ECLI:NL:RBAMS:2024:1454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
10802846 CV EXPL 23-14755
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake consumentenkredietovereenkomst en hypotheekrecht

In deze zaak heeft eiseres, [eiseres], een vordering ingesteld tegen ING Bank N.V. met betrekking tot een kredietovereenkomst die gewaarborgd is door hypotheekrecht. De eiseres vordert betaling van een bedrag van € 28.903,17, vermeerderd met wettelijke rente, alsook advocaatkosten en andere vergoedingen. De vordering is gebaseerd op de stelling dat ING onrechtmatig rente heeft geïnd tijdens de schuldsaneringsperiode van 1 maart 2005 tot en met 23 juli 2007. ING heeft in het incident een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de kantonrechter niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, omdat deze voortvloeien uit een zakelijk krediet met een waarde hoger dan € 25.000,00.

De kantonrechter heeft de bevoegdheid van de rechtbank beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter concludeert dat de vordering van eiseres niet onder de definitie van een consumentenkredietovereenkomst valt, omdat de kredietovereenkomst gewaarborgd is door een hypotheekrecht. Hierdoor is de kantonrechter niet bevoegd om de zaak te behandelen, en moet deze worden verwezen naar de bevoegde rechter.

De kantonrechter heeft eiseres in de kosten van het incident veroordeeld, en de zaak is verwezen naar de rolzitting van de afdeling privaatrecht, team handel, van de rechtbank. De partijen zijn verplicht om bij advocaat in de procedure te verschijnen. De uitspraak is gedaan door kantonrechter mr. C.W. Inden op 12 april 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10802846 CV EXPL 23-14755
vonnis van: 12 april 2024
fno.: 452

vonnis van de kantonrechter in het bevoegdheidsincident

I n z a k e

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
nader te noemen: [eiseres] ,
procederend in persoon,
t e g e n

ING Bank N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
nader te noemen: ING,
gemachtigde: mr. T.J.P. Jager.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier omvat de volgende stukken:
- de dagvaarding van 7 november 2023 met producties;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
- de antwoordconclusie in het incident.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Geschil in de hoofdzaak

1. [eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd ING bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van € 28.903,17 in hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, wegens onrechtmatig tijdens de periode van 1 maart 2005 tot en met 23 juli 2007 (hierna: de schuldsaneringsperiode) geïnde rente. Tevens vordert [eiseres] betaling van € 1.200,51 aan advocaatkosten, een (door ING te berekenen) bedrag aan leningsrente vanwege te hoge inningen van rente na 23 juli 2007 en een ‘substantieel’ bedrag vanwege door [eiseres] verrichte nodeloze werkzaamheden, met veroordeling van ING in de proceskosten.
2. [eiseres] stelt daartoe dat zij met haar wijlen echtgenoot (hierna samen te noemen: [eiseressen] ) op 3 september 2002 met ING een kredietovereenkomst onder hypothecaire zekerheid heeft gesloten. Tijdens de schuldsaneringsperiode heeft ING ten onrechte rente bij [eiseressen] geïnd, aldus [eiseres] .
3. ING heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak.

Vordering en verweer in het incident

4. ING heeft een incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid genomen, waarin zij stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is van de vorderingen van [eiseres] in de hoofdzaak kennis te nemen. Zij voert daartoe aan dat de vorderingen voortvloeien uit een zakelijk krediet en dat de (on)bepaalde waarde hoger is/een hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Zij heeft verzocht de zaak (eventueel) te verwijzen naar de bevoegde rechter en [eiseres] in de proceskosten te veroordelen.
5. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter bevoegd is omdat haar vordering is gegrond op een consumentenkredietovereenkomst. Zij betwist dat sprake was van een zakelijk krediet.

Beoordeling in het incident

juridisch kader
6. Uit artikel 93 sub a tot en met c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vloeit voort dat de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van de volgende zaken:
vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist;
zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00;
vorderingen betreffende (…) een overeenkomst van consumentenkrediet als bedoeld in artikel 57 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (..), telkens ongeacht het beloop of de waarde van de vordering.
7. Ingevolge artikel 7:57 lid 1 sub c Burgerlijk Wetboek (BW) wordt onder een consumentenkredietovereenkomst verstaan een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit, met uitzondering van overeenkomsten voor doorlopende dienstverlening en doorlopende levering van dezelfde goederen, waarbij de consument, zolang de diensten respectievelijk goederen worden geleverd, de kosten daarvan in termijnen betaalt.
8. Verder is in artikel 7:58 lid 2 aanhef en sub a bepaald dat titel 2A van Boek 7 BW (Consumentenkredietovereenkomsten) niet van toepassing is op kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een andere vergelijkbare zekerheid op een registergoed, dan wel door een recht op een registergoed tegen voor hypothecaire financiering door de betrokken kredietgever gebruikelijke voorwaarden.
bevoegdheid
9. De kantonrechter dient de vraag te beantwoorden of er in het onderhavige geval sprake is van een consumentenkredietovereenkomst, als hiervoor bedoeld. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
10. [eiseres] heeft de aan de vordering ten grondslag liggende overeenkomst van 3 september 2002 niet in deze procedure overgelegd, zodat de kantonrechter niet kan beoordelen of sprake is van een privé-, dan wel een zakelijke kredietovereenkomst.
11. Maar wat daarvan ook zij, ook als er wel sprake was van een consumentenkredietovereenkomst, zoals [eiseres] heeft betoogd, is er naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een kredietovereenkomst die valt onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 aanhef en sub a BW, nu de onderhavige kredietovereenkomst is gewaarborgd door een hypotheekrecht.
12. De conclusie is dan ook dat geen sprake is van een vordering die voortvloeit uit een kredietovereenkomst als bedoeld in artikel 93 sub c Rv. Uit dien hoofde is de kantonrechter derhalve niet bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] . De vordering moet dan ook worden aangemerkt als een gewone waardevordering. Nu de vordering van [eiseres] hoger is dan € 25.000,00 zal de kantonrechter ingevolge artikel 71 lid 1 Rv de zaak verwijzen naar de bevoegde rechter.
proceskosten
13. [eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident worden verwezen.

Beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
verstaat dat de zaak behandeld dient te worden door de afdeling privaatrecht, team handel, van deze rechtbank;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van ING begroot op € 271,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 19,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij ook de wettelijke/Btag kosten van betekening betalen;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van
woensdag 15 mei 2024 te 10.00 uurvan de afdeling privaatrecht, team handel, van deze rechtbank;
bepaalt dat partijen alsdan bij advocaat in de procedure dienen te verschijnen;
bepaalt dat [eiseres] na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van deze rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
bepaalt dat ING na verwijzing een griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
verklaart dat door [eiseres] een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging) is overgelegd en dat reeds een bedrag van € 86,00 aan griffierecht aan [eiseres] in rekening is gebracht en is voldaan;
draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting te doen toekomen aan de griffier van de afdeling privaatrecht, team handel, van deze rechtbank.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024 in tegenwoordigheid mr. B.A. Terwee, griffier.