In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig te Duivendrecht, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een Ziektewetuitkering ontvangen, die per 23 januari 2023 door het UWV was beëindigd op grond van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 0%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 25 januari 2024 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N. Velthorst, zijn standpunt toegelicht. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. L. Schreuders. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van de besluitvorming van het UWV beoordeeld, met name of de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante informatie had betrokken bij zijn oordeel. Eiser voerde aan dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld door niet te wachten op aanvullende informatie van Fysius Rugexperts, die hij had kunnen inbrengen na de hoorzitting.
De rechtbank oordeelde dat het UWV inderdaad een zorgvuldigheidsgebrek had, maar dat dit gebrek was gepasseerd omdat eiser de informatie van Fysius alsnog had ingediend en deze was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve medische basis was om meer beperkingen aan te nemen dan door het UWV was vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar het UWV werd wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.750,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het UWV, vooral in het kader van medische beoordelingen.