ECLI:NL:RBAMS:2024:1365

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
13/271097-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige vrouw voor meerdere woninginbraken met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een 21-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, voor haar betrokkenheid bij een serie woninginbraken. De vrouw heeft bekend dat zij samen met anderen deze inbraken heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op verschillende data in 2023, in vereniging met anderen, diefstal met braak heeft gepleegd in woningen, waarbij aanzienlijke schade is aangericht en waardevolle goederen zijn gestolen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De vrouw moet ook schadevergoedingen betalen aan de benadeelde partijen, die in totaal oplopen tot € 44.680,27, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling door ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg. De uitspraak is gedaan na een zitting op 27 februari 2024, waarbij de verdachte aanwezig was en de vordering van de officier van justitie is besproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/271097-23
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] (HvB).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2024. Verdachte was bij de behandeling van haar strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R.F. Raab van Canstein, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. Y. Finani, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging, die volledig en met originele nummering in bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd wordt beschouwd, is hieronder doorgenummerd weergegeven.
Aan verdachte is – kort gezegd en zoals gewijzigd ter terechtzitting – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
het op 19 augustus 2023 te [plaats 1] in vereniging plegen van een diefstal met braak in de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1], waarbij van [persoon 1] een grote hoeveelheid sieraden en 500 euro is weggenomen;
het op 2 september 2023 te [plaats 2] in vereniging plegen van een diefstal met braak in de woning gelegen aan de [adres 3] , waarbij van [persoon 2] en [persoon 3] een grote hoeveelheid gouden sieraden, twee goudblokjes, munten en parfum van het merk Dior is weggenomen. Subsidiair is de medeplichtigheid aan dit feit ten laste gelegd;
het op 7 september 2023 te [plaats 1] in vereniging plegen van een diefstal met braak in de woning gelegen aan de [adres 4] , waarbij van [persoon 4] een grote hoeveelheid sieraden en een groot geldbedrag is weggenomen. Subsidiair is de medeplichtigheid aan dit feit ten laste gelegd;
het op 4 november 2023 te [plaats 1] in vereniging plegen van een diefstal met braak in de woning gelegen aan de [adres 5] , waarbij van [persoon 5] een grote hoeveelheid gouden sieraden is weggenomen. Subsidiair is de medeplichtigheid aan dit feit ten laste gelegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op de hierboven in rubriek 2 vermelde data en adressen hebben inbraken plaatsgevonden. Op 11 november 2023 heeft de politie in [plaats 1] een auto waargenomen en kort achtervolgd. De politie heeft onder meer beschreven dat deze auto een onlogische route reed, aansloeg op een
Automatic Number Plate Recognition(ANPR hit) en meerdere rondjes reed. Daarna stopte en keerde de auto en zag de politie dat twee personen uitstapten en bij een woning naar binnen keken. Hierop heeft de politie besloten om de auto stil te zetten en de auto en de inzittenden te controleren. Een van de inzittenden is verdachte. In de auto zijn kledingstukken die voldoen aan het signalement van een eerdere inbraak en inbrekersgereedschap aangetroffen. Verdachte en haar medeverdachten (de twee andere inzittenden) worden hierop aangehouden. Na de aanhouding heeft de politie bij doorzoekingen in de woningen van de verschillende verdachten onder meer merktassen en sieraden gevonden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of kan worden bewezen dat verdachte een van de daders is geweest die zich aan de in rubriek 2 vermelde woninginbraken schuldig heeft gemaakt.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van alle ten laste gelegde inbraken, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige in het dossier vervatte bewijsmiddelen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – net als de officier van justitie – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle vier ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierna in rubriek 4 omschreven. Verdachte heeft de feiten bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal dan ook, gelet op artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met de in bijlage 2 opgenomen opgave van bewijsmiddelen volstaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 19 augustus 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1], alwaar verdachte en haar mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, heeft weggenomen,
gouden sieraden en 500 euro,
toebehorende aan [persoon 1] , waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 2 primair:
op 2 september 2023 te [plaats 2] tezamen en in vereniging anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 3] te [plaats 2], alwaar verdachte en haar mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, heeft weggenomen,
gouden sieraden en twee stuks goudblokjes en munten en ongeopende parfum (merk Dior),
geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] en/of [persoon 3] , waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 3 primair:
op 7 september 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 4] te [plaats 1], alwaar verdachte en haar mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, heeft weggenomen,
sieraden en een geldbedrag,
geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 4] , waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 4 primair:
op omstreeks 4 november 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 5] te [plaats 1], alwaar verdachte en haar mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, heeft weggenomen,
sieraden,
geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 5] , waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast dienen aan verdachte bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, zoals in het rapport van de reclassering van 20 januari 2024 is geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van verdachte het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast, gelet op haar persoonlijke omstandigheden en de omgeving waarin zij is opgegroeid. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarbij verzocht bij een eventuele oplegging van een gevangenisstraf, een groot deel daarvan voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw de fout in te gaan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kijkt bij het opleggen van de straf naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met de twee mededaders, haar zus en een ander lid van haar familie, schuldig gemaakt aan vier woninginbraken. Zij hanteerden daarbij een professionele aanpak en hebben hiermee een grote inbreuk gemaakt op de privacy van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in hun eigen woning. Slachtoffers houden vaak nog lang last van de wetenschap dat vreemden in hun woning zijn geweest en hun persoonlijke spullen hebben doorzocht. Daarnaast hebben de inbraken tot grote materiële en immateriële schade geleid. Met de diefstal van onder andere sieraden van dierbaren zijn de slachtoffers spullen kwijtgeraakt die grote emotionele waarde voor hen vertegenwoordigen en onvervangbaar zijn. De rechtbank rekent het verdachte en haar mededaders aan dat zij enkel gehandeld hebben uit financieel gewin en dat zij eenvoudigweg zoveel mogelijk buit wilden maken. Zij hebben zich daarmee niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 30 januari 2024. Daaruit volgt dat verdachte eerder diverse keren is veroordeeld voor diefstallen. Deze veroordelingen hebben verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw diefstallen te plegen.
De Reclassering Nederland heeft op 20 januari en 20 februari 2024 een rapport over verdachte opgemaakt. Daaruit blijkt dat verdachte een 20-jarige vrouw is die tot de Roma behoort. Verdachte is opgegroeid in een gesloten gezinssysteem. Haar zus en een ander familielid zijn de medeverdachten. De gezinsleden komen herhaaldelijk in aanraking met justitie, naar aanleiding van betrokkenheid bij vermogensdelicten. Verdachte groeide op in een gezin waar criminaliteit als ‘normaal’ wordt beschouwd. Sinds haar twaalfde is zij niet meer naar een reguliere school geweest, hetgeen gebruikelijk zou zijn binnen de Roma cultuur. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaart naar een zigeuner-meisjesschool te zijn gegaan. Verdachte en haar zus hebben ter terechtzitting verklaard dat zij de buit van de diefstallen grotendeels moesten afstaan aan een familielid.
Alhoewel de reclassering het in het advies van 20 januari 2024 van belang achtte dat verdachte zou worden ondersteund richting een toekomst zonder strafbare feiten, is de reclassering daar in het advies van 20 februari 2024 op terug gekomen vanwege de houding van verdachte. Volgens de reclassering werkt zij niet mee en stelt zij haar eigen voorwaarden aan het contact en medewerking. Het risico op het onttrekken aan voorwaarden acht de reclassering hoog. Het risico op recidive achter de reclassering ook hoog. Het advies is om bij een voorwaardelijke staf aan verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
De strafmaat
Hoewel verdachte kwetsbaar lijkt, ziet de reclassering geen noodzaak tot het inzetten van het adolescentenstrafrecht. Er is immers geen teloorgang van scholing en het gezinssysteem betreft met name meerderjarigen. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven zich bewust te zijn van haar fouten en ook dat zij een zelfstandig bestaan wil opbouwen door te gaan werken. De rechtbank constateert dat weinig te verwachten is van pedagogische beïnvloeding. De rechtbank acht daarom de toepassing van het volwassenstrafrecht passend en geboden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt en naar straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd. Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is voor vier woninginbraken met recidive het uitgangspunt dat een gevangenisstraf wordt opgelegd van twintig maanden.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank vindt daarbij dat verdachte een stevige stok achter de deur nodig heeft en zal om die reden een aanzienlijk deel van de straf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank hoopt daarmee te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Anders dan de reclassering heeft geadviseerd, zal de rechtbank bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbinden. Tijdens de zitting is het voldoende duidelijk geworden dat verdachte inziet dat reclasseringsinterventie noodzakelijk is bij het inrichten van haar verdere leven, zodat zij niet opnieuw tot het plegen van strafbare feiten overgaat. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich zal houden aan de voorwaarden van de reclassering.
Alles overwegende, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal daarbij de in het rapport van de reclassering van 20 januari 2024 genoemde bijzondere voorwaarden opleggen.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
De ingediende vorderingen
De benadeelde partij [persoon 2] (feit 2) vordert € 39.519,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 4] (feit 3) vordert € 54.406,- aan vergoeding van materiële schade en € 1500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 5] (feit 4) vordert € 7.180,27 aan vergoeding van materiële schade en € 650,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter terechtzitting is namens [persoon 4] zijn vordering toegelicht. [persoon 6] van Slachtofferhulp heeft de vordering van [persoon 5] toegelicht.
8.2.
De standpunten van de partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [persoon 2] ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor twee goudblokjes ter waarde van € 12.440,- kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient [persoon 2] in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de overige schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. [persoon 4] dient in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd en een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tot slot dient de vordering van [persoon 5] volledig te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat in de vorderingen van [persoon 2] en [persoon 4] de waarde van de weggenomen goederen in het geheel niet is onderbouwd, waardoor deze benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Ten aanzien van de vordering van [persoon 5] heeft de raadsvrouw zich niet verzet tegen toewijzing van de kosten voor immateriële schade. Wel dient [persoon 5] in de vordering van schadevergoedingen voor de weggenomen sieraden niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu niet van alle sieraden is aangetoond dat zij zijn weggenomen en het vaststellen van de correcte waarde van de overige sieraden een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
8.3.
Het oordeel over de vordering van [persoon 2]
Ten aanzien van de door [persoon 2] gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de gevorderde materiële schade om aan te kunnen nemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is de rechtbank – met de raadsvrouw – echter van oordeel dat de hoogte van de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd om zoals gevorderd te kunnen worden toegewezen. De rechtbank ziet, op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, wel voldoende aanleiding om de materiële schade die door [persoon 2] is geleden naar redelijkheid en billijkheid te schatten. De vordering levert daarom ook geen onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank schat de materiële schade van [persoon 2] op een bedrag van € 17.500,-. De vordering van materiële schade van [persoon 2] zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen. De toegewezen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023, zijnde de dag waarop het bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft plaatsgevonden, tot aan de dag van algehele voldoening.
In het overige van de vordering van materiële schade zal de rechtbank [persoon 2] niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 17.500,- bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 30 dagen.
Indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, is daarmee de andere vervallen.
8.4.
Het oordeel over de vordering van [persoon 4]
Ten aanzien van de door [persoon 4] gevorderde immateriële schadevergoeding voor het plaatsen van een camerasysteem, overweegt de rechtbank dat dergelijke kosten niet als immateriële schade kunnen worden aangemerkt. Nu [persoon 4] ook voor het overige niet heeft onderbouwd dat hij door het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden, dient hij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de door [persoon 4] gevorderde materiële schadevergoeding, overweegt de rechtbank dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de gevorderde materiële schade om aan te kunnen nemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsvrouw – echter van oordeel dat de hoogte van de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd om zoals gevorderd te kunnen worden toegewezen. De rechtbank ziet, op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en de toelichting ter terechtzitting, wel aanleiding om de materiële schade die door [persoon 4] is geleden naar redelijkheid en billijkheid te schatten. De vordering levert daarom ook geen onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank schat de materiële schade van [persoon 4] op een bedrag van € 20.000,- De vordering van materiële schade van [persoon 4] zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen. De toegewezen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2023, zijnde de dag waarop het bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft plaatsgevonden, tot aan de dag van algehele voldoening.
In het overige van de vordering van materiële schade zal de rechtbank [persoon 4] niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 20.000,- bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2023, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 30 dagen.
Indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, is daarmee de andere vervallen.
8.5.
Het oordeel over de vordering van [persoon 5]
Ten aanzien van de door [persoon 5] gevorderde immateriële schadevergoeding voor een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals omschreven in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, overweegt de rechtbank dat de aard en ernst van de normschending uitgaande van het bewezen verklaarde handelen niet dusdanig ernstig is, dat het bestaan van geestelijk letsel zonder meer kan worden aangenomen. Nu verder onvoldoende is geconcretiseerd dat [persoon 5] geestelijk letsel heeft geleden als gevolg van het handelen van verdachte, zal de rechtbank hem in zijn vordering van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de door [persoon 5] gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de gevorderde materiële schade om aan te kunnen nemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering levert geen onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank is daarnaast – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat de gevorderde schade voor weggenomen sieraden voldoende is onderbouwd in de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij. In de toelichting is de geleden schade namelijk onderbouwd op basis van het gewicht van de sieraden in combinatie met de actuele waarde van het vervaardigingsmateriaal, dan wel met aankoopfacturen en foto’s. Dat de door de benadeelde partij weergegeven actuele waarde onjuist is, is door de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank wijst de vordering van materiële schade van [persoon 5] toe, tot een bedrag van € 7.180,27. De toegewezen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2023, zijnde de dag waarop het bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft plaatsgevonden, tot aan de dag van algehele voldoening.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 7.180,27 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2023, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 30 dagen.
Indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, is daarmee de andere vervallen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 60a en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 4 primair:
telkens: diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland locatie [plaats 3], [adres 6] te [plaats 3], waarna zij zich zo frequent als de reclassering nodig acht moet melden en zij zich moet houden aan de aanwijzingen die haar in dat kader zullen worden gegeven;
  • Veroordeelde moet zich laten behandelen door ambulant forensische geestelijke gezondheidszorg De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na ingang van de proeftijd en is gericht op diagnostiek. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • Veroordeelde werkt mee aan onderzoek naar de noodzakelijkheid van begeleid wonen. Bij een eventueel begeleid wonen-traject zou veroordeelde verblijven in de [begeleid wonen] of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk, na de vaststelling dat begeleid wonen noodzakelijk is en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
  • Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, een opleiding en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • Veroordeelde moet meewerken aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde moet de reclassering inzicht in haar financiën en schulden geven.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe tot een bedrag van € 20.000,-(twintigduizend euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] aan de Staat € 20.000,- (twintigduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon 5] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 5] toe tot een bedrag van € 7.180,27 (zevenduizendhonderdtachtig euro en zevenentwintig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 november 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5] aan de Staat
€ 7.180,27 (zevenduizendhonderdtachtig euro en zevenentwintig eurocent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 november 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en M. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]