtbank) 73 dagen. Gelet op de adviezen van de deskundige en de hulpverlening zal ter voorkoming van recidive een deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met daaraan verbonden diverse bijzondere voorwaarden, zoals door de Raad ter zitting geadviseerd (inclusief de avondklok, elektronisch toezicht en het traject van ITB Harde Kern). Het is voor de rechtbank duidelijk dat verdachte nog veel hulp, begeleiding en sturing nodig heeft om zich positief te kunnen ontwikkelen. Uit het rapport van de Raad blijkt dat vooral risico’s worden gezien op het gebied van zijn sociale netwerk en beperkte coping vaardigheden. De kans dat verdachte opnieuw met de politie in aanraking komt wordt hoog ingeschat, omdat het hem (nog) niet lukt om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Verdachte is impulsief en beïnvloedbaar; hij heeft daarom baat bij een zeer strak kader. De rechtbank acht het positief dat verdachte bereid is om mee te werken aan alle noodzakelijke hulpverlening en onderzoeken en dat hij gemotiveerd is om zijn diploma (en stage) te behalen. Gelet op het voorgaande is het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling naar volwassenheid, ook om ervoor te zorgen dat hij geen nieuwe strafbare feiten zal plegen. De rechtbank hoopt dat een voorwaardelijke jeugddetentie verdachte zal weerhouden om in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De komende twee jaar dient verdachte daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS.
Tot slot zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 120 uren. Gelet op de houding van verdachte op zitting en de ernst van het strafbare feit legt de rechtbank aan verdachte meer uren op dan door de officier van justitie is geëist. Ter zitting heeft verdachte, ondanks de bewijsmiddelen in het dossier, geen verklaring willen geven voor zijn betrokkenheid bij dit delict. Ook heeft hij geen berouw getoond richting het slachtoffer en hij heeft geen inzicht gegeven hoe hij tot dit delict is gekomen. Het is het recht van verdachte om deze houding aan te nemen maar hij heeft daardoor de rechtbank er niet van weten te overtuigen dat hij kan reflecteren op zijn gedrag en dat hij er een les uit heeft getrokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte de consequenties van zijn (delict)gedrag dient te ervaren door een fors aantal uren te werken.

11.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 73.233,76 aan materiële schadevergoeding en € 8.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is onderbouwd met nadere stukken.
Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de schriftelijke slachtofferverklaring van [persoon 4] voorgelezen en de vordering verder toegelicht.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de geringe betrokkenheid van verdachte bij het bewezen verklaarde feit. De rol van verdachte is ondergeschikt en niet te vergelijken met die van zijn medeverdachten. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie toegelicht dat hij het begrijpelijk vindt dat het slachtoffer nog steeds en mogelijk ook nog langere tijd last zal hebben van de negatieve gevolgen van de vrijheidsberoving, maar dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd om het gehele gevorderde bedrag aan verdachte te kunnen toerekenen. Gelet op het aandeel van verdachte in het geheel dient de vordering daarom te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,- met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft - gelet op de bepleite vrijspraken van de ten laste gelegde feiten - primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman aangegeven dat hij zich kan vinden in het standpunt van de officier van justitie om de vordering ten aanzien van de materiële schade in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren en de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade fors te matigen.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu met uitzondering van de posten die zien op het verlies aan verdienvermogen en schade wegens traumabehandeling alle posten betrekking hebben op de feiten 2 en 3, waarvan verdachte wordt vrijgesproken. De posten die zien op het verlies aan verdienvermogen en traumabehandeling zien op alle drie de ten laste gelegde feiten. De rechtbank is van oordeel dat het te complex en te ingewikkeld is in dit strafproces te beoordelen welke deel van de gestelde schade betrekking heeft op alleen feit 1. De behandeling van deze vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, omdat bijvoorbeeld het toestaan van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de immateriële schade is het aannemelijk dat aangever [persoon 4] psychisch letsel heeft overgehouden aan het incident. Uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij tijdens de vrijheidsberoving doodsangsten heeft uitgestaan. Hij werd continue bewaakt en er werd een pistool aan hem getoond. Het slachtoffer werd vastgebonden op een stoel met tie wraps, en hij heeft twee nachten nauwelijks geslapen. Steeds werd hem iets gevraagd, opgedragen of meegedeeld waardoor hij dacht dat de vrijheidsberoving daarna zou stoppen; steeds was er dan weer iets nieuws of anders waardoor het incident toch voortduurde. Na de verplaatsing naar het tweede pand, ontstond bij het slachtoffer de indruk dat hij wellicht nog (veel) langer zou worden vastgehouden of misschien het pand niet levend zou verlaten. Hij heeft uiteindelijk de gok gewaagd door de woning uit te rennen toen één van zijn bewakers even naar buiten ging. Hij is vanaf de woning naar het politiebureau op de Elandsgracht gerend. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog steeds kampt met de gevolgen van dit incident. Hij ervaart continue een gevoel van onveiligheid. Ook vraagt hij zich vaak af waarom dit hem is overkomen en hoe de daders verder kunnen leven met de gevolgen van hun daden. Het slachtoffer is recent verwezen naar een psycholoog voor traumatherapie en/of EMDR en staat nu op een wachtlijst voor behandeling.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 2.500,-passend is. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn als (de advocaat van) het slachtoffer in deze procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn stellingen nader te onderbouwen. Dat zou immers betekenen dat het onderzoek moet worden heropend en de beslissingen moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering nader onderbouwen en aan de burgerlijke rechter voorleggen. Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, indien en voor zover een van de mededaders de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
In het belang van [persoon 4] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegde ter hoogte van
€ 2.500,-vermeerderd met wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit immateriële schade. Tot slot is het voor minderjarige verdachten ingrijpend om in de jeugdgevangenis terecht te komen. Het uitgangspunt is daarom dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

12.Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 15 januari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13.202319.22 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 16 mei 2023 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte door de meervoudige kamer is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
De officier van justitie heeft toegelicht dat hij voldoende aanleiding ziet om twee maanden jeugddetentie van die voorwaardelijke straf te gelasten. Hij acht het echter niet wenselijk dat verdachte wederom gedetineerd raakt, nu hij op dit moment goed meewerkt met diverse hulpverleningsinstanties en gemotiveerd lijkt om zijn leven een positieve wending te geven. De officier van justitie heeft daarom verzocht om de jeugddetentie van twee maanden om te zetten in een werkstraf voor de duur van 120 uren. Op deze manier zal verdachte ook de consequenties van zijn (delict)gedrag ervaren.
De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie. Hij heeft zich daarom gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Uit de negatieve terugmeldingsrapportage van de WSS van 8 september 2023 blijkt tevens dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in het vonnis van 16 mei 2023. De rechtbank ziet in beginsel hierin voldoende aanleiding om de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf (deels) te gelasten. Ter zitting is echter besproken dat het inmiddels beter gaat met verdachte. Hij gaat naar school en stage en hij heeft een bijbaan. Verdachte komt zijn afspraken met de hulpverlening na en hij is bereikbaar voor zijn begeleiders. Ook neemt verdachte deel aan de therapieën van Inforsa en hij heeft een coach vanuit Credible Messengers. Gelet op de intensieve begeleiding die verdachte krijgt (waaronder de hoeveelheid afspraken die hij heeft met diverse instanties) en de op te leggen werkstraf van 120 uren die hij de komende periode moet uitvoeren, is het niet in het belang van verdachte om gedetineerd te raken of (nog) meer uren werkstraf te verrichten. De rechtbank wil voorkomen dat verdachte overvraagd raakt en/of geen overzicht meer heeft over zijn afspraken en zal daarom in plaats van de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te bevelen de proeftijd verlengen met een jaar.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

14.Beslissing

Verklaart het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 73 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
47 (zevenenveertig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van onderwijs en/of werk;
  • onderwijs volgt en naar stage gaat volgens het rooster;
- zicht geeft op zijn sociale omgeving/ vriendengroep;
- meewerkt aan hulpverlening en behandeling vanuit Inforsa of een soortgelijke instantie, zolang dit noodzakelijk wordt geacht;
- meewerkt aan het aan begeleiding en het coachingstraject van Credible Messengers (Levvel);
- op geen enkele wijze contact opneemt met de medeverdachten [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag 2] 2004 te [geboorteplaats 1] ), [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedag 3] 1970 te [geboorteplaats 2] ), [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedag 4] 2001 te [plaats 1] ) en [medeverdachte 4] (geboren op [geboortedag 5] 1966 te [plaats 2] ) en [medeverdachte 5] (geboren op [geboortedag 6] 1970 te [plaats 3] );
- op geen enkele wijze contact opneemt met het slachtoffer [persoon 4] (geboren op [geboortedag 7] 1971 te [plaats 4] );
- meewerkt met het traject van ITB Harde Kern voor de duur van twee maanden vanaf de datum van dit vonnis en zich houdt aan een weekschema (inclusief avondtijden) van dit traject in overleg met de jeugdreclassering. Het traject van ITB Harde Kern loopt tot 11 mei 2024;
  • zich houdt aan een avondklok wat inhoudt dat verdachte zich met ingang van de datum van deze uitspraak, te weten vanaf 12 maart 2024, dagelijks vanaf 20:00 uur tot 07:00 uur in de ouderlijke woning bevindt. Uitzondering op de avondklok zijn de dagen waarop verdachte werkt. De jeugdreclasseerder zal betrokken partijen wekelijks op de hoogte stellen van de werktijden van verdachte. De avondklok loopt tot 11 mei 2024;
  • zich houden aan de afspraken en/of het weekschema behorende bij het elektronisch toezicht. Het elektronisch toezicht loopt tot 11 mei 2024.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van
€ 2.500,-(zegge tweeduizend vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 30 juli 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[persoon 4]ter hoogte van
€ 2.500,-(zegge tweeduizend vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 30 juli 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 4] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verlengtde proeftijd in de zaak met parketnummer 13.202319.22 met één jaar.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en C.C.J. Maas van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2024.
[...]