ECLI:NL:RBAMS:2024:1403

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6066
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en de zorgvuldigheid van het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig te Duivendrecht, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een Ziektewetuitkering ontvangen, die per 23 januari 2023 door het UWV was beëindigd op grond van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 0%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 januari 2024 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N. Velthorst, zijn standpunt toegelicht. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. L. Schreuders. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van de besluitvorming van het UWV beoordeeld, met name of de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante informatie had betrokken bij zijn oordeel. Eiser voerde aan dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld door niet te wachten op aanvullende informatie van Fysius Rugexperts, die hij had kunnen inbrengen na de hoorzitting.

De rechtbank oordeelde dat het UWV inderdaad een zorgvuldigheidsgebrek had, maar dat dit gebrek was gepasseerd omdat eiser de informatie van Fysius alsnog had ingediend en deze was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve medische basis was om meer beperkingen aan te nemen dan door het UWV was vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar het UWV werd wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.750,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het UWV, vooral in het kader van medische beoordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6066

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Duivendrecht, eiser

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (het UWV)
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).

Procesverloop

Op 22 december 2022 heeft het UWV de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) per 23 januari 2023 beëindigd.
Op 31 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als bridge/crew medewerker bij Schiphol voor gemiddeld 14,71 uur per week en als [functie] bij Hago voor ongeveer 24 uur per week. Hij heeft zich per 6 oktober 2021 ziek gemeld en vanaf 8 oktober 2021 een
ZW-uitkering ontvangen.
2. Voor de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. In het rapport van 25 november 2022 heeft de primaire arts geconcludeerd dat eiser belemmeringen ervaart in langdurig zitten/staan/lopen en tillen. De ervaren klachten zouden kunnen passen bij aspecifieke chronische rugpijn. De ervaren belemmeringen zijn consistent en komen overeen met de anamnese en het dagverhaal, aldus de primaire arts. Hoewel het herstelgedrag initieel adequaat was, had eiser ten tijde van het medisch onderzoek nog geen afspraak gepland voor specialistische fysiotherapie van de rug, hoewel hij de verwijzing hiernaar al maanden heeft. Daarnaast heeft hij het gebruik van pijnstillende medicatie onvoldoende geprobeerd, aldus de primaire arts. Aangezien er weinig aanknopingspunten zijn voor een verklaring van de rugpijn anders dan chronische specifieke rugpijn, heeft de primaire arts lichte beperkingen gesteld in tillen en dragen en in zitten/staan tijdens het werk. De primaire arts heeft aangegeven, conform de standaard duurbelastbaarheid in arbeid, eiser niet te kunnen volgen in zijn standpunt dat hij niet acht uur per dag kan werken door de klachten. Het sociaal medisch oordeel van de primaire arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De primaire arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 22 december 2022 functies geselecteerd die eiser nog zou kunnen verrichten en op grond daarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vanaf
24 november 2022 vastgesteld op 0%.
3. Het UWV heeft de ZW-uitkering van eiser vervolgens per 23 januari 2023 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft aan dit besluit een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
30 augustus 2023 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. In het bestreden besluit heeft het UWV toegelicht hierom geen aanleiding te zien het arbeidskundig onderzoek volledig te heroverwegen.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank moet in deze procedure de vraag beantwoorden of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 23 januari 2023 juist heeft vastgesteld. Daartoe moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Daarbij staat vast dat eiser zijn eigen functie niet (meer) kan verrichten. De rechtbank moet in dit kader beoordelen of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de rapporten van de (verzekerings)artsen en/of arbeidsdeskundigen niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen.
De medische grondslag
Zorgvuldigheid
6. Eiser voert aan dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk op het bezwaar van eiser beslist zonder de informatie van Fysius Rugexperts (hierna: Fysius) af te wachten.
7. Het UWV heeft op de zitting toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoorzitting in bezwaar met de gemachtigde van eiser heeft afgesproken dat hij nadere informatie van Fysius kan inbrengen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zou deze nadere informatie dan alsnog beoordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder aangegeven dat het UWV intussen de beslissing op bezwaar zal afgeven, omdat het UWV anders een dwangsom verbeurt wegens te laat beslissen. Eiser heeft immers geen toestemming verleend om de beslistermijn opnieuw te verlengen. Als eiser had gewild dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van Fysius afwachtte, had het op zijn weg gelegen om toestemming te verlenen om de beslistermijn te verlengen, aldus het UWV.
8. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de eis van zorgvuldigheid met zich dat een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) alle stukken die een verzekerde inbrengt bij zijn beoordeling betrekt. In dit geval heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gemachtigde van eiser de mogelijkheid gegeven om binnen drie weken na de hoorzitting informatie van de behandelaar in te brengen. Het had op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen om deze termijn af te wachten, temeer nu hij op de hoorzitting had toegezegd dat hij, als de gemachtigde de stukken zou overleggen, deze stukken zou meenemen in zijn beoordeling. Dat het UWV dan een dwangsom wegens niet tijdig beslissen zou hebben verbeurd, kan hieraan niet in de weg staan. Het UWV had deze dwangsom immers ook kunnen voorkomen door tijdig op het bezwaar van eiser te beslissen. Hoe (de gemachtigde van) eiser heeft gereageerd op het verzoek van het UWV om de termijn te verlengen, is hierbij naar het oordeel van de rechtbank niet van belang.
9. Dit betekent dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren. [1] De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser in beroep de informatie van Fysius alsnog heeft overgelegd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie bij zijn beoordeling heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarom door het zorgvuldigheidsgebrek niet in zijn belangen geschaad.
De beperkingen
10. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beperkingen heeft onderschat en ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een verklaring van Fysius van 26 oktober 2023 overgelegd.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 december 2023 geconcludeerd dat de verklaring van Fysius geen aanleiding geeft om het medische standpunt te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rugklachten geduid als grotendeels aspecifiek. De verklaring van Fysius bevestigt dit, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij heeft daarom geen aanleiding gezien om de FML aan te passen.
12. De rechtbank volgt deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank betrekt hier ook bij dat de gemachtigde van eiser op de zitting heeft onderkend dat de verklaring van Fysius aansluit bij de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Aangezien eiser verder geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd, is er naar het oordeel van de rechtbank geen objectief medische basis om meer beperkingen aan te nemen.
De arbeidskundige grondslag
13. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, is er geen aanleiding om de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies voor eiser niet geschikt te achten. Eiser heeft zijn standpunt dat hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen, niet gemotiveerd.

Conclusie

14. Het UWV heeft terecht het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser per
23 januari 2023 vastgesteld op 0%. Het beroep is ongegrond. Omdat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek bevat, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het UWV aan eiser het griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het UWV daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Kuiken, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.W. Steenhoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.