4.4.1Feiten en omstandighedenDe rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
De B.V. en het faillissement
[naam bedrijf] was een besloten vennootschap, statutair gevestigd te Hillegom, waar verdachte sinds de oprichting op 20 oktober 2016 de enig aandeelhouder en bestuurder van was.[naam bedrijf] is bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2019 in staat van faillissement verklaard. In dit vonnis is [naam curator] als curator aangesteld in dit faillissement.
Aangifte curator en contact met de curator
Op 4 november 2019 is namens de curator van [naam bedrijf] aangifte gedaan van faillissementsfraude.Op 9 maart 2020 heeft de curator een aanvullende aangifte gedaan.
De curator stelt hierin dat een groot geldbedrag zonder geldige titel aan de boedel is onttrokken, dat door de onttrekkingen en buitensporige uitgaven van verdachte de schuldeisers zijn benadeeld en dat verdachte niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht ten aanzien van [naam bedrijf] . In de aanvullende aangifte staat verder vermeld dat de curator tussen 16 juli 2019 en 3 september 2019 meerdere keren met verdachte heeft gebeld en gemaild over de hoge rekening-courantschuld. Op 17 juli 2019 en 9 augustus 2019 heeft de curator verdachte gevraagd naar een toelichting op de rekening-courant schuld van € 520.114,49. Vaker nog heeft de curator hem gevraagd om een betalingsvoorstel te doen. Op 13 augustus 2019 heeft verdachte aangegeven dat hij het bedrag niet in één keer kan betalen en dat hij de rekening-courant schuld in maandelijkse termijnen van € 50,00 wil voldoen. Per e-mail van 13 augustus 2019 heeft de curator aangegeven dat het voorstel van verdachte geen recht doet aan de enorme privé schuld. Op 3 september 2019 heeft de curator aangegeven dat verdachte nog steeds geen acceptabel betalingsvoorstel heeft gedaan en er ook geen betalingen zijn verricht.
Onttrekkingen van geldbedragen aan de boedel van [naam bedrijf]
Door de FIOD is een onderzoek verricht naar de mutaties op de bankrekeningen [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 4] op naam van [naam bedrijf] en de creditcards op naam van [naam bedrijf] . Hieruit blijkt dat in totaal € 126.026,63 is afgeschreven in de periode 20 oktober 2016 t/m 24 juni 2019.
De bankrekeningen van [naam bedrijf]
De volgende afschrijvingen vonden plaats op bankrekening [bankrekeningnummer 1] op naam van [naam bedrijf] . Via 168 transacties werd vanaf [bankrekeningnummer 1] geld overgeboekt naar bankrekening [bankrekeningnummer 2] op naam van [verdachte] en bankrekening [bankrekeningnummer 3] op naam van [naam ex-vrouw] (de ex-vrouw van verdachte). Bij een groot deel van die afschrijvingen stond geen omschrijving vermeld. Bij 15 transacties stond wel een omschrijving vermeld, zoals op 30 augustus 2018 ‘overige uitgaven thuis’ en op 27 september 2018 ‘trui [initiaal] ’, wat duidt op een privé uitgave.
Daarnaast werd van april 2018 tot en met november 2018 € 2.652,00 besteed bij kledingwinkel [naam 2] Outlet Store te Haarlem en op 18 april 2018 € 12.800,00 bij juwelier [naam 3] te Maastricht. Bij geldautomaten werd in totaal netto € 370.089,07 opgenomen. In de periode 4 november 2016 t/m 24 december 2018 werd in 17 transacties middels een automatische incasso € 37.197,32 afgeschreven naar International Card Services. Op 25 maart 2019 werd € 954,99 afgeschreven ten gunste van American Express.
De volgende afschrijvingen vonden plaats op bankrekening [bankrekeningnummer 4] op naam van [naam bedrijf] . In de periode van 1 augustus 2018 t/m 24 juni 2019 werd in 65 transacties € 28.314,33 opgenomen bij een geldautomaat. Daarnaast werd op 14 september 2018 € 1.800,00 besteed bij [merknaam 1] Amsterdam. Op 4 en 26 oktober 2018 werd € 1.192,00 besteed bij [merknaam 2] Store Amsterdam. Op 24 september 2018 en 23 oktober 2018 werd € 947,50 besteed bij [naam 2] Outlet Store Haarlem. Op 15 april 2019 werd € 1.913,58 afgeschreven naar American Express Europe SA.
De creditcards van [naam bedrijf]
Er stonden twee creditcards op naam van [naam bedrijf] : [creditcardnummer 1] en [creditcardnummer 2] . De volgende afschrijvingen vonden plaats op deze creditcards. In het tweede semester van 2018 werden 117 betalingen verricht met de creditcards voor een totaal van € 21.241,85, waarvan slechts één betaling van € 35,27 aan een mogelijk gerelateerd bouwbedrijf. In de periode van 12 november 2016 t/m 28 januari 2019 is in totaal € 14.651,33 contant opgenomen, waarvan € 14.380,00 in Nederland. In het tweede semester van 2018 werd daarnaast
€ 8.139,58 besteed bij de kleding- of schoenenwinkels [naam 2] , [merknaam 2] Store, [merknaam 3] , [kledingzaak] en [merknaam 4] Shoes. Ook werden met de creditcards betalingen gedaan buiten Europa. In Cuba, Mexico en Canada werd in de periode van 2 augustus 2018 t/m 14 oktober 2018 in totaal € 1.313,12 betaald met creditcards. Op 19 september 2018 werd € 422,32 overgemaakt naar reisbureau Cheaptickets.
De rekening-courant schuld
Uit het Belastingdienstsysteem Klantbeeld komt het volgende naar voren met betrekking tot de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting (Vpb) van [naam bedrijf] en in de grootboekmutatiekaarten van [naam bedrijf] zijn de volgende saldi met betrekking tot de schuld in rekening-courant te zien:
Belastbare winst voor de Vpb
Tijdvak
Bedrag
2016
€ 1.627
2017
€ 61.016
2018
€ 250.000
2019
onbekend
Schuld in rekening-courant
Datum
Saldo
31-12-2016
€ 35.853,20
31-12-2017
€ 240.943,65
31-12-2018
€ 453.238,99
26-06-2019
€ 520.114,49
Op de bankrekeningen van [naam bedrijf] zijn in 2018 geen bijschrijvingen vanaf de bankrekeningen van [verdachte] en/of [naam ex-vrouw] te zien ter vermindering van de rekening-courant schuld, met uitzondering van één bijschrijving ten bedrage van € 6.137,- in 2018.
De boekhouder van [naam bedrijf] , [naam boekhouder] , heeft als getuige verklaard dat verdachte veel privé opnames deed van de bankrekening van [naam bedrijf] , dat de rekening-courant schuld “belachelijk” hoog was, dat verdachte af en toe wat geld op de zakelijke bankrekening van [naam bedrijf] stortte, maar dat dit niet in verhouding stond tot de geldopnames. Verder heeft hij verklaard dat hij bedragen onder de rekening-courant heeft geplaatst als hij geen in- of verkoopfactuur van verdachte had ontvangen. Ook heeft [naam boekhouder] verklaard dat, als door verdachte onvoldoende antwoord werd gegeven op vraagposten in de grootboekmutatiekaarten, die vraagposten ook als rekening-courant werden geboekt en dat verdachte hiermee heeft ingestemd. [naam boekhouder] heeft verklaard dat hij verdachte vanaf 2017 heeft gewaarschuwd over de hoge oplopende schuld in rekening-courant en dat er begin 2018 geen geld was om leveranciers van te betalen. Volgens [naam boekhouder] wist hij vanaf ‘half’ 2018 zeker dat [naam bedrijf] zou afstevenen op een faillissement en heeft hij daarover een heel serieus gesprek gevoerd met verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen scheiding had aangebracht tussen privé en zakelijke uitgaven, dat hij geld heeft overgemaakt vanaf de bankrekening van [naam bedrijf] naar zijn privé bankrekening, dat hij geldbedragen heeft gepind van de bankrekening van [naam bedrijf] en dat hij de zakelijke bankpas van [naam bedrijf] ook privé gebruikte. Hij heeft een Rolex horloge van € 12.800,- bij [naam 3] en een tas van € 1.800,- bij [merknaam 1] privé gekocht.De uitgaven in Cuba en Canada met de zakelijke creditcards van [naam bedrijf] waren ook privé. Verder geeft hij aan dat er geen schriftelijke rekening-courant overeenkomst met [naam bedrijf] was opgesteld, hij geen zekerheden heeft gesteld en er geen rente of een aflossingsschema met betrekking tot de schuld in rekening-courant overeen was gekomen.
Factuur 2276
Op bankrekening [bankrekeningnummer 2] op naam van [verdachte] ontving verdachte op 28 juni 2019 een bedrag ad € 9.681,00 van [bedrijfsnaam] met de omschrijving: “
SEPA Overboeking IBAN: [bankrekeningnummer 5] : [afkorting] Naam: [bedrijfsnaam] Omschrijving: Factuur: 2276 - [adres 2]”.Op de laptop van verdachte is een e-mail van 18 februari 2019 aangetroffen met als bijlage factuur 2276.In de bijgevoegde factuur 2276 staat vermeld dat door [naam bedrijf] € 33.681,- (€ 30.900,- exclusief BTW) aan [bedrijfsnaam] werd gefactureerd i.v.m. schilder- en stucwerkzaamheden [adres 2] . Op de factuur staat vermeld dat € 24.000,- reeds is voldaan en dat het restant € 9.681,- betreft. In de factuur wordt verzocht het factuurbedrag over te maken op bankrekening [bankrekeningnummer 1] .Op de laptop van verdachte is ook een e-mail aangetroffen van 27 juni 2019 met als bijlage factuur 2276. In de e-mail van 27 juni 2019 staat het volgende vermeld: "(..)
In de bijlage factuur 2276. Zou je zo vriendelijk willen zijn er rekening mee te houden dat het banknummer is gewijzigd. (..)". In de factuur bij de e-mail van 27 juni 2019 wordt verzocht de factuur te voldoen op bankrekening [bankrekeningnummer 2] .
Op de laptop van verdachte is het bestand "Factuur leeg.xlsx" aangetroffen, dat voor het laatst is opgeslagen op 4 november 2016, en een e-mail van 4 november 2016 van [naam 4] aan [emailadres] met als bijlage "Factuur leeg.xlsx" en als onderwerp "
Moze byc?", in het Nederlands vertaald als "
Misschien?". In de bestanden op de laptop zijn meerdere facturen aangetroffen met dezelfde opmaak als "Factuur leeg.xlsx". Factuur 2276 kan gebaseerd zijn op "Factuur leeg.xlsx".
[naam medewerker] , financieel medewerker bij [bedrijfsnaam] , heeft als getuige verklaard dat factuur 2276 ziet op bouwwerkzaamheden die [naam bedrijf] voor [bedrijfsnaam] heeft verricht. Ook heeft [naam medewerker] verklaard dat hij ervan uitging dat het rekeningnummer dat op de factuur stond vermeld aan [naam bedrijf] toebehoorde en dat hij niet wist dat het rekeningnummer gewijzigd was naar een privé rekening of dat [naam bedrijf] failliet was verklaard op het moment dat de factuur werd betaald.Boekhouder [naam boekhouder] heeft verklaard dat verdachte zelf de facturen opmaakte. [naam boekhouder] weet niet waarom verdachte het restantbedrag van factuur 2276 op zijn privé rekening ontving. Hij verklaart dat verdachte deze restantbetaling niet privé hoorde te ontvangen en dat [adres 2] een project van [naam bedrijf] betrof.
4.4.2Bewijsoverwegingen
4.4.2.1 Ten aanzien van feit 1 primair - onttrekkingen van geldbedragen aan de boedel
BeoordelingskaderOnder handelen ‘ter benadeling van schuldeisers’ als bedoeld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden verstaan dat verdachte met en op het moment van de verweten gedragingen opzet heeft gehad op de benadeling van de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Onder dit opzet is ook het voorwaardelijk opzet begrepen. Hiervoor moet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat de schuldeisers van de rechtspersoon zouden worden benadeeld en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
Beoordelingskader toegepast op de zaak
De rechtbank oordeelt dat feit 1 primair bewezen kan worden en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de hiervoor onder 4.4.1 genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte meerdere keren (hoge) geldbedragen van de bankrekeningen en creditcards van [naam bedrijf] liet afschrijven, terwijl hier geen in- en verkoopfacturen, overeenkomsten of andere documenten aan ten grondslag lagen.
Verdachte heeft hierover verklaard dat een deel van de afschrijvingen voor privé doeleinden zijn gebruikt, maar dat een deel ook zakelijk was. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat van de overschrijvingen naar de bankrekening van verdachte in totaal € 91.000,00 (gecorrigeerd voor de door de rechtbank bewezen geachte pleegperiode, zie hierna) als DGA-salaris kan worden aangemerkt en dat het aannemelijk is dat de € 6.250,- die bij de bungalowparken is besteed ook zakelijk is geweest. Deze twee bedragen worden dan ook niet als onttrekking aangemerkt. Dit geldt niet voor de overige geldbedragen die – zonder geldige titel – van de zakelijke bankrekeningen en creditcards van [naam bedrijf] zijn afgeschreven. De raadsman heeft aangevoerd dat de contante opnames van in totaal € 398.403,40 zijn aangewend om (onder)aannemers van [naam bedrijf] mee te betalen, maar verdachte heeft dit niet geconcretiseerd en onderbouwd. Verdachte heeft niet aangegeven welke onderaannemers hij voor welk project zou hebben ingezet, en heeft ook niet aangegeven wanneer en hoeveel hij ze contant zou hebben betaald. Het WhatsApp-bericht waarnaar wordt verwezen, is in ieder geval geen onderbouwing van deze stelling, te meer nu dit geen bericht betreft van één van de (onder)aannemers die volgens verdachte zouden zijn betaald. Nu de stelling van verdachte bij gebrek aan concretisering en onderbouwing – zoals facturen, betalingsbewijzen en/of overeenkomsten met/van de (onder)aannemers – niet kan worden geverifieerd, worden de contante geldopnames als onttrekking aangemerkt. De rechtbank neemt daarbij bovendien in aanmerking dat verdachte in de fase van zijn faillissement de hoogte van de vorderingen nooit heeft betwist.
Ook de uitgaven bij de kleding- en schoenenwinkels, de uitgaven buiten Europa, de uitgave bij het reisbureau en de overige afschrijvingen worden als onttrekking aangemerkt, nu een geldige titel of zakelijke grondslag ontbreekt. De verklaring van verdachte dat hij dure kleding kocht om netjes op zijn werk te verschijnen maakt dit niet anders en bovendien enigszins onaannemelijk aangezien verdachte aannemer was.
Verder wordt het bedrag ad € 9.681,00 van factuur 2276 eveneens als onttrekking aangemerkt, omdat dit bedrag – op verzoek van verdachte – op de privé rekening van verdachte is gestort in plaats van op de bankrekening van [naam bedrijf] , terwijl het een betaling voor werkzaamheden van [naam bedrijf] betrof. Dit nota bene na het faillissement van [naam bedrijf] . De verklaring van verdachte dat hij de e-mail van 27 juni 2019 met de aangepaste factuur niet heeft verstuurd omdat hij geen foutloos Nederlands schrijft en dat de boekhouder dit moet hebben gedaan, stelt de rechtbank als onaannemelijk terzijde. Te meer nu op de laptop van verdachte een lege factuur is aangetroffen die meerdere keren is gebruikt als format voor andere facturen en het aannemelijk is dat die lege factuur ook is gebruikt als format voor factuur 2276. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte diegene was die het rekeningnummer op factuur 2276 heeft aangepast naar zijn privé bankrekeningnummer en aan [bedrijfsnaam] heeft verzocht om het restantbedrag van de factuur daarop uit te betalen. Daarbij komt dat verdachte het bedrag ook niet later heeft doorgestort naar de boedelrekening of de curator over deze overboeking heeft ingelicht.
Op grond van het voorgaande kan dan ook worden vastgesteld dat verdachte als bestuurder van [naam bedrijf] een groot geldbedrag aan de boedel van [naam bedrijf] heeft onttrokken, dat hierdoor schuldeisers zijn benadeeld en dat verdachte hier voorwaardelijk opzet op heeft gehad. Uit de stukken blijkt namelijk dat de schuld in rekening-courant – een aantal maanden na de oprichting van de B.V., die de eerdere eenmanszaak van verdachte opvolgde – al was opgelopen van € 35.853,20 (in 2016) naar € 240.943,65 op 31 december 2017, terwijl die rekening-courant schuld niet in verhouding stond tot de winst die [naam bedrijf] in 2017 maakte.
Uit het voorgaande blijkt ook dat die rekening-courant schuld vervolgens in 2018 en 2019 nog veel verder opliep tot uiteindelijk € 520.114,49, terwijl die rekening-courant schuld in 2018 en 2019 evenmin in verhouding stond tot de door de B.V. gemaakte winst. Daarbij komt dat verdachte geen zekerheden heeft gesteld, geen aflossingsschema overeen is gekomen en de schuld in rekening-courant niet of nauwelijks afloste. Door op deze wijze geldbedragen aan de boedel te onttrekken, dat wil zeggen door vele en hoge geldbedragen van de rechtspersoon voor privé doeleinden te gebruiken waardoor een hoge schuld in rekening-courant werd opgebouwd, is er een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers van [naam bedrijf] ontstaan. Verdachte heeft die aanmerkelijke kans ook aanvaard, aangezien verdachte in 2017 al door de boekhouder werd gewaarschuwd over de hoge oplopende schuld in rekening-courant, er begin 2018 geen geld meer was om leveranciers van te betalen en verdachte halverwege 2018 door de boekhouder is gewaarschuwd voor een faillissement. De raadsman heeft nog aangevoerd dat de verklaring van de boekhouder als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt, maar de rechtbank ziet daar geen reden toe, omdat zijn verklaring wordt onderbouwd door de stukken uit het dossier en de aangifte van de curator. Gelet op de waarschuwing in 2017, de forse schuld in rekening-courant op 31 december 2017, en het feit dat begin 2018 geen geld meer aanwezig was om leveranciers te betalen, ziet de rechtbank 1 januari 2018 als de begindatum van de faillissementsfraude. Vanaf dat moment bestond er een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers, en heeft verdachte die kans bewust aanvaard.
Voorwaardelijke verzoekenMet betrekking tot de door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoeken is het noodzakelijkheidscriterium van toepassing. Gelet op wat door de verdediging op de zitting is aangevoerd en de rechtbank daarover hiervoor heeft overwogen, is de noodzaak van het horen van de acht Poolse getuigen en het verkrijgen van inzicht in de vorderingen van de crediteuren niet gebleken. De rechtbank wijst deze voorwaardelijke verzoeken dan ook – wederom – af.
4.4.2.2 Ten aanzien van feit 2 – inlichtingenplicht
Met de officier van justitie acht de rechtbank bewezen dat verdachte de curator opzettelijk onvolledig heeft geïnformeerd door geen melding te maken over het restantbedrag van factuur 2276 dat op zijn privé rekening is gestort. De verweren van de raadsman worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Van de overige zinsneden op de tenlastelegging bij feit 2 wordt verdachte vrijgesproken nu het verzwijgen van deze informatie niet kan worden bewezen.