ECLI:NL:RBAMS:2024:1407

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
13/293324-22 (A) en 13/235495-23 (B) (gevoegd t.t.z.) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring medeplichtigheid aan bankhelpdeskfraude, (eenvoudig) witwassen, oplichtingen en verschillende verkeersfeiten met toepassing van volwassenenstrafrecht

Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan bankhelpdeskfraude, eenvoudig witwassen, oplichtingen en verkeersdelicten. De zaak omvatte twee hoofdpunten: zaak A en zaak B. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan oplichting en diefstal in vereniging, waarbij hij een bankrekening ter beschikking stelde aan onbekende daders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, maar wel medeplichtig was aan de diefstal van € 4000,- door middel van valse sleutels. Daarnaast werd hij schuldig bevonden aan eenvoudig witwassen van dit bedrag. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van verkeersdelicten, waaronder het verlaten van de plaats van een ongeval en het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank achtte deze feiten bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank besloot het volwassenenstrafrecht toe te passen, ondanks dat de verdachte ten tijde van de feiten nog minderjarig was, en legde een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de houding van de verdachte tijdens de zitting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/293324-22 (A) en 13/235495-23 (B) (gevoegd t.t.z.) (Promis)
Parketnummer vordering tul: 13/034762-20
Datum uitspraak: 7 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. de Heer naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen [naam 1] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [benadeelde partij] , naar voren heeft gebracht.
Ter terechtzitting zijn [naam reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker, en [naam toezichthouder] , toezichthouder van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, na wijziging op de zitting, kort gezegd beschuldigd van:
zaak A
feit 1: oplichting in vereniging van [benadeelde partij] op 2 augustus 2022 in Dreumel, dan wel medeplichtigheid daaraan;
feit 2: diefstal in vereniging van € 4.500,00 van [benadeelde partij] door middel van valse sleutels op 2 augustus 2022 in Dreumel, dan wel medeplichtigheid daaraan;
feit 3: medeplegen van (eenvoudig) witwassen van geldbedragen in de periode van 2 tot en met 3 augustus 2022 op verschillende plaatsen in Nederland;
feit 4: oplichting in vereniging van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] in de periode van 27 juni tot en met 5 juli 2022 in Amstelveen;
zaak B
op 27 april 2023 in Uithoorn
feit 1: het verlaten van de plaats van een ongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan de gemeente Uithoorn schade was toegebracht;
feit 2: zich als bestuurder van een auto zodanig gedragen dat daardoor gevaar of hinder op de weg werd of kon worden veroorzaakt;
feit 3: het besturen van een auto, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs.
De gehele tekst van de tenlastelegging is in de
bijlagevan dit vonnis opgenomen en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, worden deze verbeterd gelezen. De rechtbank leest het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde vermelde “hij/hem, verdachte en/of zijn mededader(s)” telkens als “(voornoemde) (tot op heden) onbekend gebleven personen”, omdat van een kennelijke verschrijving, mede in het licht van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde sprake is en leest deze tenlastelegging verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft in zaak A gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplichtigheid aan oplichting in vereniging (feit 1 subsidiair) en medeplichtigheid aan diefstal in vereniging door middel van valse sleutels (feit 2 subsidiair), zodat verdachte van het telkens primair ten laste gelegde medeplegen zou moeten worden vrijgesproken. Het onder 3 en 4 tenlastegelegde acht zij bewezen.
In zaak B is gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zaak A vrijspraak bepleit. Er is ten aanzien van zowel de oplichting in vereniging (feit 1) als de diefstal in vereniging door middel van valse sleutels (feit 2) onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van verdachte als medepleger (primair) dan wel als medeplichtige (subsidiair). Ook het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van witwassen kan niet worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van het geld. Tot slot ontbreekt het bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de onder 4 ten laste gelegde oplichtingen al dan niet in vereniging.
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak B onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Zaak A
3.3.1.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen het volgende vast. [1]
[benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) heeft aangifte gedaan van oplichting en diefstal van haar pinpas, pincode, telefoon en sieraden. Uit de aangifte blijkt dat aangeefster op 2 augustus 2022 is gebeld door een onbekend gebleven man die zich voordeed als een fraudemedewerker van de ING-bank. Deze man vertelde haar dat iemand geld van haar bankrekening had gehaald en dat zij ter beveiliging haar pinpas in een envelop moest doen die opgehaald zou worden door een collega. Deze man heeft ook gezegd dat zij haar pincode moest afgeven, wat ze heeft gedaan. Terwijl een onbekend gebleven vrouw de pinpas ophaalde hield deze man [benadeelde partij] aan de lijn. Hij vertelde dat [benadeelde partij] ook haar mobiele telefoon en sieraden mee moest geven aan de vrouw om diefstal te voorkomen. [benadeelde partij] heeft deze vervolgens meegegeven aan de vrouw, die is teruggekeerd om deze spullen op te halen. Ze heeft de vrouw ook de bij de bank app en de bij de telefoon behorende codes meegegeven. [2] Uit de analyse van de historische telefoongegevens is gebleken dat [benadeelde partij] om 13:30 uur op haar vaste telefoonlijn voor het eerst door een prepaid nummer is gebeld en dat het laatste gesprek met [benadeelde partij] rond 16:23 uur is beëindigd. [3] Uit de bankgegevens van [benadeelde partij] bleek dat er op 2 augustus 2022 om 14:33 uur € 500,- van haar bankrekening is gepind bij de Geldmaat aan de [adres 2] te Dreumel en dat er diezelfde dag om 16:35 uur € 4000,- van haar bankrekening is overgeschreven naar een rekening op naam van [naam 2] (eindigend op [nummer] ). [4]
Later op diezelfde dag wordt door een medewerker van de Albert Heijn in Uithoorn melding gemaakt van een verdachte aankoop. Een jongeman zou meerdere Bol.com cadeaukaarten van € 150,- per stuk hebben gekocht. Hiervan is bekend dat dit een veelgebruikte methode is om geld wit te wassen. Melder geeft een signalement en vermeldt de naam van verdachte. Agenten bekijken ter plaatse de camerabeelden en herkennen daarop verdachte als degene die in totaal vijf Bol.com kaarten heeft gekocht voor € 150,- per stuk. Deze kaarten zijn betaald met een ING-bankpas met het bankrekeningnummer eindigend op [nummer] op naam van [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [5]
Er wordt een onderzoek gedaan naar de historische bankgegevens van [naam 2] . Hieruit blijken - onder andere - de volgende transacties. Op 2 augustus 2022 is om 16:35 uur het eerdergenoemde bedrag van € 4000,- ontvangen van [benadeelde partij] . Enkele minuten later, om 16:38 uur, wordt er € 500,- gepind bij de Geldmaat Zijdelwaardplein in Uithoorn. Tussen 16:41 uur en 16:43 uur wordt er vijf keer € 150,- opgenomen bij de Albert Heijn in Uithoorn. Tussen 16:50 uur en 16:51 uur wordt er vier keer geld opgenomen bij de Shell in Amstelveen. Daarnaast is er een mislukte pintransactie op diezelfde dag om 22:33 uur bij de Ceintuurbaan in Amsterdam en een mislukte pintransactie op 18 augustus 2022 om 19:47 uur in Uithoorn. [6] Van de genoemde transacties zijn beelden opgevraagd en verkregen. [7] Door verbalisant [naam verbalisant 1] wordt verdachte herkend als degene die al deze transacties uitvoert. [8] Ook verbalisant [naam verbalisant 2] herkent verdachte op deze beelden. [9]
In zijn verhoor bij de politie op 6 oktober 2022 heeft [naam 2] verklaard dat hij niet bekend is met een bankrekeningnummer bij de ING op zijn naam. Evenmin is hij bekend met het adres dat staat vermeld bij dit bankrekeningnummer. Hij verklaart dat verdachte heeft gevraagd of hij een cryptoaccount mocht aanmaken op zijn naam, omdat verdachte zelf nog geen achttien jaar was. In ruil daarvoor zou [naam 2] een percentage krijgen van de winst. [naam 2] heeft toen zijn ID gegeven en een foto van zijn gezicht gemaakt, zodat verdachte dit account kon maken. [10]
De ING-bankrekening op naam van [naam 2] is geopend op 26 juni 2022 op een iPhone 11. [11] [naam 2] verklaart dat hij een iPhone X heeft. [12] Op 27 juni 2022 maakt verdachte € 1,45 over naar dit rekeningnummer. [13] Verbalisanten zien daarnaast twee opvallende transacties in de rekeningafschriften van [naam 2] . Ten eerste wordt op 27 juni 2023 – een dag nadat de rekening is geopend – € 435,- overgemaakt met de omschrijving: ‘Harry styles tickets ziggo dome amsterdam - marktplaats’. [14] Aangever [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) heeft op 20 juli 2022 ten aanzien van deze transactie aangifte gedaan van oplichting. Uit de aangifte blijkt dat aangever concertkaartjes wilde kopen en hiervoor geld heeft overgemaakt. De naam van het marktplaatsaccount waar hij het van kocht was ‘ [naam 2] ’. Hij heeft de kaartjes echter nooit ontvangen. [15] De tweede opvallende transactie is een betaling van 5 juli 2022 van [benadeelde partij 3] (hierna: [benadeelde partij 3] ) van € 93,50. [16] [benadeelde partij 3] heeft eveneens aangifte gedaan van deze transactie. Hij verklaart dat hij op Instagram een oproep had geplaatst voor tickets voor het Elbow town festival. Hij werd benaderd door het account ‘ [naam account] ’ die vertelde dat hij [naam 3] uit Uithoorn was en dat hij nog kaartjes had voor het festival. [benadeelde partij 3] heeft het geld overgemaakt, maar hij heeft de kaarten nooit ontvangen. [benadeelde partij 3] verklaart dat hij contact heeft opgenomen met [naam 2] omdat hij dacht dat [naam 2] degene was die hem had opgelicht. Hij heeft toen van [naam 2] vernomen dat verdachte een rekening had afgesloten op de naam van [naam 2] . [17]
Op 28 september 2022 is de woning van verdachte doorzocht. Hier is onder andere een iPhone 11 aangetroffen. [18] De gegevens van deze telefoon zijn onderzocht en er is onder andere een notitie aangetroffen die is gemaakt op 26 juni 2022 met de titel ‘ [titel notitie] ’. [19]
3.3.1.2. Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden, in zijn geheel en in hun onderlinge samenhang bezien, vast dat verdachte de bankrekening op naam van [naam 2] op 26 juni 2022 heeft geopend en dat hij (in ieder geval) in de periode van 26 juni tot en met 3 augustus 2022 als enige de feitelijke beschikking had over deze rekening, zodat alle activiteiten die op deze rekening in deze periode hebben plaatsgevonden aan hem toe te schrijven zijn.
3.3.1.3. Bewijswaardering
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 primair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 oplichting
Primair (mede)plegen
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat verdachte kan worden aangemerkt als (mede)pleger van de oplichting. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Subsidiair medeplichtigheid
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of verdachte kan worden beschouwd als medeplichtig aan de oplichting. Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is voldoende dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd, die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat anderen door oplichtingshandelingen [benadeelde partij] hebben bewogen tot afgifte van een bankpas, een telefoon en sieraden. De medeplichtigheid van verdachte daaraan bestond volgens de tenlastelegging uit het ter beschikking stellen van de bankrekening.
De rechtbank is van oordeel dat het ter beschikking stellen van de bankrekening niet instrumenteel is en kan zijn geweest aan de oplichting zoals omschreven in de tenlastelegging. Niet is immers in te zien hoe het ter beschikking stellen van een bankrekening de oplichting zoals omschreven heeft kunnen bevorderen of gemakkelijk maken. Reeds daarom zal verdachte van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Feit 2 diefstal
Verdachte wordt beschuldigd van het (mede)plegen van diefstal van het bedrag van € 4500,- door middel van valse sleutels (primair) dan wel medeplichtigheid aan die diefstal (subsidiair). Vast staat dat vlak nadat de pinpas bij [benadeelde partij] door middel van oplichting was verkregen, in Dreumel € 500,- euro is gepind met haar pinpas. Daarnaast is door onbevoegd gebruik van de door middel van oplichting verkregen gebruikersnaam en het wachtwoord voor inloggen op internetbankieren, € 4000,- van [benadeelde partij] weggenomen door dit vanaf haar bankrekening over te maken naar de rekening op naam van [naam 2] . De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte als enige de beschikking had over deze bankrekening. Ook is gebleken dat verdachte slechts enkele minuten nadat dit bedrag is overgemaakt meermalen heeft gepind met de pinpas gekoppeld aan dat rekeningnummer.
Primair (mede)plegen
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat verdachte kan worden aangemerkt als (mede)pleger van de diefstal met valse sleutels. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Subsidiair medeplichtigheid
De rechtbank oordeelt wel – evenals de officier van justitie heeft gerekwireerd – dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de diefstal in vereniging door middel van valse sleutels van € 4000,-.
Verdachte heeft de bankrekening op naam van [naam 2] geopend en ter beschikking gesteld aan de onbekend gebleven daders van de diefstal. Hiermee is hij behulpzaam geweest en heeft hij hen een middel dan wel gelegenheid verschaft om de diefstal te kunnen plegen. Door de rekening ter beschikking te stellen is de diefstal, die door anderen is begaan, vergemakkelijkt. Om tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid van diefstal te kunnen komen, moet komen vast te staan dat het opzet van verdachte was gericht op zowel zijn eigen bijdrage als het misdrijf dat hij daarmee heeft ondersteund. Zijn eigen bijdrage blijkt uit het feit dat het weggenomen geld wordt overgemaakt naar de eerder genoemde frauduleus geopende bankrekening waarover verdachte als enige de beschikking had. Slechts enkele minuten nadat het bedrag is overgemaakt, pint verdachte meermalen geld en neemt hij verschillende bedragen op van deze bankrekening. Hieruit leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte niet alleen wist dat het bedrag was overgemaakt naar de rekening waar hij over beschikte maar ook dat het geld van diefstal afkomstig moet zijn geweest. Ten minste voorwaardelijk opzet op het gronddelict diefstal met behulp van valse sleutels acht de rechtbank daarmee bewezen. Dat de inloggegevens van het (internet) bankieraccount waren verkregen, lag, gelet op de inhoud van het dossier voor de hand.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de resterende € 500,-. Dit bedrag ziet op het van de rekening van [benadeelde partij] gepinde bedrag in Dreumel, vlak nadat de pinpas bij [benadeelde partij] is weggenomen. Niet is gebleken dat verdachte daarmee enige strafrechtelijke bemoeienis heeft gehad.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de diefstal in vereniging door middel van valse sleutels van een bedrag van € 4000,-.
Feit 3 witwassen
Verdachte wordt beschuldigd van het witwassen van een bedrag van € 4500,-. Dit ziet op het gehele geldbedrag dat is weggenomen van [benadeelde partij] .
Gelet op bovenstaande bewezenverklaring van medeplichtigheid aan diefstal in vereniging door middel van valse sleutels, stelt de rechtbank vast dat verdachte wist dat het overgemaakte geldbedrag van € 4000,- een criminele herkomst had nu het uit eigen misdrijf afkomstig was, waarmee een bewezenverklaring voor witwassen in de rede ligt.
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat sprake is van eenvoudig witwassen. Eenvoudig witwassen is het enkel verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf. De rechtbank oordeelt dat ten aanzien van het gedeelte van de € 4000,- dat niet is gepind, te weten € 3047,75, geldt dat verdachte dit bedrag – afkomstig uit eigen misdrijf – voorhanden heeft gehad en dat er sprake is van eenvoudig witwassen.
Dit ligt echter anders ten aanzien van de bedragen die middels transacties zijn opgenomen. Dit betreft een pintransactie van € 500,-, de aanschaf van de vijf Bol.com cadeaukaarten van € 150,- per stuk en het totaal aan € 702,25 aan pintransacties bij de Shell. Deze handelingen zijn gericht geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Er is sprake geweest van witwassen in die zin dat het geld dat onmiddellijk van eigen misdrijf afkomstig was is omgezet van giraal geld naar contant geld en naar cadeaubonnen. Ten aanzien van dit bedrag, in totaal € 1.952,25, is er zodoende sprake van (opzet)witwassen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de resterende € 500,-. Zoals is overwogen onder feit 2 ziet dit bedrag op het gepinde bedrag in Dreumel. Niet is gebleken dat verdachte hiermee strafrechtelijke bemoeienis heeft gehad.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen niet kan worden bewezen en zij zal verdachte daarvan eveneens vrijspreken. Uit het dossier is niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen ten aanzien van het witwassen.
Feit 4 oplichtingen
Verdachte wordt tot slot beschuldigd van het medeplegen van oplichting van [benadeelde partij 2] op 27 juni 2022 voor een bedrag van € 435,- en van [benadeelde partij 3] op 5 juli 2022 voor een bedrag van €93,50. Om te komen tot bewezenverklaring van oplichting dient de rechtbank vast te stellen dat er sprake is van het door aanwending van een oplichtingsmiddel een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, te weten de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Op grond van de hierboven onder 3.3.1.1. weergegeven feiten en omstandigheden omtrent deze transacties, is de rechtbank van oordeel dat beide aangevers zijn opgelicht.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte betrokken is geweest bij de oplichtingen. Vast staat dat [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] de bovengenoemde bedragen hebben overgemaakt naar de rekening op naam van [naam 2] . Hiervoor is reeds vastgesteld dat verdachte als enige de beschikking had over deze rekening. Gelet op deze vaststelling is het geld van die oplichtingen bij verdachte terechtgekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] heeft opgelicht.
Uit het dossier is niet gebleken van enige samenwerking met anderen ten aanzien van de oplichtingen. De rechtbank zal dan ook komen tot een vrijspraak van het medeplegen van de oplichtingen.
3.3.2.
Zaak B
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van 22 februari 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2023092886-8 van 28 april 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 4] , niet doorgenummerd.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023092886-11 van 28 april 2023, inclusief fotobijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 5] , niet doorgenummerd.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023092886-9 van 12 mei 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 6] , niet doorgenummerd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 subsidiair, 3 en 4 en het in zaak B onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, op die wijze dat:
zaak A
2 subsidiair
één of meer tot op heden onbekend gebleven personen op 2 augustus 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen 4000 euro, welk geldbedrag toebehoorde aan [benadeelde partij] , waarbij voornoemde tot op heden onbekend gebleven personen het weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten een door middel van oplichting verkregen gebruikersnaam en wachtwoord voor het inloggen op internetbankieren, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 2 augustus 2022 in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, door voornoemde tot op heden onbekend gebleven personen de ING bankrekening op naam van [naam 2] ter beschikking te stellen;
3
hij op 2 augustus 2022 in Nederland geldbedragen (in totaal 4000 euro) voorhanden heeft gehad, heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt terwijl hij wist dat die geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit eigen misdrijf;
4
hij in de periode van 27 juni 2022 tot en met 5 juli 2022 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de hierna genoemde kopers telkens heeft bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag, te weten:
- [benadeelde partij 2] 435,40 euro en
- [benadeelde partij 3] 93,50 euro
door zich opzettelijk vals, listig en bedrieglijk door middel van de internetsites Marktplaats.nl en/of Instagram stories en/of onder de naam [naam 2] voor te doen als bonafide verkoper van
- concert kaarten van Harry Styles en
- een toegangskaart voor het Elrow Town Festival en
door met voornoemde kopers te spreken dat ze de koopsom van die concertkaarten en toegangskaart moesten overmaken naar een door verdachte opgegeven rekeningnummer, waarna verdachte die concertkaarten en toegangskaart naar voornoemde kopers zou verzenden, waardoor voornoemde kopers werden bewogen tot bovengenoemde afgiften;
zaak B
1
hij als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Uithoorn, op de Alfons Arienslaan en de Potgieterlaan, op 27 april 2023 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten gemeente Uithoorn) schade was toegebracht;
2
hij op 27 april 2023 te Uithoorn als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Alfons Arienslaan en de Potgieterlaan en de Wiegerbruinlaan en de Heijermanslaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers:
- heeft verdachte zijn voertuig (personenauto, kenteken [kenteken] ) niet voldoende onder controle gehad ten gevolge waarvan verdachte ter hoogte van de rotonde Alfons Arienslaan en de Potgieterlaan tegen/over paaltjes en verkeerstekens is gereden en gebotst waardoor brokstukken op de weg lagen en
- vervolgens is verdachte met voornoemd voertuig de Wiegerbruinlaan ingereden en vervolgens is het rechter voorband van voornoemd voertuig losgekomen en op voornoemde weg terechtgekomen en
- vervolgens is verdachte met voornoemd voertuig, welk voertuig in elk geval één band miste, doorgereden richting de Heijermanslaan,
waarbij schade aan goederen is toegebracht;
3
hij op 27 april 2023 te Uithoorn als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken] ) heeft gereden op de weg, de Alfons Arienslaan en de Potgieterlaan en de Wiegerbruinlaan en de Heijermanslaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De in zaak A en zaak B bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het volwassenenstrafrecht toe te passen, rekening houdend met artikel 63 Sr en verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel zouden een deel van de in de zaak met parketnummer 23/000080-23 opgelegde bijzondere voorwaarden moeten worden gekoppeld, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, woonbegeleiding, dagbesteding en coaching. Als voorwaarde zou daaraan moeten worden toegevoegd geldbeheer en/of bewindvoering. Tot slot is gevorderd het toezicht te laten uitvoeren door Reclassering Nederland.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en een eventueel toezicht te laten uitvoeren door de jeugdreclassering. Daarnaast is verzocht rekening te houden met het tijdsverloop en het bepaalde in artikel 63 Sr.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van de in zaak A en zaak B bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Zaak A
Verdachte is op 2 augustus 2022 bij de diefstal van een geldbedrag – dat is verkregen door middel van zogenoemde bankhelpdeskfraude – als medeplichtige behulpzaam geweest door een bankrekening (op naam van een ander), die eerder door hem was geopend, ter beschikking te stellen aan zijn medeverdachten. Op die manier heeft hij de diefstal met valse sleutel gefaciliteerd en is hij tenminste indirect verantwoordelijk voor het door die diefstal berokkende leed. Verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander en slechts oog gehad voor zijn eigen financiële voordeel.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen door het crimineel geld dat op de voornoemde rekening werd overgemaakt voorhanden te hebben en contant te maken door het telkens te pinnen en te gebruiken voor aankopen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Daarnaast vormt witwassen een aantasting van de legale economie en wordt daarmee het vertrouwen in het handelsverkeer geschaad.
Verder heeft verdachte zich in de periode van 27 juni tot en met 5 juli 2022 schuldig gemaakt aan oplichting van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Verdachte deed zich voor als bonafide verkoper, won het vertrouwen van de slachtoffers en verzocht hen vervolgens geld over te maken voor (concert)kaarten. Dit geld kwam terecht op de bankrekening waarover verdachte de beschikking had. Door zo te handelen wordt het vertrouwen van de gebruikers van online platformen als Marktplaats aangetast.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de houding van verdachte. Hij heeft tijdens de zitting iedere betrokkenheid bij deze feiten heeft ontkend dan wel heeft gezwegen. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden en keuzes neemt, wat de rechtbank verdachte zeer kwalijk neemt. Het baart de rechtbank ook zorgen. De rechtbank heeft geen inzicht gekregen in hoe en waarom verdachte tot deze strafbare feiten is gekomen.
Zaak B
Verdachte beschikt niet over een rijbewijs. Toch heeft hij op 27 april 2023 in Uithoorn als bestuurder van een personenauto gebruik gemaakt van de openbare weg. Daarbij heeft hij zich onverantwoordelijk gedragen door te hard en slingerend over een rotonde te rijden, waarvan ook andere verkeersdeelnemers gebruik maakten. Hij heeft daarbij een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt. Gelet op het feit dat de auto waarin verdachte reed verschillende onderdelen is verloren, moet de aanrijding met een flinke vaart en klap gepaard zijn gegaan. Verdachte is er vervolgens vandoor gegaan zonder zich te bekommeren over de materiële schade die hij had berokkend, waardoor de politie hem pas later heeft kunnen aanhouden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel van de Justitiële Documentatie (het strafblad) van 19 januari 2024 van verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten en rijden zonder rijbewijs. Anderzijds houdt de rechtbank ook rekening met het tijdsverloop en het bepaalde in artikel 63 Sr. Verdachte is op 11 mei 2023 door het hof Amsterdam veroordeeld ter zake van diefstal met geweld tot een jeugddetentie van tien maanden waarvan vier voorwaardelijk onder bijzondere voorwaarden met een proeftijd van twee jaar (onherroepelijk).
De rechtbank heeft verder kennis genomen van:
- een rapport van Reclassering Nederland van 25 januari 2024, opgemaakt door [naam reclasseringsmedewerker] in zaak B;
- een evaluatieverslag van 2 december 2022, een plan van aanpak van 8 juni 2023 en een evaluatieverslag van 10 januari 2024 van de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, opgemaakt door [naam toezichthouder] .
Voordat de rechtbank haar op te leggen straffen nader zal motiveren, zal zij eerst enkele overwegingen wijden aan de vraag of het volwassenenstrafrecht al dan niet zal worden toegepast.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde nog net minderjarig. Ten tijde van het in zaak A onder 2 subsidiair en 3 en het in zaak B bewezenverklaarde was verdachte inmiddels meerderjarig. Op basis van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijkheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 77b, eerste lid, Sr aan de orde is. De rechtbank acht in dit kader het volgende van belang.
Ter terechtzitting zijn [naam reclasseringsmedewerker] en [naam toezichthouder] als deskundigen gehoord. In afwijking van de eerder opgemaakte rapportages hebben zij geadviseerd in alle zaken het volwassenenstrafrecht toe te passen. Volgens de deskundigen is verdachte in staat om zijn gedrag te organiseren en de risico's van zijn gedrag en handelen in te schatten. Verdachte oogt conform zijn kalenderleeftijd. Er lijkt geen sprake van impulsiviteit en een gezinsgerichte dan wel pedagogische aanpak wordt niet noodzakelijk geacht. Verdachte woont thans bij zijn vader en gaat daar zijn eigen gang. Bovendien zijn er een aantal contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo lijkt verdachte weinig onder de indruk van justitiële autoriteiten, zijn er antisociale persoonlijkheidstrekken aanwezig en geeft het dossier vermoedens dat verdachte mogelijk meer is ingebed in het criminele milieu dan op basis van verdachtes eigen informatie naar voren komt. Het is van belang dat alle zaken tegelijkertijd worden afgedaan en tot één strafoplegging wordt gekomen.
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de deskundigen en zal het volwassenenstrafrecht in alle zaken toepassen.. De rechtbank wordt gesterkt in haar oordeel door de indruk van verdachte zoals zij die ter zitting en uit het dossier heeft verkregen. Zo geeft verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten in zaak A geen openheid van zaken. Voorts volgt uit het dossier een berekenende wijze van handelen. Verder volgt uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte dat hij zich mogelijk op bredere schaal bezighoudt met vermogensfeiten. Deze verontrustende signalen hebben weliswaar (nog) niet tot nader onderzoek geleid, maar hieruit ontstaat wel het beeld dat verdachte niet op jeugdig niveau functioneert. Desalniettemin zal de rechtbank wel in (enigszins) matigende zin rekening houden met verdachtes nog altijd jonge leeftijd.
De deskundigen hebben ter terechtzitting geadviseerd om een deel van de in de zaak met parketnummer 23/000080-23 opgelegde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, woonbegeleiding, dagbesteding en coaching, aan een voorwaardelijk strafdeel te koppelen en daaraan toe te voegen geldbeheer en/of bewindvoering, en het toezicht te laten uitvoeren door Reclassering Nederland.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het in zaak A onder 2 subsidiair, 3 en 4 en het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een vrijheidsstraf miskend zou worden. De rechtbank zal deze vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Gelet op zijn rol in het in zaak A bewezenverklaarde en het aantal feiten zal de rechtbank ook een taakstraf aan verdachte opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank koppelt daaraan de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in rubriek 11. Daarnaast legt zij aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 50 uur.
Het in zaak B onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert twee overtredingen op. Daarvoor zal een aparte straf of maatregel worden opgelegd. Gelet op de ernst en aard van deze feiten en ter vergroting van de verkeersveiligheid legt de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar op.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
Verzoeken tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde € 505,90 aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit de kosten van een iPhone (€ 500,00) en een telefoonhoesje (€ 5,90). Daarnaast heeft zij € 500,00 aan vergoeding van immateriële schade gevorderd.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft ten aanzien van het in zaak A onder 4 tenlastegelegde € 435,40 aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit de kosten van niet geleverde concertkaarten.
De benadeelde partijen hebben verzocht de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunten ter terechtzitting
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen in het geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft betoogd dat, gelet op de door hem bepleite vrijspraak van de feiten in zaak A, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde partij]
Nu verdachte van het in zaak A onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet daarop zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank vooralsnog begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 435,40 (zegge: vierhonderdvijfendertig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 27 juni 2022 tot het moment van algehele voldoening.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens [benadeelde partij 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 435,40 (zegge: vierhonderdvijfendertig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

In het dossier bevindt zich de op 29 januari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/034762-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 23 december 2021 van de kinderrechter van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan de in zaak A en zaak B bewezen verklaarde feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te bevelen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 48, 57, 63, 311, 326, 420bis en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5, 7, 107 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 subsidiair, 3 en 4 en het in zaak B onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Kwalificatie
zaak A
feit 2 subsidiair
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 3
witwassen
en
eenvoudig witwassen;
feit 4
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
zaak B
feit 1
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Opgelegde straffen
Zaak A, feit 2 subsidiair en feit 3 en zaak B, feit 1
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uur. Beveelt dat voor het geval veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagenzal worden toegepast.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
2 (twee) jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde
bijzondere voorwaardenvoldoet.
1.
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich na afspraak bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
2.
Ambulante behandeling
Veroordeelde zet de behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voort. De behandeling is reeds in de zaak met parketnummer 23/000080-23 gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
3.
Woonbegeleiding/maatschappelijke opvang
Veroordeelde zal meewerken aan een verblijf binnen een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien nodig geacht en te bepalen door de reclassering. Veroordeelde is aangemeld voor een zogenaamde omklapwoning bij [Instelling] . Het verblijf start zodra er plek is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
5.
Coach
Veroordeelde werkt mee met de Buddy-coach begeleiding van [begeleidingsinstelling] .
6.
Financiën
Veroordeelde werkt mee aan budgetbeheer of bewindvoering, indien de reclassering dit nodig vindt. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan
Reclassering Nederlandde opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Zaak B, feit 2 en 3
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 (zes) maanden. Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Zaak A, feit 4
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van
€ 435,40 (zegge: vierhonderdvijfendertig euro en veertig eurocent)aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 27 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening en veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen de som van
€ 435,40 (zegge: vierhonderdvijfendertig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 27 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen gijzeling.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelast de
tenuitvoerleggingvan een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uur, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank van 23 december 2021 in de zaak met parketnummer 13/034762-20. Beveelt dat voor het geval veroordeelde deze werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechtenisvoor de duur van
20 (twintig) dagenzal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Tal en M. Kockmann, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 7 maart 2024.
Bijlage
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier in zaak A of zaak B, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij steeds om een proces-verbaal (hierna: PV), in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.PV aangifte [benadeelde partij] , p. 37 t/m 39.
3.PV bevindingen, p. 44 en PV bevindingen, p. 46 en 47, inclusief bijlage op p. 48.
4.Zie voetnoot 2.
5.PV bevindingen, p. 14 en 15, inclusief bijlagen op p. 16 t/m 20 (betaalbonnen) en 21 t/m 35 (stills).
6.PV bevindingen, p. 50 en 51, inclusief bijlagen op p. 52 t/m 56 (bankafschriften).
7.PV bevindingen, p. 57
8.PV’s bevindingen, p. 69, 75, 80, 89 en 97, inclusief bijlagen (stills).
9.PV bevindingen, p. 68.
10.PV verhoor [naam 2] , p. 272 t/m 277, meer specifiek p. 274 t/m 276.
11.PV bevindingen, p. 104, inclusief bijlagen 1 t/m 3 op p. 105 t/m 109 (identificatiegegevens).
12.Zie voetnoot 10, p. 273.
13.Zie voetnoot 11, inclusief bijlage 4 op p. 110 t/m 114, meer specifiek p. 114 (bankafschrift)
14.Zie voetnoot 13.
15.PV aangifte [benadeelde partij 2] , p. 115 t/m 117.
16.Zie voetnoot 11, inclusief bijlage 4 op p. 110 t/m 114, meer specifiek p. 111 (bankafschrift)
17.PV aangifte [benadeelde partij 3] , p. 118 t/m 120, inclusief bijlage op p. 121 en 122 (voltooide tikkie).
18.Verslag van binnentreden in woning ex art. 10 Awbi, p. 126 en 127.
19.PV bevindingen, p. 136 t/m 141, meer specifiek p. 136, inclusief bijlage op p. 142 (notitie).