ECLI:NL:RBAMS:2024:1364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
13/271106-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor meerdere woninginbraken met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het medeplegen van een serie woninginbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, samen met anderen, op verschillende data in 2023 inbraken heeft gepleegd in woningen in [plaats 2], [plaats 3] en [plaats 4]. De vrouw heeft bekend een deel van de inbraken te hebben gepleegd, en de rechtbank heeft op basis van camerabeelden en verklaringen van medeverdachten geoordeeld dat ook de andere inbraken bewezen konden worden. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en heeft haar verplicht om schadevergoedingen te betalen aan de slachtoffers van de inbraken. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar eerdere veroordelingen en psychische problematiek. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd in het kader van de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en deelname aan behandelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/271106-23
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2024. Verdachte was bij de behandeling van haar strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R.F. Raab van Canstein, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. T.W. Gijsberts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging, die volledig en met originele nummering in bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd wordt beschouwd, is hieronder doorgenummerd weergegeven.
Aan verdachte is – kort gezegd en zoals gewijzigd ter terechtzitting – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
het op 19 augustus 2023 te [plaats 2] in vereniging plegen van een diefstal met braak in de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] , waarbij van [persoon 1] een grote hoeveelheid sieraden en 500 euro is weggenomen;
het op 2 september 2023 te [plaats 3] in vereniging plegen van een diefstal met braak in de woning gelegen aan de [adres 3] , waarbij van [persoon 2] en [persoon 3] een grote hoeveelheid gouden sieraden, twee goudblokjes, munten en parfum van het merk Dior is weggenomen;
het op 7 september 2023 te [plaats 2] in vereniging plegen van een diefstal met braak in de woning gelegen aan de [adres 4] , waarbij van [persoon 4] een grote hoeveelheid sieraden en een groot geldbedrag is weggenomen;
het op 4 november 2023 te [plaats 2] in vereniging plegen van een diefstal met braak in de woning gelegen aan de [adres 5] , waarbij van [persoon 5] en [persoon 6] een handtas van het merk Dior, twee handtassen van het merk Louis Vuitton, een haardroger van het merk Dyson, parfum van het merk Louis Vuitton, een iPad en een kaartenhouder van het merk Yves Saint Laurent is weggenomen;
het op 4 november 2023 te [plaats 2] in vereniging plegen van een diefstal met braak in de woning gelegen aan de [adres 6] , waarbij van [persoon 7] een grote hoeveelheid gouden sieraden is weggenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op de hierboven in rubriek 2 vermelde data en adressen hebben inbraken plaatsgevonden. Op 11 november 2023 heeft de politie in [plaats 2] een auto waargenomen en kort achtervolgd. De politie heeft onder meer beschreven dat deze auto een onlogische route reed, aansloeg op een
Automatic Number Plate Recognition(ANPR hit) en meerdere rondjes reed. Daarna stopte en keerde de auto en zag de politie dat twee personen uitstapten en bij een woning naar binnen keken. Hierop heeft de politie besloten om de auto stil te zetten en de auto en de inzittenden te controleren. Een van de inzittenden is verdachte. In de auto zijn kledingstukken die voldoen aan het signalement van een eerdere inbraak en inbrekersgereedschap aangetroffen. Verdachte en haar medeverdachten (de twee andere inzittenden) worden hierop aangehouden. Na de aanhouding heeft de politie bij doorzoekingen in de woningen van de verschillende verdachten onder meer merktassen en sieraden gevonden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of kan worden bewezen dat verdachte een van de daders is geweest die zich aan de in rubriek 2 vermelde woninginbraken schuldig heeft gemaakt.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van alle ten laste gelegde inbraken.
Het dossier bevat voor iedere inbraak camerabeelden, waarop de politie verdachte als een van de daders heeft herkend, dan wel sterke overeenkomsten tussen verdachte en een van de daders heeft vastgesteld. Waar enkel sterke overeenkomsten zijn waargenomen, geldt bovendien dat de persoon die als verdachte is aangemerkt kleding en accessoires heeft gedragen, die verdachte ook heeft gedragen bij haar aanhouding en op de beelden waarop zij wel is herkend.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 en 2 aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De voor feit 3 relevante
stillsen camerabeelden zijn te onduidelijk om op basis daarvan een betrouwbare herkenning te doen. De uiterlijke kenmerken en de kleding die te zien zijn op de beelden voor feit 4 en die de basis voor de herkenning van verdachte hebben gevormd, zijn daarnaast onvoldoende specifiek om een herkenning op te kunnen baseren. Tot slot kan ten aanzien van feit 5 het ten laste gelegde medeplegen niet worden bewezen, nu niet is gebleken dat verdachte meer heeft gedaan dan in de buurt van de inbraak te zijn geweest.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals in bijlage 2 bij dit vonnis opgenomen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde woninginbraken in vereniging heeft schuldig gemaakt. De rechtbank zal hierna voor iedere inbraak aangeven waarop zij dit oordeel baseert.
3.4.1.
Het oordeel over het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht – net als de officier van justitie – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna in rubriek 4 omschreven. Verdachte heeft deze feiten bekend en de raadsman heeft hiervoor geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal dan ook, gelet op artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met de in bijlage 2 opgenomen opgave van bewijsmiddelen volstaan.
3.4.2.
Het oordeel over het onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde
Ten aanzien van de onder feit 3 en 4 ten laste gelegde woninginbraken aan de [adres 4] en de [adres 5] in [plaats 2] , constateert de rechtbank – met de raadsman – dat verdachte niet door de politie is herkend, maar dat enkel is vastgesteld dat verdachte overeenkomsten vertoont met een van de op de bij de inbraken horende camerabeelden weergegeven daders (NN1). Desondanks is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte NN1 is en dus een van de bij de inbraken betrokken daders is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Over de inbraak aan de [adres 4] in [plaats 2] overweegt de rechtbank allereerst dat volgens de politie op camerabeelden is te zien dat drie vrouwen zich ophouden in de buurt van de [adres 4] te [plaats 2] ten tijde van de inbraak. NN1 heeft op de beelden horende bij deze inbraak volgens de politie een vergelijkbaar postuur als verdachte. Daarnaast is gebleken dat NN1 op de beelden een tas draagt, die door de verbalisant wordt herkend als de tas die verdachte tijdens de controle van de auto met kenteken [kenteken] , waarin zij op 11 november 2023 zat, op schoot had liggen. Ook is diezelfde auto met hetzelfde kenteken waargenomen op de beelden horende bij deze inbraak. Tot slot hebben de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , met wie verdachte op 11 november 2023 samen in de betreffende auto is aangetroffen, hun betrokkenheid bij de inbraak aan de [adres 4] bekend.
Over de inbraak aan de [adres 5] in [plaats 2] overweegt de rechtbank dat een verbalisant beschrijft dat op de camerabeelden in de woning twee vrouwen te zien zijn.
NN1 draagt op de beelden een beige broek, een beige tas en een tas met een oranjekleurig hengsel. Op beelden van diezelfde dag horende bij een andere inbraak aan de [adres 6] te [plaats 2] en waarop verdachte door de politie is herkend, heeft verdachte overeenkomende kleiding en accessoires gedragen. Verder heeft de politie door middel van ANPR achterhaald dat de auto met kenteken [kenteken] , waarin verdachte op 11 november 2023 samen met haar medeverdachten is aangetroffen, kort voor de inbraak aan de [adres 5] richting [plaats 2] is gereden. Tot slot heeft medeverdachte [medeverdachte 2] , met wie verdachte op 11 november 2023 samen in de auto is aangetroffen, ook ten aanzien van deze inbraak haar betrokkenheid bekend.
Gelet op het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat ook de onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde woninginbraken in vereniging wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 omschreven. De verweren van de raadsman worden daarmee verworpen.
3.4.3.
Het oordeel over het onder feit 5 ten laste gelegde
Ten aanzien van de onder feit 5 ten laste gelegde woninginbraak aan de [adres 6] in [plaats 2] heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zichzelf op de beelden horende bij deze inbraak heeft herkend. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] is bij de politie geconfronteerd met deze beelden. De politie heeft [medeverdachte 2] daarbij voorgehouden dat een persoon naast de woning waar is ingebroken stilstaat, waarop zij haar betrokkenheid bij de inbraak heeft bevestigd door te verklaren: “Ja dat ben ik geweest.” Daarnaast heeft verdachte op de vraag hoe de inbraken zijn gepleegd tijdens de zitting verklaard: “Wij hebben het allemaal samen gedaan.” Hieruit blijkt een nauwe en bewuste samenwerking en ook dat de rol van verdachte bij deze inbraak van voldoende gewicht is geweest.
Gelet op deze verklaringen van verdachte en haar medeverdachte is de rechtbank van oordeel dat ook de onder feit 5 ten laste gelegde woninginbraak in vereniging kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 omschreven. Het verweer van de raadsman wordt daarmee verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 19 augustus 2023 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] , alwaar verdachte en haar mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, heeft weggenomen,
gouden sieraden en 500 euro,
toebehorende aan [persoon 1] , waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:
op 2 september 2023 te [plaats 3] tezamen en in vereniging anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 3] te [plaats 3] , alwaar verdachte en haar mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, heeft weggenomen,
gouden sieraden en twee stuks goudblokjes en munten en ongeopende parfum (merk Dior),
geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] en/of [persoon 3] , waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:
op 7 september 2023 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 4] te [plaats 2] , alwaar verdachte en haar mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, heeft weggenomen,
sieraden en een geldbedrag,
geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 4] , waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 4:
op 4 november 2023 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 5] te [plaats 2] , alwaar verdachte en haar mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, heeft weggenomen,
een handtas (merk Louis Vuitton) en een kaartenhouder (merk Yves Saint Laurent),
toebehorende aan [persoon 5] en/of [persoon 6] , waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 5:
op omstreeks 4 november 2023 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 6] te [plaats 2] , alwaar verdachte en haar mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, heeft weggenomen,
sieraden,
geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 7] , waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast dienen aan verdachte bijzondere voorwaarden te worden opgelegd in de vorm van een meldplicht, ambulante behandelingen en verplichte dagbesteding.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de nadruk dient te liggen op preventie. Het opleggen van een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden is om die reden opportuun. Aan het belang van vergelding kan tegemoet worden gekomen door ook een taakstraf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kijkt bij het opleggen van de straf naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met de twee mededaders (twee familieleden) schuldig gemaakt aan vijf woninginbraken. Verdachte en haar mededaders hanteerden daarbij een professionele aanpak. Zij hebben hiermee een grote inbreuk gemaakt op de privacy van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in hun eigen woning. Slachtoffers houden vaak nog lang last van de wetenschap dat vreemden in hun woning zijn geweest en hun persoonlijke spullen hebben doorzocht. Daarnaast hebben de inbraken ook grote materiële schade veroorzaakt. Met de diefstal van onder andere sieraden van dierbaren zijn de slachtoffers spullen kwijtgeraakt die grote emotionele waarde voor hen vertegenwoordigen en onvervangbaar zijn. De rechtbank rekent het verdachte en haar mededaders aan dat zij enkel gehandeld hebben uit financieel gewin en dat zij eenvoudigweg zoveel mogelijk buit wilden maken. Zij hebben zich daarmee alleen bekommerd om de opbrengsten van de inbraken en niet om de gevolgen voor de slachtoffers.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 30 januari 2024. Daaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor diefstal. Verdachte liep daarbij nog in een proeftijd. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw diefstallen te plegen.
Verdachte is een 25-jarige vrouw die tot de Roma behoort. De medeverdachten zijn familieleden en hebben ter terechtzitting verklaard dat de buit van de diefstallen grotendeels moest worden afgestaan aan een familielid.
De Reclassering Nederland heeft op 15 november 2023 een advies over verdachte opgemaakt. Daarnaast heeft een reclasseringsmedewerker op 26 februari 2024 een korte toelichting geschreven over het lopende reclasseringstoezicht van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte veel heeft meegemaakt in haar leven, dat er aanwijzingen zijn voor psychische problematiek, vermoedelijk sprake is van een licht verstandelijke beperking en dat verdachte niet kan lezen en schrijven. Verdachte werkt goed mee aan het reclasseringstoezicht en de reclassering acht het van belang om haar verder te ondersteunen richting een toekomst zonder strafbare feiten. Geadviseerd wordt daarom om bij een voorwaardelijke straf een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen.
De strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt en naar straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd. Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is voor vijf woninginbraken met recidive het uitgangspunt dat een gevangenisstraf wordt opgelegd van 25 maanden.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank vindt daarbij dat verdachte een stevige stok achter de deur nodig heeft en zal om die reden een aanzienlijk deel van de straf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank hoopt daarmee te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Alles overwegende, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal, op basis van de adviezen van de reclassering, bijzondere voorwaarden opleggen in de vorm van een meldplicht, ambulante behandelingen en een verplichting tot het realiseren van dagbesteding.
De rechtbank zal daarbij bevelen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven met ingang van de datum waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de op de als bijlage 3 aan dit vonnis gehechte beslaglijst vermelde voorwerpen in beslag genomen.
Vals geld en nepmerkgoederen
Ten aanzien van het in beslag genomen valse geld met goednummers 1, 2 en 3 en de nepmerkgoederen met nummers 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 19, 20, 21 en 22 heeft de officier van justitie de onttrekking aan het verkeer gevorderd omdat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd zou zijn met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank overweegt dat het valse geld en de nepmerkgoederen geen relatie hebben met ‘het feit’ zoals bedoeld in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht. Deze goederen zijn immers niet tenlastegelegd als betrokken bij de bewezen diefstallen. Ook kunnen deze goederen niet in relatie komen te staan met de voorbereiding of het begaan van soortgelijke feiten zoals bedoeld in artikel 36d Sr. Onttrekking aan het verkeer is dus niet mogelijk. Om dezelfde reden is verbeurdverklaring van de goederen in de zin van artikel 33a lid 1 Sr evenmin mogelijk.
De rechtbank is echter van oordeel dat, mede gelet op de hoeveelheid, de teruggave van vals geld en nepmerkgoederen aan verdachte bezwaarlijk is. Om die reden zal de rechtbank ten aanzien van deze goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten in de zin van artikel 353, tweede lid onder c van het Wetboek van Strafvordering. Het Openbaar Ministerie kan dan te zijner tijd, na ommekomst van de daarvoor geldende bewaartermijn, alsnog een beslissing nemen met betrekking tot deze goederen die erop neerkomt dat deze aan het verkeer worden onttrokken.
Merkgoederen en sieraden
Ten aanzien van de merkgoederen met goednummers 23, 24, 25, 27, 28, 29, 30, 31, 38, 39 en 40, de sieraden met nummers 32, 33, 34, 35, 36 en de krultang met nummer 37 is de rechtbank, net als de officier van justitie, van oordeel dat deze goederen dienen te worden bewaard ten behoeve van de per goed te bepalen rechthebbende.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
De ingediende vorderingen
De benadeelde partij [persoon 2] (feit 2) vordert € 39.519,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 4] (feit 3) vordert € 54.406,- aan vergoeding van materiële schade en € 1500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 7] (feit 5) vordert € 7.180,27 aan vergoeding van materiële schade en € 650,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter terechtzitting is namens [persoon 4] zijn vordering toegelicht. [naam] van Slachtofferhulp heeft de vordering van [persoon 7] toegelicht.
9.2.
De standpunten van de partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [persoon 2] ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor twee goudblokjes ter waarde van € 12.440,- kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient [persoon 2] in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de overige schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. [persoon 4] dient in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd en een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tot slot dient de vordering van [persoon 7] volledig te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in de vorderingen van [persoon 2] en [persoon 4] de waarde van de weggenomen goederen in het geheel niet is onderbouwd, waardoor deze benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Ten aanzien van de vordering van [persoon 7] heeft de raadsman zich niet verzet tegen toewijzing van de kosten voor immateriële schade. Wel dient [persoon 7] in de vordering van schadevergoedingen voor de weggenomen sieraden niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu niet van alle sieraden is aangetoond dat zij zijn weggenomen en het vaststellen van de correcte waarde van de overige sieraden een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
9.3.
Het oordeel over de vordering van [persoon 2]
Ten aanzien van de door [persoon 2] gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de gevorderde materiële schade om aan te kunnen nemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is de rechtbank – met de raadsman – echter van oordeel dat de hoogte van de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd om zoals gevorderd te kunnen worden toegewezen. De rechtbank ziet, op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, wel voldoende aanleiding om de materiële schade die door [persoon 2] is geleden naar redelijkheid en billijkheid te schatten. De vordering levert daarom ook geen onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank schat de materiële schade van [persoon 2] op een bedrag van € 17.500,-. De vordering van materiële schade van [persoon 2] zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen. De toegewezen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023, zijnde de dag waarop het bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft plaatsgevonden, tot aan de dag van algehele voldoening.
In het overige van de vordering van materiële schade zal de rechtbank [persoon 2] niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 17.500,- bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 30 dagen.
Indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, is daarmee de andere vervallen.
9.4.
Het oordeel over de vordering van [persoon 4]
Ten aanzien van de door [persoon 4] gevorderde immateriële schadevergoeding voor het plaatsen van een camerasysteem, overweegt de rechtbank dat dergelijke kosten niet als immateriële schade kunnen worden aangemerkt. Nu [persoon 4] ook voor het overige niet heeft onderbouwd dat hij door het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden, dient hij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de door [persoon 4] gevorderde materiële schadevergoeding, overweegt de rechtbank dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de gevorderde materiële schade om aan te kunnen nemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – echter van oordeel dat de hoogte van de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd om zoals gevorderd te kunnen worden toegewezen. De rechtbank ziet, op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en de toelichting ter terechtzitting, wel aanleiding om de materiële schade die door [persoon 4] is geleden naar redelijkheid en billijkheid te schatten. De vordering levert daarom ook geen onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank schat de materiële schade van [persoon 4] op een bedrag van € 20.000,- De vordering van materiële schade van [persoon 4] zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen. De toegewezen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2023, zijnde de dag waarop het bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft plaatsgevonden, tot aan de dag van algehele voldoening.
In het overige van de vordering van materiële schade zal de rechtbank [persoon 4] niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 20.000,- bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2023, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 30 dagen.
Indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, is daarmee de andere vervallen.
9.5.
Het oordeel over de vordering van [persoon 7]
Ten aanzien van de door [persoon 7] gevorderde immateriële schadevergoeding voor een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals omschreven in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, overweegt de rechtbank dat de aard en ernst van de normschending uitgaande van het bewezen verklaarde handelen niet dusdanig ernstig is, dat het bestaan van geestelijk letsel zonder meer kan worden aangenomen. Nu verder onvoldoende is geconcretiseerd dat [persoon 7] geestelijk letsel heeft geleden als gevolg van het handelen van verdachte, zal de rechtbank hem in zijn vordering van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de door [persoon 7] gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de gevorderde materiële schade om aan te kunnen nemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering levert geen onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank is daarnaast – anders dan de raadsman – van oordeel dat de gevorderde schade voor weggenomen sieraden voldoende is onderbouwd in de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij. In de toelichting is de geleden schade namelijk onderbouwd op basis van het gewicht van de sieraden in combinatie met de actuele waarde van het vervaardigingsmateriaal, dan wel met aankoopfacturen en foto’s. Dat de door de benadeelde partij weergegeven actuele waarde onjuist is, is door de raadsman onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank wijst de vordering van materiële schade van [persoon 7] toe, tot een bedrag van € 7.180,27. De toegewezen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2023, zijnde de dag waarop het bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft plaatsgevonden, tot aan de dag van algehele voldoening.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 7] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 7.180,27 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2023, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 30 dagen.
Indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, is daarmee de andere vervallen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 57, 60a en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, 2, 3, 4 en 5:
telkens: diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 Veroordeelde moet zich uiterlijk twee weken na de datum van dit vonnis melden bij Reclassering Nederland, [adres te plaats] en zich gedurende de proeftijd telkens weer melden, zo vaak en zo lang deze of een andere reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht;
  • Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, onder behandeling laten stellen van Vivens, of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven. Het reeds ingezette behandeltraject dient daarbij te worden voortgezet;
  • Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, onder behandeling laten stellen van een of meerdere door de reclassering te bepalen instelling(en), op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling(en) aan te geven, ten einde te leren sterker in haar schoenen te staan, psychologische ondersteuning te krijgen en haar zelfvertrouwen te vergroten. Ook gezinsondersteuning en het volgen van Nederlandse lessen behoren tot de mogelijke voorwaarden waar veroordeelde zich in het kader van haar behandeling aan dient te houden;
  • Veroordeelde moet haar medewerking verlenen aan het realiseren van een passende dagbesteding. Zij dient zich controleerbaar op te stellen. De reclassering bepaalt welke werkzaamheden tot een passende dagbesteding behoren.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe tot een bedrag van € 20.000,-(twintigduizend euro) aan vergoeding van materiële schade, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] aan de Staat € 20.000,- (twintigduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon 7] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 7] toe tot een bedrag van € 7.180,27 (zevenduizendhonderdtachtig euro en zevenentwintig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 november 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 7] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 7] aan de Staat € 7.180,27 (zevenduizendhonderdtachtig euro en zevenentwintig eurocent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 november 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen:
Gelast de bewaring ten behoevende van de rechthebbende, per goed te bepalen, van:
  • 1 STK papier (G6421574)
  • 1 STK papier (G6421576)
  • 1 STK papier (G6421579)
  • 1 STK portemonnee (G6421596)
  • 1 STK portemonnee (G6421645)
  • 1 STK tas (G6421586)
  • 1 STK tas (G6421590)
  • 1 STK tas (G6421593)
  • 1 STK tas (G6421601)
  • 1 STK tas (G6421603)
  • 1 STK tas (G6421604)
  • 1 STK tas (G6421614)
  • 1 STK tas (G6421615)
  • 1 STK tas (G6421617)
  • 1 STK tas (G6421620)
  • 1 STK tas (G6421630)
  • 1 STK tas (G6421634)
  • 1 STK tas (G6421646)
  • 1 STK tas (G6421583)
  • 1 STK ring (G6421641)
  • 1 STK tas (G6421589)
  • 1 STK tas (G6421607)
  • 1 STK tas (G6421632)
  • 1 STK tas (G6421637)
  • 1 STK riem (G6421611)
  • 1 STK riem (G6421612)
  • 1 STK portemonnee (G6421636)
  • 1 STK armband (G6421567)
  • 1 STK armband (G6421571)
  • 1 STK armband (G6421572)
  • 1 STK ring (G6421643)
  • 1 STK krultang (G6421580)
  • 2 STK schoenen (G6421598)
  • 1 STK riem (G6421588)
  • 1 STK riem (G6421608)
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en M. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2024.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]