ECLI:NL:RBAMS:2024:1458

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/13/733598 / HA ZA 23-462
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de aandeelhoudersovereenkomst en verplichtingen van aandeelhouders in geval van ontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen verschillende B.V.'s en een aandeelhouder. De zaak betreft de uitleg van een aandeelhoudersovereenkomst waarin is vastgelegd onder welke voorwaarden een aandeelhouder zijn aandelen moet aanbieden en overdragen aan de overige aandeelhouders. De eiser, bestaande uit meerdere B.V.'s, vordert dat de gedaagde haar aandelen in de onderneming moet aanbieden en overdragen, omdat zij niet langer statutair bestuurder is. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde, die als 'bad leaver' wordt aangemerkt, haar aandelen moet aanbieden voor een prijs die is gebaseerd op de boekwaarde van het eigen vermogen van de onderneming op de datum van haar ontslag, 18 oktober 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de aandelen van de gedaagde € 195.940,19 bedraagt, en dat deze in termijnen van minimaal € 15.000 per maand moet worden betaald. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan de eiser, waaronder een agiostorting en leningen. De rechtbank heeft de reconventionele vorderingen van de gedaagde afgewezen, omdat deze afhankelijk waren van voorwaarden die niet zijn vervuld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/733598 / HA ZA 23-462
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiser 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 3] ,
3.
[eiser 3] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
4.
[eiser 4],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers]
(afzonderlijk: [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] ),
advocaat: mr. B.J.H. Kesnich te Bergen,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 4] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.A. le Belle te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 april 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie met producties,
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie met producties,
- het tussenvonnis van 22 november 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 januari 2024, met de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Daarna is dit vonnis uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is een onderneming die zich bezighoudt met ondergrondse energiebronnen winnen. [eiser 1] is opgericht op 30 april 2018, met als statutair bestuurders en aandeelhouders: [eiser 2] , [eiser 4] , [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) en [gedaagde] . [eiser 4] hield 40% van de aandelen, de andere aandeelhouders ieder 20%.
2.2.
In juli 2018 hebben de aandeelhouders een aandeelhoudersovereenkomst (hierna: de Aandeelhoudersovereenkomst) gesloten. In de Aandeelhoudersovereenkomst is bepaald dat iedere aandeelhouder een agiostorting (“
capital contribution”) moet doen: [gedaagde] , [bedrijf] en [eiser 2] ieder van € 10.000 en [eiser 4] van € 20.000. Als een aandeelhouder niet meer betrokken is als statutair bestuurder, dan moet hij zijn aandelen aanbieden en overdragen aan de overige aandeelhouders op de datum van zijn vertrek (artikelen 6.4 en 7.1). Ook is in de Aandeelhoudersovereenkomst onderscheid gemaakt tussen de situatie dat een aandeelhouder vertrekt als
bad leaverof als
good leaver(artikel 6). Als een aandeelhouder een
bad leaveris, moet hij zijn aandelen aanbieden voor een prijs zoals opgenomen in artikel 5.3 sub b van de Aandeelhoudersovereenkomst (artikel 6.6). Daarin staat dat de aangeboden prijs gelijk moet zijn aan het pro rata aandeel van de “
Equity of the Company”(artikel 5.3 sub b). De overige aandeelhouders zijn niet verplicht om de aandelen voor de aangeboden prijs te kopen (artikel 6.4). Verder is in de Aandeelhoudersovereenkomst bepaald dat een aandeelhouder tijdens de duur van de overeenkomst en voor een periode daarna geen activiteiten mag verrichten die concurreren met [eiser 1] (non-concurrentiebeding, artikel 8) en geen vertrouwelijke informatie over [eiser 1] naar buiten mag brengen (geheimhoudingsbeding, artikel 11). Als een aandeelhouder één van deze bedingen overtreedt, dan is hij per overtreding een contractuele boete van minimaal € 50.000 verschuldigd (artikel 8.3 en artikel 11.3). Deze rechtbank is bevoegd kennis te nemen van geschillen die voortvloeien uit de Aandeelhoudersovereenkomst (artikel 20).
In artikel 5.3 sub b van de Aandeelhoudersovereenkomst staat:
“5.3 b. For a period of five years starting from the date of signature of this agreement, the Offered Price for Shareholders (…) shall be equal to the pro rata proportion of Equity of the Company, for the purpose of making a sale in the first five years unattractive.”
In artikelen 6.1, 6.5, 6.6, 6.7 en 6.8 van de Aandeelhoudersovereenkomst staat:
“6.1 For the purpose of this Agreement:
(i) a Bad Leaver means a Manager or Shareholder:
(…)
(b) who is (1) being dismissed as managing director of the Company (…) and/or (2) his employment agreement with the Company being terminated, for an urgent reason as referred to Sections 7:677 (…) of the Dutch Civil Code (…)
6.5
The price for which any Business Shares shall be deemed to be offered pursuant to Clause 6.1 or 7.1 as a result of the occurrence of a Good Leaver Event shall be in accordance with clause 5.3.b, if within the stated period of five years, and after that period at the fair market value of the Business Shares (the “Fair Market Value”) The Fair Market Value shall be determined by a reputable accounting firm, independent of the Shareholders or its Affiliates, selected by a qualified majority of the Shareholders (the “Appraiser”). (…)
6.6
The price for which any Business Shares and the Offered Loan Agreement shall be
deemed to be offered pursuant to Clause 6.1 as a result of the occurrence of a Bad
Leaver Event shall be equal to the price as defined in clause 5.3.b.
6.7
The price for the Business Shares and the Offered Loan Agreement pursuant to this Clause 6 shall be due for payment within 15 (fifteen) business days following the transfer of the Business Shares and the Offered Loan Agreement.
6.8 (…)
the purchaser shall be entitled to pay the price in monthly instalments, with a minimum of EUR 5,000.00 per month.”
2.3.
In augustus 2019 heeft [eiser 1] een brief ontvangen van (de advocaat van) de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), waarin staat dat [naam 1] namens zijn bedrijven EDS Drilling Solutions B.V. (hierna: EDS) en OCI LLC (hierna: OCI) onder andere [eiser 1] aansprakelijk houdt voor geleden schade. Volgens [naam 1] hebben de heren [naam 2] (enig aandeelhouder van [gedaagde] , hierna: [naam 2] ), [naam 3] (enig aandeelhouder van [eiser 2] , hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (enig aandeelhouder van [bedrijf] , hierna: [naam 4] ) – allen voorheen werkzaam voor EDS – handelend vanuit [eiser 1] een aantal goederen, waaronder boorkragen, van EDS verduisterd. In twee e-mails van 19 en 31 mei 2022 heeft [naam 1] aangegeven dat zijn schade ongeveer $ 500.000 bedraagt.
2.4.
Eind 2019 heeft [eiser 4] de helft van zijn aandelen overgedragen aan zijn onderneming [eiser 3] , waardoor vanaf dat moment iedere aandeelhouder 20% van de aandelen van [eiser 1] hield. [eiser 3] is ook partij bij de Aandeelhoudersovereenkomst geworden.
2.5.
[bedrijf] is halverwege 2021 afgetreden als statutair bestuurder van [eiser 1] en heeft haar aandelen in gelijke delen overgedragen aan de andere aandeelhouders voor in totaal € 67.235. Vanaf dat moment houdt iedere aandeelhouder van [eiser 1] ( [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [gedaagde] ) 25% van de aandelen. [eiser 1] heeft de volledige koopsom van de aandelen betaald aan [bedrijf] . Daarbij is afgesproken dat ieder van de aandeelhouders € ‭16.808,75‬ (25% van de koopsom) zal (terug)betalen aan [eiser 1] op grond van een aan ieder van hen verstrekte lening. Ook is afgesproken dat de aandeelhouders de verplichting tot terugbetaling van die lening zouden mogen verrekenen met een dividenduitkering van [eiser 1] van eind 2022. [gedaagde] heeft als enige aandeelhouder die dividenduitkering niet gekregen en daardoor heeft [gedaagde] de aan haar door [eiser 1] verstrekte lening (hierna ook: Geldlening [bedrijf] -aandelen) niet kunnen terugbetalen door verrekening. ‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
2.6.
[eiser 1] had een arbeidsovereenkomst met onder andere [naam 2] . [naam 2] was verantwoordelijk voor onder meer de financiën en boekhouding van [eiser 1] .
2.7.
Op 18 oktober 2021 heeft [eiser 1] [naam 2] als medewerker en [gedaagde] als statutair bestuurder op staande voet ontslagen. [1] De reden hiervan is dat [eiser 1] erachter is gekomen dat [naam 2] fraude had gepleegd door vanuit [eiser 1] een (schijn)arbeidsovereenkomst aan te gaan met een kennis en haar loon uit te betalen en een werkgeversverklaring te verstrekken, terwijl zij in werkelijkheid geen werkzaamheden voor [eiser 1] heeft verricht.
2.8.
Op 15 februari 2022 heeft de rechter in drie gerechtelijke procedures geoordeeld dat het ontslag van zowel [naam 2] als [gedaagde] rechtsgeldig was. Tegen deze uitspraken is geen beroep meer mogelijk.
2.9.
Op 20 april 2022 hebben enerzijds [eiser 1] en anderzijds [naam 2] en [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer is vastgelegd dat [naam 2] en [gedaagde] [eiser 1] zullen vrijwaren voor aanspraken die het gevolg zijn van voornoemde fraude en dat er finale kwijting over en weer wordt verleend met betrekking tot (de beëindiging) van de arbeidsovereenkomst en (de beëindiging) van het statutair bestuurderschap voor zover het feiten betreft die partijen op dat moment bekend of kenbaar zijn.
2.10.
Op 6 mei 2022 heeft [eiser 1] [gedaagde] per e-mail gesommeerd om twee betalingen te doen aan [eiser 1] : € 10.000 aan agiostorting en € 16.808,75 voor de Geldlening [bedrijf] -aandelen. [gedaagde] heeft deze betalingen niet gedaan.
2.11.
Op 13 mei 2022 heeft de advocaat van [eisers] een brief gestuurd aan de advocaat van [gedaagde] . In die brief wordt [gedaagde] gesommeerd om bovenstaande bedragen en ook € 7.000 te betalen aan [eiser 1] aan achterstallige lening. [gedaagde] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.12.
[gedaagde] is nog steeds aandeelhouder van [eiser 1] , omdat partijen het niet eens kunnen worden over de koopsom van de aandelen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert, samengevat, dat de rechtbank:
I. [gedaagde] veroordeelt om mee te werken om haar aandelen in [eiser 1] over te dragen in gelijke delen aan [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] tegen betaling van € 70.694,25 (primair) of een door de rechtbank te bepalen bedrag (subsidiair), waarbij de koopsom in termijnen van € 5.000 per maand mag worden afgelost,
II. bepaalt dat dit vonnis in de plaats zal treden van een door een notaris opgemaakte leveringsakte dan wel van de vereiste medewerking (volmacht) als [gedaagde] wordt veroordeeld tot het onder I. genoemde en alsnog weigert mee te werken,
III. voor recht verklaart dat [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] de onder I. genoemde koopsom mogen verrekenen met waartoe [gedaagde] in dit vonnis tegenover hen wordt veroordeeld,
IV. [gedaagde] veroordeelt om te betalen aan [eiser 1] : € 10.000 met rente aan agiostorting,
V. [gedaagde] veroordeelt om te betalen aan [eiser 1] : € 7.000 met rente aan terug te betalen lening,
VI. [gedaagde] veroordeelt om te betalen aan [eiser 1] : € 16.808,75 met rente aan terug te betalen lening,
VII. voor het geval een door [bedrijf] geleend bedrag (€ 10.000) niet mag worden afgetrokken van het eigen vermogen van [eiser 1] , [gedaagde] (subsidiair) veroordeelt om te betalen aan [eiser 1] : € 2.500 met rente,
VIII. [gedaagde] veroordeelt om te betalen aan [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] :
€ 100.000 met rente aan contractuele boetes omdat [gedaagde] het geheimhoudingsbeding en het concurrentiebeding in de Aandeelhoudersovereenkomst heeft geschonden,
IX. [gedaagde] veroordeelt in de buitengerechtelijke incasso- en de proceskosten, met rente.
Daarnaast vordert [eisers] dat de rechtbank bepaalt dat [gedaagde] ook aan het vonnis moet voldoen als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
[eisers] baseert haar vorderingen op de stelling dat [gedaagde] haar aandelen in [eiser 1] moet aanbieden en overdragen, omdat zij geen statutair bestuurder van [eiser 1] meer is (artikelen 6.4 en 7.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst). [eisers] stelt dat de waarde van het 25% aandeel van [gedaagde] in [eiser 1] moet worden vastgesteld op een prijs die gelijkstaat aan 25% van het eigen vermogen van [eiser 1] op 18 oktober 2021. Het gaat daarbij om de
boekwaardevan het eigen vermogen op die datum, omdat [gedaagde] toen op staande voet is ontslagen en dus een
bad leaveris (artikel 5.3 sub b van de Aandeelhoudersovereenkomst in combinatie met artikelen 6.1 en 6.6 van de Aandeelhoudersovereenkomst). [eisers] stelt dat de boekwaarde kan worden vastgesteld aan de hand van de jaarrekeningen van [eiser 1] over 2020 en 2021, met een correctie voor de claim van [naam 1] , omdat die niet in een jaarrekening is opgenomen. [eisers] stelt dat [gedaagde] haar aandelen daardoor moet aanbieden voor € 70.694,25 (primair). Als ze daarin niet wordt gevolgd, vraagt [eiser 1] subsidiair aan de rechtbank de koopprijs in goede justitie te bepalen. Daarnaast stelt [eisers] dat [gedaagde] een aantal bedragen is verschuldigd aan [eiser 1] , omdat [gedaagde] als aandeelhouder niet de verplichte agiostorting van € 10.000 heeft gedaan (vordering IV), en [gedaagde] twee leningen van € 7.000 (vordering V) en € 16.808,75 (vordering VI) moet terugbetalen. Verder stelt [eisers] dat [gedaagde] contractuele boetes is verschuldigd, omdat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de non-concurrentie- en geheimhoudingsbedingen uit de Aandeelhoudersovereenkomst (vordering VIII).
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] is het ermee eens dat zij haar aandelen moet aanbieden en overdragen aan de overige aandeelhouders en dat daarbij 18 oktober 2021 geldt als peildatum en dat het in de dagvaarding onder 3.61 gehanteerde stappenplan voor de wijze van berekening van de koopprijs als uitgangspunt geldt, maar volgens [gedaagde] moet de waarde van haar aandelen in [eiser 1] worden vastgesteld aan de hand van de
marktwaardevan het eigen vermogen. Volgens [gedaagde] leidt dit ertoe dat voor het vaststellen van het eigen vermogen ook de stille reserves van [eiser 1] moeten worden meegenomen en dat een deskundige moet worden benoemd. Ook betwist [gedaagde] dat de door [eisers] gestelde correctie voor de [naam 1] claim moet worden meegenomen in het bepalen van het eigen vermogen. [gedaagde] voert aan dat [eiser 1] het door [naam 1] gevorderde schadebedrag daarnaast niet kan betrekken bij het vaststellen van de waarde van haar aandelen, omdat partijen in de vaststellingsovereenkomst (onder andere) hierover finale kwijting zijn overeengekomen. In de jaarstukken is bovendien ten onrechte een onderhoudsvoorziening opgenomen en zijn NOW-ontvangsten bij het resultaat over 2021 buiten beschouwing gelaten, dit moet beide wel in de bepaling van het eigen vermogen en daarmee de koopprijs van de aandelen worden betrokken. Verder betwist [gedaagde] dat zij niet heeft voldaan aan haar verplichting de agio te storten, zij heeft namelijk activa in de onderneming ingebracht.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] heeft in reconventie twee voorwaardelijke vorderingen ingesteld, namelijk:
  • als de rechtbank in conventie geen deskundige benoemt, dan vordert [gedaagde] dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad een deskundige benoemt om de prijs van het aandelenpakket van [gedaagde] in [eiser 1] te kunnen vaststellen; en
  • als de rechtbank in conventie de voorzieningen onderhoud en/of claim [naam 1] (voor een deel) betrekt bij de berekening van het eigen vermogen van [eiser 1] , dan vordert [gedaagde] , samengevat, dat [eisers] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om na iedere vastgestelde jaarrekening rekening en verantwoording aflegt aan [gedaagde] over (een deel van) die voorzieningen en aan [gedaagde] 25% uitbetaalt van het eventueel vrijgevallen deel daarvan,
steeds met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure in reconventie.
3.5.
[eisers] voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
Uitleg van de Aandeelhoudersovereenkomst
Standpunten partijen
4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om uitleg van de Aandeelhoudersovereenkomst. In de Aandeelhoudersovereenkomst is vastgelegd onder welke voorwaarden een aandeelhouder van [eiser 1] zijn aandelen moet aanbieden en overdragen aan de overige aandeelhouders.
4.2.
Kern van de stelling van [eisers] is dat [gedaagde] haar aandelen in [eiser 1] moet aanbieden en overdragen voor een prijs die gelijk staat aan een evenredig deel van de boekwaarde van het eigen vermogen van [eiser 1] op 18 oktober 2021, omdat [gedaagde] toen op staande voet is ontslagen en daardoor een
bad leaveris. Dit betekent dat de waarde van de aandelen van [gedaagde] wordt bepaald aan de hand van de jaarrekeningen van [eiser 1] van 2020 en 2021.
4.3.
Kern van het verweer van [gedaagde] is dat de waarde van haar aandelen in [eiser 1] moet worden bepaald aan de hand van de marktwaarde van het eigen vermogen, en dus met inachtneming van stille reserves, van [eiser 1] op 18 oktober 2021. Daarvoor moet een deskundige worden benoemd.
Uitleg artikel 5.3 sub b: boekwaarde van het eigen vermogen
4.4.
Om te kunnen beoordelen wat partijen hebben afgesproken, moet de Aandeelhoudersovereenkomst worden uitgelegd. Daarbij staat de zogeheten Haviltex-maatstaf centraal. Volgens die maatstaf komt het aan op een taalkundige uitleg van bepalingen in de Aandeelhoudersovereenkomst, in combinatie met de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten op basis van elkaars gedragingen en verklaringen.
4.5.
Vaststaat dat [gedaagde] door haar ontslag als statutair bestuurder een
bad leaveris zoals bedoeld in artikel 6.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst, en daardoor haar aandelen in [eiser 1] moet aanbieden en overdragen aan de overige aandeelhouders: [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] (artikelen 6.4 en 7.1).
4.6.
Artikel 6.6 van de Aandeelhoudersovereenkomst bepaalt dat een
bad leaverzijn aandelen moet aanbieden voor een prijs zoals bepaald in artikel 5.3 sub b van de Aandeelhoudersovereenkomst. Daarin staat:
“5.3 b. For a period of five years starting from the date of signature of this agreement, the Offered Price for Shareholders (…) shall be equal to the pro rata proportion of Equity of the Company, for the purpose of making a sale in the first five years unattractive.”
4.7.
Een taalkundige uitleg van artikel 5.3 sub b Aandeelhoudersovereenkomst geeft enkel aan dat de prijs voor de aandelen van een
bad leaverwordt bepaald aan de hand van het eigen vermogen van de onderneming. Daarbij is dus niet gespecifieerd of het gaat om de boekwaarde of de marktwaarde van het eigen vermogen. Andere afspraken over hoe de aandelenprijs moet worden berekend bij een
bad leaverhebben partijen niet gemaakt.
4.8.
Toch kan worden vastgesteld dat partijen met de Aandeelhoudersovereenkomst hebben bedoeld dat een
bad leaverzijn aandelen moet aanbieden op basis van
de boekwaardevan het eigen vermogen van [eiser 1] . Dit komt mede door artikel 6.5 van de Aandeelhoudersovereenkomst. Daarin staat dat als een aandeelhouder een
good leaveris en vertrekt binnen vijf jaar na het aangaan van de Aandeelhoudersovereenkomst, de aandelenprijs wordt berekend op basis van wat is bepaald in artikel 5.3 sub b van de Aandeelhoudersovereenkomst. Het artikel vervolgt dat als de
good leaververtrekt na die periode van vijf jaar, de aandelen worden vastgesteld op basis van de marktwaarde (“
the fair market value”) en dat dit wordt gedaan door een onafhankelijke taxateur. Partijen hebben dus duidelijk afgesproken dat de aandelen alleen op basis van de marktwaarde worden vastgesteld als het gaat om een
good leaverén er vijf jaar sinds het aangaan van de Aandeelhoudersovereenkomst zijn verstreken. In de andere gevallen – bij een
bad leaverof bij een aandeelhouder die binnen vijf jaar na de start vertrekt – wordt er op grond van artikel 5.3 sub b afgerekend op basis van de “
Equity of the Company”. Dat moet dus iets anders zijn dan de marktwaarde van het eigen vermogen zoals overeengekomen in artikel 6.5, en de enige andere optie is de boekwaarde van het eigen vermogen. De aard van de overeenkomst en de context van de artikelen 6.5 en 6.6 geven geen ruimte voor een andere uitleg. Als de aandelen van [gedaagde] zouden worden gewaardeerd op basis van de marktwaarde van het eigen vermogen van [eiser 1] , zoals [gedaagde] voorstaat, dan zou het betekenen dat [gedaagde] een
good leaver-prijs voor haar aandelen zou krijgen. Allereerst zou dat de verschillende regelingen in de Aandeelhoudersovereenkomst over een
bad leaveren een
good leaverbetekenisloos maken, omdat het zou leiden tot hetzelfde resultaat. Dat is niet logisch, omdat ervan mag worden uitgegaan dat partijen met die verschillende bepalingen een onderscheid hebben willen maken tussen een
bad leaveren een
good leaver. Daarnaast is het gebruikelijk dat in een aandeelhoudersovereenkomst een
bad leavereen financiële straf krijgt in de vorm van een verplichte uitkoop van zijn aandelen voor een lagere prijs dan de marktwaarde, om te voorkomen dat een aandeelhouder verwijtbaar handelt. Dat uitgangspunt komt ook overeen met artikel 5.3 sub b: de prijs voor de aandelen van een
bad leaverwordt op dezelfde wijze berekend als een aandeelhouder die binnen de eerste vijf jaar vertrekt, waarbij het gaat om een nadelige prijs (“
(…) for the purpose of making a sale in the first five years unattractive.”).
4.9.
Dit betekent dat [gedaagde] haar aandelen in [eiser 1] moet aanbieden en overdragen aan [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] voor een prijs die gelijk staat aan 25% van de boekwaarde van het eigen vermogen van [eiser 1] . De peildatum is 18 oktober 2021, omdat [gedaagde] op die datum is ontslagen als statutair bestuurder. Anders dan [gedaagde] voorstaat, spelen de stille reserves van de onderneming dus geen rol bij het vaststellen van de prijs voor haar aandelen. Evenmin zal er een deskundige worden benoemd. Ten eerste omdat die afspraak tussen partijen slechts is gemaakt voor de situatie van een
good leaveren ten tweede omdat de rechtbank zich voldoende geïnformeerd acht door partijen om die waarde vast te stellen.
Vaststellen boekwaarde
4.10.
Bij het vaststellen van de boekwaarde van het eigen vermogen wordt de balanswaarde zoals opgenomen in de jaarstukken van [eiser 1] per 18 oktober 2021 en de berekeningswijze via het stappenplan zoals opgenomen in onderdeel 3.61 van de dagvaarding als uitgangspunt genomen.
4.11.
De rechtbank gaat uit van de volgende posten, die tussen partijen niet in geschil zijn:
  • de post dubieuze debiteuren: - € 145.000;
  • de post afschrijvingen tot en met de peildatum: - € 301.000; en
  • de correctie in verband met het kwijtschelden van een schuld van [bedrijf] : - € 10.000.
4.12.
De posten die in geschil zijn, betreffen:
  • de hoogte van het resultaat van 1 januari 2021 tot en met de peildatum;
  • de voorziening claim [naam 1] ; en
  • de voorziening onderhoud.
De rechtbank zal deze geschilpunten hierna per onderwerp behandelen.
Resultaat 1 januari 2021 tot en met de peildatum: € 769.463
4.13.
[eisers] gaat uit van een resultaat van 1 januari 2021 tot en met de peildatum van € 769.463. Volgens [gedaagde] is dat resultaat onjuist, omdat de ontvangen NOW-inkomsten niet daarin zijn verwerkt.
4.14.
[eisers] heeft onderbouwd toegelicht dat het grootste deel van de ontvangen NOW-inkomsten in de jaarrekening van 2020 is verwerkt, waardoor die inkomsten al zijn meegerekend in het eigen vermogen van [eiser 1] per 1 januari 2021 en dus niet nogmaals bij het resultaat over 2021 moeten worden opgeteld. De in 2021 ontvangen NOW-inkomsten bedragen € 31.343 en dat is in het resultaat tot 18 oktober 2021 verwerkt. [gedaagde] heeft dit slechts betwist zonder onderbouwing, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van wat [eisers] stelt hierover.
4.15.
Dat rechtbank zal dan ook rekenen met een resultaat van 1 januari 2021 tot en met de peildatum van € 769.463.
Voorziening claim [naam 1] - € 572.685: geen onderdeel van de boekwaarde EV
4.16.
Bij het vaststellen van de boekwaarde van [eiser 1] per peildatum zal de rechtbank geen rekening houden met de claim van [naam 1] . De boekwaarde van de onderneming wordt bepaald door de balanswaarde van haar activa en passiva en het verhoudt zich daarmee niet om rekening te houden met onzekere uitgaven die niet als voorziening op de balans zijn opgenomen. Kennelijk was het per peildatum nog te onzeker of [naam 1] [eiser 1] aansprakelijk zou houden voor die schadeclaim om daarvoor een voorziening op te nemen. [eisers] stelt weliswaar dat dat enkel komt omdat [naam 2] weigert over dit onderwerp duidelijkheid te geven, wat niet ten koste mag komen van [eiser 1] , maar de rechtbank gaat daarin niet mee. [eiser 1] had namelijk de relevante informatie ook via [naam 1] kunnen opvragen. Dat heeft zij niet gedaan en daarmee is de onzekerheid over deze aansprakelijkheidstelling blijven bestaan.
Voorziening onderhoud € 229.000: onderdeel van de boekwaarde EV
4.17.
In de jaarrekening van 2021 is een voorziening onderhoud van € 229.000 opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat die voorziening door [eisers] terecht is betrokken bij het vaststellen van de boekwaarde van [eiser 1] per peildatum. Het gaat namelijk om een gebruikelijke voorziening voor onderhoud van activa die in werkprocessen van [eiser 1] worden gebruikt. De omvang kan de rechtbank slechts terughoudend toetsen, omdat het gaat om een schatting van toekomstige lasten, en aan (het bestuur van) de rechtspersoon komt bij het vaststellen daarvan een grote mate van beoordelingsvrijheid toe. De rechtbank oordeelt dat [eisers] voldoende heeft onderbouwd hoe zij is uitgekomen op een bedrag van
€ 229.000 door een toelichting te geven op haar onderhoudsplan en waarom de nieuwe berekeningswijze beter aansluit dan de berekeningswijze die werd gebruikt toen [gedaagde] nog als statutair bestuurder was betrokken.
4.18.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar standpunt dat de voorziening onderhoud veel lager moet zijn omdat zij slechts werd aangehouden voor onderhoud aan apparaten die op de werkplaats van [eiser 1] stonden en niet voor onderhoud aan activa die in het werkproces werden gebruikt. Dit wordt tegen gesproken door de onderhoudslijst van boekhouder Brinks & Partners (productie 57 bij dagvaarding), die voor de berekening van toekomstig onderhoud werd gebruikt toen [gedaagde] nog statutair bestuurder was, waarop immers meer activa zijn vermeld dan alleen werkplaatsgoederen. Dat al het onderhoud dat nodig was voor het materiaal waarmee grondboringen werden verricht, werd doorbelast aan de klant is bovendien niet door [gedaagde] onderbouwd en wordt door [eisers] betwist. Daarnaast kan het verweer van [gedaagde] dat veel van de in het onderhoudsplan opgenomen kosten niet zijn uitgevoerd, haar niet baten. Dit verweer ziet immers op de feitelijke situatie achteraf, terwijl het bij deze voorziening gaat om een schatting van de onderhoudskosten per peildatum. Ook moet de voorziening onderhoud niet pro rata worden meegenomen bij de berekening van de boekwaarde van het eigen vermogen, omdat dat zich niet verhoudt met het karakter van de voorziening; die ziet immers op toekomstige kosten, wat niet is terug te rekenen aan een bepaalde datum in het jaar (zoals in dit geval de peildatum).
Berekening waarde aandelen [gedaagde] : € 195.940,19
4.19.
Het voorgaande resulteert in de volgende berekening van de waarde van de aandelen van [gedaagde] op de peildatum:
Stap 1
resultaat 1 januari tot en met 18 oktober 2021
€ 769.463,00
Stap 2
NOW-inkomsten
€ 31.343,00
Stap 3
voorziening dubieuze debiteuren
- € 145.000,00
Stap 4
afschrijvingen 1 januari tot en met 18 oktober 2021
- € 301.000,00
Stap 5
correctie voorziening onderhoud
n.v.t.
Stap 6
correctie in verband met kwijtschelding schuld [bedrijf]
- € 10.000,00
Stap 7
winst voor belasting
€ 344.806,00
vennootschapsbelasting
(15% tot € 245.000, 25% over restant)
netto winst na belasting per 18 oktober 2021
- € 61.701,25
€ 283.104,75
Stap 8
eigen vermogen per 1 januari 2021
€ 500.656,00
Stap 9
eigen vermogen per 18 oktober 2021
€ 783.760,75
Stap 10
Aandeel [gedaagde] (25%)
€ 195.940,19
4.20.
[gedaagde] moet dus haar aandelen in [eiser 1] aanbieden en in gelijke delen overdragen aan [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] voor een bedrag van in totaal
€ 195.940,19.
4.21.
[gedaagde] heeft over dat bedrag geen recht op wettelijke rente, omdat niet vastgesteld kan worden dat [eiser 1] in verzuim verkeert met het betalen van de koopsom.
Betaling in termijnen
4.22.
In de artikel 6.7 en 6.8 van de Aandeelhoudersovereenkomst is overeengekomen dat de koopsom van de aandelen mag worden betaald in termijnen van minimaal € 5.000 per maand, waarvan de eerste termijn moet zijn betaald binnen vijftien dagen nadat [gedaagde] haar aandelen in [eiser 1] heeft geleverd. Partijen verschillen van mening of de afspraak over die maandelijkse termijn geldt voor [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] tezamen of voor iedere zittende aandeelhouder apart. [eisers] stelt dat het gaat om één partij, [gedaagde] voert aan dat iedere aandeelhouder moet worden gezien als een aparte partij. Ook dit is een kwestie van uitleg aan de hand van de Haviltex-maatstaf (zie onder 4.4).
4.23.
In artikel 6.7 van de Aandeelhoudersovereenkomst staat:
“(…) the purchaser shall be entitled to pay the price in monthly instalments, with a minimum of EUR 5,000.00 per month.”
4.24.
Een taalkundige uitleg van dat beding is dat de koper minimaal € 5.000 per maand moet betalen.
4.25.
De vraag is nu of [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] moeten worden aangemerkt als meerdere kopende partijen of als één partij. De rechtbank stelt vast dat een redelijke uitleg van die bepaling meebrengt dat de zittende aandeelhouders die een uittredende aandeelhouder moeten uitkopen ieder worden gezien als de koper in de zin van dit artikel. [eisers] heeft onvoldoende toegelicht waarom deze drie partijen die ieder een gelijk deel van de aandelen van [gedaagde] zullen verkrijgen voor het betalen van de koopprijs in termijnen als één koper moeten worden gezien. Dat deze regeling bedoeld is om de gedwongen uitkoop voor de resterende aandeelhouders behapbaar te houden, is daarvoor niet voldoende, te meer nu uit de Aandeelhoudersovereenkomst ook volgt dat de overige aandeelhouders niet verplicht zijn de aandelen van een Bad Leaver te kopen.
4.26.
[eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] zullen daarom worden veroordeeld tot betaling van de koopprijs van in totaal € 195.940,19 en daarvan moet in totaal per maand minimaal € 15.000 aan [gedaagde] worden voldaan.
4.27.
[gedaagde] moet op haar beurt haar medewerking verlenen aan de levering van de aandelen op de wijze zoals vermeld onder de beslissing. Als [gedaagde] geen medewerking verleent, zal dit vonnis in de plaats treden van dat deel van de op te stellen notariële akte tot koop, verkoop en levering van de aandelen dat ziet op de ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde] van levering van de aandelen (op grond van artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
Geen rekening, verantwoording en nabetaling, geen deskundige
4.28.
De reconventionele vorderingen van [gedaagde] zijn ingesteld onder de voorwaarde(n) dat de rechtbank in conventie geen deskundige benoemt, dan wel de voorzieningen onderhoud en/of claim [naam 1] voor een deel toerekent aan het eigen vermogen van [eiser 1] .
Beide voorwaarden zijn vervuld, omdat de rechtbank in conventie geen deskundige heeft benoemd en de door [eiser 1] gehanteerde voorziening onderhoud niet heeft gecorrigeerd. De rechtbank zal dan ook beide reconventionele vorderingen van [gedaagde] beoordelen.
4.29.
De vordering van [gedaagde] om [eisers] in de toekomst rekening en verantwoording te laten afleggen over de voorziening onderhoud en nabetalingen te laten doen bij een eventuele vrijval van die voorziening, wordt afgewezen. Nabetalingen zijn niet verenigbaar met de tussen partijen overeengekomen afrekening van de aandelen per peildatum op basis van de toen bestaande boekwaarde van het eigen vermogen.
4.30.
Ook de vordering om een deskundige te benoemen wordt afgewezen, omdat een deskundige niet nodig is om de prijs van het aandelenpakket van [gedaagde] vast te stellen. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9.
Vorderingen [eiser 1] tot betaling grotendeels toewijsbaar
4.31.
In deze procedure staat ook de vraag centraal of [gedaagde] een aantal betalingen is verschuldigd aan [eiser 1] . De rechtbank zal hierna die vorderingen puntsgewijs behandelen.
[gedaagde] is agiostorting verschuldigd
4.32.
Vaststaat dat [gedaagde] € 10.000 aan agiostorting moest betalen aan [eiser 1] bij oprichting van de onderneming. De aandeelhouders zijn dat in de Aandeelhoudersovereenkomst overeengekomen (zie onder 2.2). [eiser 1] vordert nakoming van die verplichting. [gedaagde] erkent dat zij geen € 10.000 aan geld heeft ingebracht, maar voert aan dat zij wel aan de agioverplichting heeft voldaan doordat zij ruim € 300.000 aan goederen heeft ingebracht.
4.33.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar verweer dat zij aan de stortingsplicht heeft voldaan op een andere manier dan in geld. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij goederen in [eiser 1] heeft ingebracht, omdat [gedaagde] die goederen niet heeft gespecificeerd, en [naam 2] heeft op zitting verklaard dat die goederen niet zijn geactiveerd in de jaarstukken van [eiser 1] en dat er ook geen inbrengverklaring voor bestaat. Daarnaast kunnen – anders dan [gedaagde] aanvoert – [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] nakoming van die verplichting uit de Aandeelhoudersovereenkomst vorderen ten behoeve van [eiser 1] . Deze vordering inclusief onbestreden wettelijke rente vanaf 6 mei 2022 wordt dan ook toegewezen (vordering IV).
[gedaagde] moet Geldlening [bedrijf] -aandelen (€ 16.808,75) terugbetalen
4.34.
Ook vordert [eiser 1] nakoming van de Geldlening [bedrijf] -aandelen (zie onder 2.5). De vordering die daarop ziet wordt inclusief onbestreden wettelijke rente vanaf 6 mei 2022 toegewezen (vordering VI). [gedaagde] heeft niet weersproken dat zij verplicht is om [eiser 1] die lening terug te betalen en dat zij nog niet heeft voldaan aan die betaalverplichting. Dat het de bedoeling was om die schuld te verrekenen met een dividenduitkering die vervolgens niet heeft plaatsgevonden, doet aan de betalingsverplichting van [gedaagde] niet af.
[gedaagde] moet lening € 7.000 terugbetalen
4.35.
Daarnaast vordert [eiser 1] terugbetaling van een lening van € 7.000 inclusief wettelijke rente. [eiser 1] heeft hierover onbetwist gesteld dat zij dit bedrag eerst als managementvergoeding had uitbetaald aan de aandeelhouders, maar dat vervolgens heeft teruggedraaid in de vorm van een lening vanwege voorwaarden die het UWV stelde om in aanmerking te komen voor de NOW-regeling, en dat [gedaagde] die lening niet heeft terugbetaald. De vordering die hierop ziet wordt daarom toegewezen inclusief onbestreden rente vanaf 13 mei 2022 (vordering V).
Vordering € 2.500 niet toewijsbaar
4.36.
Verder vordert [eiser 1] betaling van [gedaagde] van € 2.500. Deze post hoeft niet te worden beoordeeld. [eiser 1] heeft die vordering ingesteld onder de voorwaarde dat bij het berekenen van het eigen vermogen van [eiser 1] een correctie van € 10.000 in verband met het kwijtschelden van een schuld van [bedrijf] niet zou worden meegenomen. Die voorwaarde is niet vervuld (zie onder 4.19, stap 6), zodat geen beslissing op dat punt nodig is.
Geen schending non-concurrentie- of geheimhoudingsbeding
4.37.
[eisers] stelt dat [gedaagde] contractuele boetes is verschuldigd aan [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] , omdat [naam 2] het non-concurrentiebeding en geheimhoudingsbeding uit de Aandeelhoudersovereenkomst heeft geschonden. Volgens [eisers] heeft [naam 2] eind 2022 gesolliciteerd bij een concurrent van [eiser 1] en aan die concurrent de naam gegeven van een belangrijke klant van [eiser 1] , namelijk TDE Services (hierna: TDE), met de vermelding dat hij TDE zou kunnen bewegen om klant te worden bij de concurrent. [eisers] stelt dat [gedaagde] hiermee heeft geconcurreerd met [eiser 1] en een geheim van [eiser 1] heeft gedeeld.
4.38.
[gedaagde] betwist dat zij het con-concurrentie- of geheimhoudingsbeding heeft geschonden, in de eerste plaats omdat [naam 2] eind 2022 niet namens [gedaagde] heeft gehandeld. In dat kader voert [gedaagde] aan dat [naam 2] niet was gebonden aan een non-concurrentiebeding uit zijn arbeidsovereenkomst met [eiser 1] . Daarnaast betwist [gedaagde] dat [naam 2] een uiting over TDE heeft gedaan of heeft geprobeerd TDE over te halen om zich aan te sluiten bij de concurrent. Ook betwist [gedaagde] dat het een geheim is dat TDE een klant is van [eiser 1] .
4.39.
De rechtbank oordeelt als volgt. In het midden kan blijven of het non-concurrentiebeding en geheimhoudingsbeding van toepassing is op alleen [gedaagde] of (ook) op [naam 2] , omdat niet kan worden vastgesteld dat die bedingen zijn geschonden. Allereerst kan de rechtbank niet vaststellen dat een begin van uitvoering is gegeven aan schending van het non-concurrentiebeding, omdat nergens uit blijkt dat [naam 2] stappen heeft gezet richting TDE om die partij te bewegen over te stappen van [eiser 1] naar de concurrent. Daarnaast heeft [naam 2] onweersproken aangevoerd dat de concurrent van [eiser 1] al wist dat TDE een klant is van [eiser 1] en dus dat het geen geheim is. Deze vordering (VIII) wordt dan ook afgewezen.
Geen verrekening
4.40.
[eisers] vordert een verklaring voor recht dat [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] de koopsom die zij moeten betalen aan [gedaagde] mogen verrekenen met waartoe [gedaagde] in dit vonnis tegenover hen wordt veroordeeld (vordering III). Die vordering wordt afgewezen, omdat op grond van dit vonnis tussen enerzijds [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] en anderzijds [gedaagde] niets te verrekenen valt. Voor het geval [eisers] met deze vordering heeft bedoeld dat [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] de koopsom van de aandelen van [gedaagde] mogen verrekenen met hetgeen [gedaagde] op grond van dit vonnis aan [eiser 1] moet betalen, wordt deze vordering alsnog afgewezen. In dat geval gaat het om verrekening tussen drie partijen, waarvoor overeenstemming nodig is en die overeenstemming ontbreekt.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.41.
[eisers] vordert twee vergoedingen van buitengerechtelijke incassokosten: één bedrag voor [eiser 1] en één bedrag voor [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] .
4.42.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten voor [eiser 1] worden toegewezen. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiser 1] heeft met haar brieven van 6 mei en 13 mei 2022 aan [gedaagde] (zie onder 2.10 en 2.11) voldoende gesteld dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht voor de vorderingen die in deze procedure aan haar zijn toegewezen (vordering IV, V en VI). Daarnaast komt het gevorderde bedrag van € 1.113,09 overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. De daarover gevorderde wettelijke rente zal als niet bestreden worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
4.43.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten voor [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] worden afgewezen, alleen al omdat [gedaagde] in dit vonnis tegenover hen niet wordt veroordeeld om een geldsom te betalen.
Proceskosten
4.44.
De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, omdat zij beiden gedeeltelijk (on)gelijk hebben gekregen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om mee te werken aan de levering van haar aandelen in [eiser 1] aan [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] , ieder voor een gelijk deel en vrij van enig (beperkt) recht, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis en eerste schriftelijk verzoek daartoe van [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] , tegen een koopsom van € 195.940,19, waarbij betaling in maandtermijnen van minimaal € 15.000 zijn toegestaan en de eerste termijn moet zijn voldaan binnen vijftien dagen nadat [gedaagde] haar aandelen in [eiser 1] heeft geleverd,
5.2.
bepaalt dat als [gedaagde] weigert mee te werken aan de veroordeling onder 5.1, dit vonnis in de plaats treedt van de in de op te stellen notariële akte ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde] om haar aandelen in [eiser 1] te leveren (op grond van artikel 3:300 lid 2 BW),
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 10.000 te betalen aan [eiser 1] voor de agiostorting, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 mei 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 7.000 te betalen aan [eiser 1] aan achterstallige lening, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 mei 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 16.808,75 te betalen aan [eiser 1] aan achterstallige lening, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 mei 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 1.113,09 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen aan [eiser 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in (voorwaardelijke) reconventie
5.9.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
5.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser, rechter, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 7:677 BW.