ECLI:NL:RBAMS:2024:145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
13/279355-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Tsjechische justitie

Op 4 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Arrondissementsrechtbank te Ostrava, Tsjechië. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB, dat is uitgevaardigd op 21 september 2023. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Tsjechië, is zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en momenteel gedetineerd. Tijdens de zitting op 21 december 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, en een tolk in de Tsjechische taal.

De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt een vonnis van de Okresní soud v Ostravě van 6 oktober 2022, dat op 5 december 2022 onherroepelijk is geworden, en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden.

De raadsvrouw heeft betoogd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de zaak in hoger beroep niet ten gronde is behandeld. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de eerste aanleg, waardoor de weigeringsgrond niet aan de orde is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het hoger beroep, maar heeft geoordeeld dat de overlevering niet in strijd is met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering wordt toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/279355-23
Datum uitspraak: 4 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 30 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 21 september 2023 door
Okresní soud v Ostravě[Arrondissementsrechtbank te Ostrava], Tsjechië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,geboren te [geboorteplaats] (Tsjechië) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 december 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Tsjechische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een vonnis uitgevaardigd door Okresní soud v Ostravě [Arrondissementsrechtbank te Ostrava] op 6 oktober 2022, behandelingsnummer 14 T 83/2022-72, dat op 5 december 2022 onherroepelijk van kracht was geworden (referentie: 14 T83/2022).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op standpunt gesteld dat, wanneer de zaak in hoger beroep niet ten gronde is behandeld, afgezien kan worden van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de aanvullende informatie van 7 november 2023, in samenhang gelezen met het EAB, blijkt dat de zaak niet ten gronde is behandeld in hoger beroep. Daarom moet alleen het proces in eerste aanleg aan artikel 12 OLW worden getoetst. Nu in het EAB staat dat de opgeëiste persoon daarbij aanwezig was, is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dat dan de laatste van die beslissingen relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 7 november 2023 is niet duidelijk of de zaak van de opgeëiste persoon in hoger beroep ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom zekerheidshalve zowel het proces in eerste aanleg als in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Eerste aanleg
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in eerste aanleg heeft geleid. De weigeringsgrond is daarom niet aan de orde.
Hoger beroep
Ten aanzien van het proces in hoger beroep stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 7 november 2023 volgt dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld. De opgeëiste persoon heeft verklaard op de hoogte te zijn geweest van het proces in hoger beroep. Hij is door de politie telefonisch op de hoogte gesteld van de zittingsdatum en zijn moeder heeft hem verteld dat zij een oproep voor deze zitting op het adres in Tsjechië had ontvangen. De opgeëiste persoon heeft verklaard ervoor te hebben gekozen om naar Nederland te gaan om hier zijn leven op te bouwen.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Okresní soud v Ostravě[Arrondissementsrechtbank te Ostrava], Tsjechië voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. B. van Galen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628.