ECLI:NL:RBAMS:2024:1408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
13/258915-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door schuld en rijden onder invloed van alcohol door beginnend bestuurder

Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die op 29 maart 2022 in Amsterdam betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, heeft een bromfiets bestuurd door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aangereden, waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen door geen voorrang te verlenen aan de bromfiets, die hij niet had gezien. De verdachte blies 135 μg/l, wat boven de toegestane grens voor beginnende bestuurders ligt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van het verkeersongeval en het rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 50 uur opgelegd en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2], omdat dit niet bewezen kon worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/258915-22 (Promis)
Datum uitspraak: 7 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.C.J. Tuip naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er, kort gezegd, op neer dat verdachte op 29 maart 2022 in Amsterdam:
1. als bestuurder van een personenauto, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; subsidiair is dit tenlastegelegd als gevaarzetting op de weg;
2. als beginnend bestuurder in zijn auto heeft gereden terwijl hij onder invloed was van alcohol.
De gehele tekst van de tenlastelegging is in
bijlage Ivan dit vonnis opgenomen en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde. Verdachte heeft zich, terwijl hij onder invloed was van alcohol, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden en aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, subsidiair, doordat haar enkel in het gips heeft gezeten, dat door het lichamelijk letsel verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Verdachte moet worden vrijgesproken van het bij [slachtoffer 2] veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de gedragingen van verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend zijn geweest, zodat van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval geen sprake is. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] sprake is van zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van hun normale bezigheden is ontstaan. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt. Ten aanzien van feit 2 is geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, en de hierna volgende bewijsmotivering.
3.3.1.
Beoordeling van feit 1 primair (verkeersongeval door schuld)
Juridisch kader
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gaat het er - volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad - niet alleen om dat uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, maar komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om - minst genomen - aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
Geen voorrang verleend
De rechtbank stelt vast dat er op 29 maart 2022 rond 00.40 uur op de Rozengracht in Amsterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden tussen de personenauto bestuurd door verdachte en een bromfiets, met daarop als bestuurder [slachtoffer 2] en als passagier [slachtoffer 1] . De betrokkenen reden over de rijbaan komende uit de richting van de Prinsengracht en gaande in de richting van de Lijnbaansgracht/de Marnixstraat. Aan de rechterzijde van de rijbaan bevindt zich een fietspad met daarnaast fileparkeervakken, en aan de linkerkant van de rijbaan bevindt zich een trambaan, gescheiden door een streep. Verdachte heeft zijn auto ter hoogte van nummer 44 aan de rechterzijde van de rijbaan tot stilstand gebracht en is vervolgens met zijn auto links de rijbaan opgereden. Hierbij is de bromfiets, die in dezelfde richting reed en verdachte links wilde passeren, tegen de auto aangebotst en zijn de bestuurder en de passagier ten val gekomen.
Verdachte heeft zeer kort na het ongeval aan de ter plaatse gekomen verbalisant verklaard: “Ik stond hier stil op de weg. Ik wilde een U-bocht maken. Ik zag hem niet in mijn dode hoek. Het is mijn fout”. In zijn verhoor op 30 juni 2022 heeft verdachte verklaard dat hij vanuit stilstand de weg op reed, rechtdoor wilde rijden en niet wilde keren. Hij heeft geen voorrang verleend omdat hij de scooter niet heeft gezien. Hij heeft wel gekeken. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij even – deels op een parkeervlak – stilstond en zijn auto weer een klein stukje de weg opdraaide zodat hij weer rechtdoor kon rijden. Op het moment van de botsing stond hij op de rijbaan, parallel aan de trambaan. Hij heeft zijn auto na het ongeval niet verplaatst. Hij wilde wel keren, maar niet op de plek van het ongeval maar pas een eindje verderop. Hij ontkent dat het ongeval heeft plaatsgevonden doordat hij op de plaats van het ongeval de weg op draaide om te gaan keren.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de auto van verdachte plotseling en zonder richting aan te geven linksaf sloeg om ‘straatje te keren’ en hij daardoor op de auto boste. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte zijn auto keerde zonder richting aan te geven, dat de auto al met de neus op de tramrails stond en dat verdachte zijn auto na het ongeval heeft verplaatst. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Dit scenario vindt steun in de foto’s van de schade aan de auto ter hoogte van de linker achterdeur en aan de bromfiets ter hoogte van de voorzijde. Het past ook naadloos in hetgeen verdachte ter plaatse aan de verbalisant heeft verklaard. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaring van verdachte ter plaatste en schuift zijn latere verklaringen hieromtrent als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank gaat er dus van uit dat verdachte op het moment van de botsing aan het keren was. Het betoog van de raadsman dat dit niet volgt uit de verklaring van getuige [naam getuige] , doet daar niet aan af, aangezien zij de aanleiding van het ongeval niet heeft gezien. Dat [naam getuige] heeft verklaard dat de neus van auto in de richting van de Marnixstraat stond maakt dat niet anders nu deze auto in die richting wijzend schuin op de trambaan kan staan.
De rechtbank is van oordeel dat bij het maken van een U-bocht, oftewel het verrichten van een bijzondere manoeuvre, waar andere verkeersdeelnemers voorrang hebben, op verdachte de verantwoordelijkheid rust om ervoor te zorgen dat hij die bijzondere verrichting veilig kan uitvoeren. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de bromfiets niet heeft gezien. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte, toen hij de rijbaan opreed om zijn auto te keren, zich er niet voldoende van heeft vergewist dat de weg achter en naast hem vrij was van enig verkeer, waardoor hij de voor hem van linksachter komende bromfiets ten onrechte geen voorrang verleend en de bromfiets tegen de linkerzijkant van de auto is aangebotst.
Alcoholgebruik
Verdachte is een beginnend bestuurder. Nadat het verkeersongeval had plaatsgevonden heeft hij medewerking verleend aan een blaastest. Hij blies 135 μg/l, terwijl voor een beginnend bestuurder de grens ligt op 88 μg/l. De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij eerder tot 18.00 uur slechts twee blikjes bier had gedronken, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de uitslag van de blaastest en het feit dat alcohol door het lichaam wordt afgebroken naarmate de tijd verstrijkt. Dat verdachte met teveel alcohol op is gaan rijden, is naar het oordeel van de rechtbank een ernstige verkeersfout. Het is een feit van algemene bekendheid dat de rijvaardigheid negatief beïnvloed wordt wanneer er sprake is van (meer dan het toegestane) alcoholgebruik. Hierdoor is een bestuurder minder goed in staat te anticiperen op onverwachte gebeurtenissen en ook is de reactiesnelheid vertraagd. Gelet op de vaststelling omtrent het ongeval, gaat de rechtbank ervan uit dat het ongeval waarschijnlijk niet had plaatsgevonden als verdachte niet onder invloed van alcohol was geweest. Het verweer dat dat het bij verdachte vastgestelde alcoholgehalte geen rol mag spelen bij de beoordeling van de schuldvraag omdat er geen causaal verband is vastgesteld tussen het incident en de geringe hoeveelheid alcohol bij verdachte wordt dan ook verworpen.
Schuld aan het verkeersongeval
Gelet op de voorgaande verkeersfout, die gepaard ging met ander (strafbaar) verkeersonveilig gedrag namelijk rijden met teveel alcohol op, dient te worden geconcludeerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat daarmee een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
[slachtoffer 1] heeft op 24 mei 2022 verklaard dat zij als gevolg van het ongeval een gebroken enkel heeft opgelopen. De botbreuk is in het ziekenhuis met gips behandeld. Op 31 augustus 2022 heeft zij verklaard dat zij nog steeds niet lang kon staan en moeite had met haar dagelijkse bezigheden. De rechtbank is, zoals de raadsman heeft betoogd en anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat bij [slachtoffer 1] sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Immers volgt dit niet reeds uit de aard van het letsel en het medisch ingrijpen, terwijl ook nadere (medische) gegevens die haar verklaring ondersteunen en waaruit de ernst van de beperkingen en de duur van de genezing kan worden afgeleid, ontbreken. Gelet hierop dient verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van zodanig letsel dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat door zodanig letsel, te weten een fractuur aan de enkel en het medisch ingrijpen als voornoemd, verhindering ontstaat in de normale manier van doen. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank dat onderdeel van de tenlastelegging wel bewezen.
Partiele vrijspraak
De rechtbank is, net zoals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat bij [slachtoffer 2] sprake was van zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Van dat deel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
3.3.2.
Beoordeling van feit 2 (als beginnend bestuurder rijden onder invloed van alcohol)
De rechtbank vindt feit 2 bewezen. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier, behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, op die wijze dat hij:
1
op 29 maart 2022 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (VW Golf), daarmede rijdende over de weg (Rozengracht), zich zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer 1] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten een gebroken enkel, bestaande dat gedrag hieruit dat
verdachte heeft gereden over de Rozengracht, komende uit de richting van de Prinsengracht en gaande in de richting van de Lijnbaansgracht,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was en
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
verdachte zijn voertuig tot stilstand heeft gebracht aan de rechterzijde van de weg en verdachte vervolgens met zijn voertuig links de weg is opgereden om het voertuig te keren zonder zich ervan te vergewissen dat de weg achter en naast hem vrij was van enig verkeer en verdachte daarbij voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die op een bromscooter in dezelfde rijrichting reden en verdachte wilden passeren, niet heeft voor laten gaan, waardoor die bromscooter tegen de linkerzijkant van het voertuig van verdachte is aangebotst, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 29 maart 2022 te Amsterdam, als bestuurder van een personenauto (VW Golf), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 135 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van achttien jaar had bereikt.
Wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 50 uur en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden wordt opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte recent niet is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten en dat de termijn van vijf jaar als beginnend bestuurder al bijna voorbij was, met het tijdsverloop en met zijn persoonlijke omstandigheden, door te volstaan met de oplegging van voorwaardelijke straffen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig verkeersmisdrijf. Verdachte was een beginnend bestuurder, toen hij onder invloed van meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol een ongeval veroorzaakte. Verdachte heeft met zijn rijgedrag de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Het slachtoffer, [slachtoffer 1] , heeft als gevolg van dit ongeval een gebroken enkel opgelopen. Als verdachte geen alcohol had gedronken en beter had opgelet dan had het ongeval waarschijnlijk niet plaatsgevonden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 19 februari 2024, waaruit blijkt dat hij niet recent is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. De rechtbank houdt, gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening met de veroordeling door de rechtbank Den Haag van 28 november 2023. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, die voor dergelijke feiten als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van negen maanden benoemen. De rechtbank zal hier ten voordele van verdachte van afwijken met name gelet op het tijdsverloop. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk en daarin ziet de rechtbank aanleiding hem geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen.
Alles afwegend vindt de rechtbank met de officier van justitie oplegging van een taakstraf van 50 uur passend en geboden en legt dit aan verdachte op. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden met een proeftijd van twee jaar, om verdachte te stimuleren in de toekomst beter op te letten in het verkeer.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair en feit 2
eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat en terwijl de schuldige verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, van deze wet
en
overtreding van artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
50 (vijftig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
25 (vijfentwintig) dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
9 (negen) maanden. Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Tal en M. Kockmann, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 7 maart 2024.
Bijlage I
[...]