ECLI:NL:RBAMS:2024:1385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
AMS 24/794
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake deelbakfietsen in Amsterdam

Op 13 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Cargoroo B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Cargoroo B.V. had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor het aanbieden van deelbakfietsen in Amsterdam. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, na een belangenafweging tussen de verzoekster en de verweerder. De zaak is ontstaan na de afwijzing van de aanvraag van Cargoroo B.V. en de goedkeuring van de aanvraag van BAQME B.V. voor het aanbieden van deelbakfietsen in dezelfde gebieden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de gevraagde voorzieningen en dat de belangen van de verweerder zwaarder wogen. De huidige vergunning van Cargoroo B.V. loopt af op 15 juni 2024, en de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om de bestreden besluiten te schorsen. De uitspraak benadrukt de complexiteit van de materie en de noodzaak om de rechtszekerheid te waarborgen, vooral gezien de betrokkenheid van een derde-partij. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/794

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2024 in de zaak tussen

Cargoroo B.V., te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigden: mrs. H.P. Wiersema en J.P.M. van Beers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. P. Oosterlaken).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: BAQME B.V., te Rotterdam.

Procesverloop

Met het besluit van 1 februari 2024 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen. Met het besluit van 1 februari 2024 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de aanvraag van BAQME B.V. (Baqme) toegewezen.
Verzoekster heeft beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen, [naam oprichter 1] (oprichter en directeur van verzoekster), [naam oprichter 2] (oprichter en directeur van verzoekster). Ook zijn verschenen: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] aan de zijde van het college. Daarnaast zijn namens Baqme verschenen: [naam 5] en [naam 6] .

Overwegingen

1. Verzoekster is een aanbieder van deelbakfietsen in Europa.
2. Bij besluit van 10 juli 2020 is een ontheffing verleend aan verzoekster voor het aanbieden van deelbakfietsen in Amsterdam Oost en Zuid. De ontheffing had een duur van twee jaar, vanaf de ingangsdatum, en is daarna twee keer met een jaar verlengd. De ontheffing verloopt op 15 juni 2024.
3. In 2023 heeft de gemeenteraad nieuw beleid voor deelvoertuigen vastgesteld. Het college heeft de Nadere regels voor deelbakfietsen Amsterdam 2023 vastgesteld, waarin is bepaald dat er maximaal twee vergunningen verstrekt worden, een voor perceel Oost en een voor perceel West. Geïnteresseerde partijen konden een aanvraag indienen. Verzoekster en Baqme hebben een aanvraag ingediend.
De bestreden besluiten
4. Bij het bestreden besluit I is de aanvraag van verzoekster voor het mogen aanbieden van 300 deelbakfietsen in Amsterdam, perceel Oost afgewezen en de aanvraag voor het mogen aanbieden van 300 deelbakfietsen in Amsterdam, perceel West afgewezen. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder de aanvraag van Baqme voor het mogen aanbieden van 375 deelbakfietsen in Amsterdam, perceel Oost toegewezen en de aanvraag voor het mogen aanbieden van 375 deelbakfietsen in Amsterdam, perceel West toegewezen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
5. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de bestreden besluiten. Zij heeft de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening verzocht. Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden besluiten tot vier weken na de bekendmaking van de beslissingen op de bezwaren.
Beoordeling voorzieningenrechter
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisendheid?
7. Ter zitting is uitvoerig gesproken over de vraag of er een spoedeisend belang is bij de gevraagde voorzieningen. Eveneens is uitvoerig gesproken over de vraag wat verzoekster met de gevraagde voorzieningen wenst te bereiken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet gesteld kan worden dat enig spoedeisend belang ontbreekt, zodat dit geen grond is voor afwijzing van de gevraagde voorzieningen.
Rechtmatigheidsoordeel?
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te geven. Hoewel verzoekster heeft betoogd dat sprake is van evident onrechtmatige besluiten, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter zowel uit de stukken als ook uit de behandeling ter zitting gebleken dat het gaat om complexe materie waarin vele aspecten een rol spelen. Deze complexiteit maakt dat voor een oordeel over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten binnen het bestek van deze procedure geen plaats is. Dit geldt te meer nu sprake is van een voorlopige voorziening hangende bezwaar, die gelet op de beslisruimte van verweerder noopt tot meer terughoudendheid dan het geval kan zijn bij een voorlopige voorziening hangende beroep.
Belangenafweging
9. Omdat geen rechtmatigheidsoordeel wordt gegeven, zal de voorzieningenrechter op grond van een belangenafweging beoordelen of er reden bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
10. Op het eerste gezicht valt niet goed in te zien welk belang verzoekster heeft bij de gevraagde voorzieningen. Voor wat betreft de gevraagde schorsing van het besluit waarmee de aanvraag is geweigerd, geldt immers dat de schorsing van een weigering niet automatisch betekent dat de vergunning vervolgens aan verzoekster wordt verleend. Ook voor wat betreft de gevraagde schorsing van de vergunningverlening aan Baqme geldt dat een dergelijke schorsing niet zonder meer betekent dat de vergunning aan verzoekster wordt verleend.
11. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar belang bij de gevraagde voorzieningen er met name in is gelegen om investeerders ‘een sprankje hoop’ te bieden. Deze hebben aldus verzoekster al te kennen gegeven zich terug te trekken vanwege de bestreden besluiten. Door de bestreden besluiten dreigt verzoekster binnen twee maanden in financiële problemen te geraken en daarmee komt de bedrijfsvoering in het geding. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze financiële problemen niet zijn onderbouwd. Ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat hiervoor gekozen is, omdat verzoekster anders bedrijfsgevoelige informatie zou moeten overleggen die dan gelet op de betrokkenheid van de derde-partij bij een concurrent terecht zou komen. Hoewel dit op zichzelf een te begrijpen belang is, doet dit niet af aan de conclusie dat gelet op het ontbreken van onderbouwing niet aannemelijk is gemaakt dat de gevraagde voorzieningen vereist zijn om onomkeerbare gevolgen voor verzoekster te voorkomen. Te meer nu de kans reëel lijkt dat er na de bezwaarfase ook nog beroep en wellicht hoger beroep volgt, zodat het niet ondenkbeeldig is dat de gewenste duidelijkheid nog wel even op zich zal laten wachten. Dit gestelde belang legt dus onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen concluderen dat de beslissingen op de bezwaren niet kunnen worden afgewacht.
12. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat de huidige vergunning van verzoekster afloopt op 15 juni 2024. Dit was bekend bij verzoekster, zodat verwacht mag worden dat hiermee in de bedrijfsvoering rekening is gehouden. De stelling van verzoekster dat zij erop mocht vertrouwen dat zij ook daarna over ten minste één vergunning zou komen te beschikken, kan de voorzieningenrechter naar haar voorlopige oordeel niet volgen. Van een toezegging van het college is vooralsnog niet gebleken. Ook volgt de voorzieningenrechter niet dat verzoekster dit vertrouwen kon ontlenen aan de Nota Deelvervoer dan wel de Nadere regels op grond van de APV, omdat hieruit niet volgt dat verzoekster zonder meer een vergunning zou krijgen. De voorzieningenrechter volgt verzoekster evenmin in haar stelling dat indien de vergunning van Baqme wordt geschorst, dit er zonder meer toe zal leiden dat de huidige vergunning van verzoekster dan zal doorlopen.
13. Het belang van verweerder om de verdelingsprocedure van de Nadere regels en de APV na te leven, acht de voorzieningenrechter een zwaarwegend belang, gelet op het rechtszekerheidsbeginsel en de omstandigheid dat er een derde-partij is betrokken.
14. Gelet op het voorgaande weegt de voorzieningenrechter de belangen van verweerder zwaarder dan de belangen van verzoekster.
Conclusie
15. De voorzieningenrechter zal de verzoeken afwijzen. Voor een vergoeding van het griffierecht dan wel een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
16. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat het in het belang lijkt van zowel verzoekster als verweerder als de derde-partij dat er zo spoedig mogelijk op de bezwaren wordt beslist, zodat partijen waar mogelijk (ruim) voor 15 juni 2024 weten waar zij aan toe zijn.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Dolfing, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.M. Nannan Panday, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2024.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.