De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, en de hierna volgende bewijsmotivering.
3.3.1.Beoordeling van feit 1 primair (verkeersongeval door schuld)
Juridisch kader
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gaat het er - volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad - niet alleen om dat uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, maar komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om - minst genomen - aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
Geen voorrang verleend
De rechtbank stelt vast dat er op 29 maart 2022 rond 00.40 uur op de Rozengracht in Amsterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden tussen de personenauto bestuurd door verdachte en een bromfiets, met daarop als bestuurder [slachtoffer 2] en als passagier [slachtoffer 1] . De betrokkenen reden over de rijbaan komende uit de richting van de Prinsengracht en gaande in de richting van de Lijnbaansgracht/de Marnixstraat. Aan de rechterzijde van de rijbaan bevindt zich een fietspad met daarnaast fileparkeervakken, en aan de linkerkant van de rijbaan bevindt zich een trambaan, gescheiden door een streep. Verdachte heeft zijn auto ter hoogte van nummer 44 aan de rechterzijde van de rijbaan tot stilstand gebracht en is vervolgens met zijn auto links de rijbaan opgereden. Hierbij is de bromfiets, die in dezelfde richting reed en verdachte links wilde passeren, tegen de auto aangebotst en zijn de bestuurder en de passagier ten val gekomen.
Verdachte heeft zeer kort na het ongeval aan de ter plaatse gekomen verbalisant verklaard: “Ik stond hier stil op de weg. Ik wilde een U-bocht maken. Ik zag hem niet in mijn dode hoek. Het is mijn fout”. In zijn verhoor op 30 juni 2022 heeft verdachte verklaard dat hij vanuit stilstand de weg op reed, rechtdoor wilde rijden en niet wilde keren. Hij heeft geen voorrang verleend omdat hij de scooter niet heeft gezien. Hij heeft wel gekeken. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij even – deels op een parkeervlak – stilstond en zijn auto weer een klein stukje de weg opdraaide zodat hij weer rechtdoor kon rijden. Op het moment van de botsing stond hij op de rijbaan, parallel aan de trambaan. Hij heeft zijn auto na het ongeval niet verplaatst. Hij wilde wel keren, maar niet op de plek van het ongeval maar pas een eindje verderop. Hij ontkent dat het ongeval heeft plaatsgevonden doordat hij op de plaats van het ongeval de weg op draaide om te gaan keren.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de auto van verdachte plotseling en zonder richting aan te geven linksaf sloeg om ‘straatje te keren’ en hij daardoor op de auto boste. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte zijn auto keerde zonder richting aan te geven, dat de auto al met de neus op de tramrails stond en dat verdachte zijn auto na het ongeval heeft verplaatst. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Dit scenario vindt steun in de foto’s van de schade aan de auto ter hoogte van de linker achterdeur en aan de bromfiets ter hoogte van de voorzijde. Het past ook naadloos in hetgeen verdachte ter plaatse aan de verbalisant heeft verklaard. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaring van verdachte ter plaatste en schuift zijn latere verklaringen hieromtrent als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank gaat er dus van uit dat verdachte op het moment van de botsing aan het keren was. Het betoog van de raadsman dat dit niet volgt uit de verklaring van getuige [naam getuige] , doet daar niet aan af, aangezien zij de aanleiding van het ongeval niet heeft gezien. Dat [naam getuige] heeft verklaard dat de neus van auto in de richting van de Marnixstraat stond maakt dat niet anders nu deze auto in die richting wijzend schuin op de trambaan kan staan.
De rechtbank is van oordeel dat bij het maken van een U-bocht, oftewel het verrichten van een bijzondere manoeuvre, waar andere verkeersdeelnemers voorrang hebben, op verdachte de verantwoordelijkheid rust om ervoor te zorgen dat hij die bijzondere verrichting veilig kan uitvoeren. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de bromfiets niet heeft gezien. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte, toen hij de rijbaan opreed om zijn auto te keren, zich er niet voldoende van heeft vergewist dat de weg achter en naast hem vrij was van enig verkeer, waardoor hij de voor hem van linksachter komende bromfiets ten onrechte geen voorrang verleend en de bromfiets tegen de linkerzijkant van de auto is aangebotst.
Alcoholgebruik
Verdachte is een beginnend bestuurder. Nadat het verkeersongeval had plaatsgevonden heeft hij medewerking verleend aan een blaastest. Hij blies 135 μg/l, terwijl voor een beginnend bestuurder de grens ligt op 88 μg/l. De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij eerder tot 18.00 uur slechts twee blikjes bier had gedronken, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de uitslag van de blaastest en het feit dat alcohol door het lichaam wordt afgebroken naarmate de tijd verstrijkt. Dat verdachte met teveel alcohol op is gaan rijden, is naar het oordeel van de rechtbank een ernstige verkeersfout. Het is een feit van algemene bekendheid dat de rijvaardigheid negatief beïnvloed wordt wanneer er sprake is van (meer dan het toegestane) alcoholgebruik. Hierdoor is een bestuurder minder goed in staat te anticiperen op onverwachte gebeurtenissen en ook is de reactiesnelheid vertraagd. Gelet op de vaststelling omtrent het ongeval, gaat de rechtbank ervan uit dat het ongeval waarschijnlijk niet had plaatsgevonden als verdachte niet onder invloed van alcohol was geweest. Het verweer dat dat het bij verdachte vastgestelde alcoholgehalte geen rol mag spelen bij de beoordeling van de schuldvraag omdat er geen causaal verband is vastgesteld tussen het incident en de geringe hoeveelheid alcohol bij verdachte wordt dan ook verworpen.
Schuld aan het verkeersongeval
Gelet op de voorgaande verkeersfout, die gepaard ging met ander (strafbaar) verkeersonveilig gedrag namelijk rijden met teveel alcohol op, dient te worden geconcludeerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat daarmee een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
[slachtoffer 1] heeft op 24 mei 2022 verklaard dat zij als gevolg van het ongeval een gebroken enkel heeft opgelopen. De botbreuk is in het ziekenhuis met gips behandeld. Op 31 augustus 2022 heeft zij verklaard dat zij nog steeds niet lang kon staan en moeite had met haar dagelijkse bezigheden. De rechtbank is, zoals de raadsman heeft betoogd en anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat bij [slachtoffer 1] sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Immers volgt dit niet reeds uit de aard van het letsel en het medisch ingrijpen, terwijl ook nadere (medische) gegevens die haar verklaring ondersteunen en waaruit de ernst van de beperkingen en de duur van de genezing kan worden afgeleid, ontbreken. Gelet hierop dient verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van zodanig letsel dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat door zodanig letsel, te weten een fractuur aan de enkel en het medisch ingrijpen als voornoemd, verhindering ontstaat in de normale manier van doen. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank dat onderdeel van de tenlastelegging wel bewezen.
Partiele vrijspraak
De rechtbank is, net zoals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat bij [slachtoffer 2] sprake was van zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Van dat deel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.