ECLI:NL:RBAMS:2024:1360

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
13.142678.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging door minderjarige verdachte

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De verdachte, geboren in 2006, was op het moment van de feiten betrokken bij een geweldsincident op het J.J. Cremerplein in Amsterdam op 27 mei 2023. Tijdens dit incident heeft de verdachte samen met anderen het slachtoffer meermalen tegen het hoofd geschopt en op zijn lichaam gesprongen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 64 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om zich onder behandeling te stellen bij een kliniek en heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.142678.23
Datum (mondelinge) uitspraak: 27 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
verblijft momenteel bij de [kliniek] in [plaats 1] (in het kader van een klinische behandelopname gestart binnen de [zorginstelling GGZ] ).

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.H. de Bruijn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door
[persoon (Raad)] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad),
[persoon (BJL)] , namens Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: BJL) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 mei 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon] opzettelijk van het leven te beroven meermalen, althans eenmaal
- ( met geschoeide voet) in/tegen het gezicht/hoofd heeft getrapt/geschopt en/of
- ( vervolgens) een aanloop heeft genomen en met gestrekte benen (in de richting van het hoofd) op het lichaam van voornoemde [persoon] heeft gesprongen en/of op heeft gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 mei 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- ( met geschoeide voet) in/tegen het gezicht/hoofd heeft getrapt/geschopt en/of
- ( vervolgens) een aanloop heeft genomen en met gestrekte benen (in de richting van het hoofd) op het lichaam van voornoemde [persoon] heeft gesprongen en/of op heeft gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op het J.J. Cremerplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [persoon] door voornoemde [persoon] eenmaal of meermalen
- in/tegen het gezicht/hoofd te slaan, althans tegen het lichaam en/of
- bij het middel, althans bij het lichaam vast te pakken en/of
- bij de nek vast te pakken en/of een nekklem en/of een houdgreep aan te leggen en/of
- tegen het lichaam te duwen, waardoor voornoemde [persoon] op de grond is gevallen en/of
- ( terwijl voornoemde [persoon] op de grond ligt) slaande bewegingen te maken in de richting van het hoofd, althans het lichaam en/of
- ( terwijl voornoemde [persoon] op de grond ligt) (met geschoeide voet) in/tegen het gezicht/hoofd te trappen/schoppen, althans tegen het lichaam en/of
- ( terwijl voornoemde [persoon] op de grond ligt vervolgens) een aanloop te nemen en met gestrekte benen op het lichaam van voornoemde [persoon] te springen en/of op te stampen;
(artikel 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair (poging zware mishandeling) en feit 2 (openlijke geweldpleging) ten laste gelegde heeft begaan. Zij heeft vrijspraak gevraagd voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde poging doodslag.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel - samen met de officier van justitie en de raadsman - dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. Het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt over het bewijs het volgende.
Op grond van het dossier en wat op de zitting is besproken constateert de rechtbank dat op 27 mei 2023 in Amsterdam een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten betrokken zijn geweest. Het slachtoffer is hierbij meermalen tegen zijn hoofd en lichaam geschopt, geslagen en er is op zijn lichaam gesprongen.
Poging zware mishandeling (feit 1 subsidiair)
Om tot een bewezenverklaring te komen voor poging tot zware mishandeling, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zijn gedragingen bij het slachtoffer zwaar lichamelijk zou hebben kunnen aanrichten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Gelet op de aangifte, de gedetailleerde beschrijving door de verbalisant van de camerabeelden van het bewuste incident en de verklaring van verdachte op de zitting staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer meerdere malen tegen zijn hoofd heeft geschopt en een aanloop heeft genomen waarbij hij met gestrekte benen op het lichaam van het slachtoffer heeft gesprongen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap of trap tegen het hoofd al tot ernstig letsel kan leiden. Door [persoon] met geschoeide voet meermaals met kracht tegen het hoofd te schoppen en met gestrekte benen op zijn lichaam te springen, terwijl hij op de grond lag en door de medeverdachten werd geslagen en getrapt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans veroorzaakte dat zwaar lichamelijk letsel bij [persoon] zou optreden. De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat verdachte de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust heeft aanvaard. Dat het letsel beperkt is gebleven is niet aan verdachte te danken.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank bovendien vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten, en derhalve van medeplegen. Dit betekent dat de gepleegde geweldshandelingen zowel aan de verdachte als aan de medeverdachten kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van het slachtoffer zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Openlijke geweldpleging (feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [persoon] . Op basis van de bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake was van groepsgeweld in het openbaar, te weten op het J.J. Cremerplein in Amsterdam, waaraan verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [persoon] .
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het openlijk geweld dusdanig met elkaar verweven zijn dat sprake is van eendaadse samenloop tussen feit 1 subsidiair en feit 2.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 27 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt en
- vervolgens een aanloop heeft genomen en met gestrekte benen op het lichaam van voornoemde [persoon] heeft gesprongen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 27 mei 2023 te Amsterdam, openlijk, te weten op het J.J. Cremerplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon] door voornoemde [persoon] meermalen
- in het gezicht te slaan en
- een nekklem aan te leggen en
- tegen het lichaam te duwen, waardoor voornoemde [persoon] op de grond is gevallen en
- terwijl voornoemde [persoon] op de grond ligt slaande bewegingen te maken in de richting van het hoofd en
- terwijl voornoemde [persoon] op de grond ligt met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen en
- terwijl voornoemde [persoon] op de grond ligt vervolgens een aanloop te nemen en met gestrekte benen op het lichaam van voornoemde [persoon] te springen en/of te stampen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregelen

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 64 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Bij dat voorwaardelijk strafdeel dienen de algemene en bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de Raad is geadviseerd. Met als belangrijkste bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt verplicht zich onder behandeling van [kliniek] of een soortgelijke instelling te stellen, waarbij de jeugdreclassering verdachte moet blijven begeleiden en toezicht op hem moet houden. Met uitzondering van het locatieverbod, dit hoeft niet als bijzondere voorwaarde opgenomen te worden, dat kan in overleg met de [kliniek] .
De raadsmankan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie.
De rechtbankheeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging tegen [persoon] . Hij heeft [persoon] meermalen tegen het hoofd getrapt en heeft met gestrekte benen op zijn lichaam gesprongen, toen hij op de grond lag. Op de camerabeelden is te zien dat de groep van verdachte in een korte tijd veel geweld tegen [persoon] gebruikt en daarmee doorgaat tot het moment dat het broertje van [persoon] ingrijpt. Het letsel van [persoon] is gering, maar dat is niet aan verdachte te danken. Het had veel slechter met hem kunnen aflopen. Het handelen van verdachte en zijn mededaders heeft pijn en letsel bij [persoon] veroorzaakt en diens lichamelijke integriteit aangetast. Het is van algemene bekendheid dat een dergelijk feit voor het slachtoffer vaak vergaande nadelige psychische gevolgen heeft. Uit de aangifte blijkt dat hier ook sprake van is. Voorts veroorzaakt het feit, zeker nu dit op de openbare weg heeft plaatsgevonden, ook in de samenleving gevoelens van angst, onrust en onveiligheid. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 december 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.Aan verdachte is op 19 juli 2023 een strafbeschikking opgelegd van € 125 voor openlijke geweldpleging.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het Pro Justitia rapportage, bestaande uit een rapport opgemaakt door drs. R.M.C. Hoogstraten, GZ-psycholoog, op 14 september 2023;
  • het meest recente rapport (strafadvies) van de Raad van 9 november 2023, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een jeugddetentie (die gelijk is aan de dagen van het voorarrest) en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie met voorwaarden op te leggen;
  • het eindevaluatieverslag ITB HKA van Bureau Jeugdzorg Limburg, van 15 januari 2024.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie. Er is sprake van een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, een ernstige normoverschrijdend-gedragsstoornis en een persisterende depressieve stoornis met angstige spanning bij een 17-jarige adolescent. De persoonlijkheidsontwikkeling wordt bedreigd. De normoverschrijdend-gedragsstoornis en de andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis zijn van invloed geweest op het plegen van de tenlastegelegde feiten, indien dit bewezen wordt verklaard. Het advies is om de tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt op toekomstig gewelddadig en crimineel gedrag als hoog ingeschat, indien er geen passende behandeling en begeleiding wordt aangeboden. Verdachte staat open voor behandeling en begeleiding. Verdachte heeft voldoende intellectuele mogelijkheden om te profiteren van een behandeling. Er is sprake van een sociaal-emotionele jongere leeftijd bij verdachte en hij heeft een achterstand opgelopen in zijn ontwikkeling waarbij een pedagogische insteek passend is zodat de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling wordt doorbroken.
Het advies om de ontwikkeling van verdachte positief te beïnvloeden en de recidive te verminderen is als volgt:
Een klinische opname in de [kliniek] , [zorginstelling GGZ] in [plaats 1] binnen de forensische jeugdkliniek met als doel om:
  • het leren reguleren van zijn emoties;
  • het creëren van een positief zelfbeeld en een basis in zijn identiteit;
  • het behandelen van zijn negatieve en veroordelende gedachtenpatroon;
  • het stimuleren van een adequaat functionerend geweten en oordeelsvorming waarbij verdachte leert passende keuzes te maken die niet grensoverschrijdend zijn;
  • het integreren en toepassen in de dagelijkse praktijk van bovengenoemde domeinen;
  • het doorbreken van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling;
  • het behandelen van het gezinssysteem waarbij de onderlinge patronen worden doorbroken en de communicatie positief en passend wordt ten behoeve van de ontwikkeling van verdachte.
Het advies is om de klinische behandeling op te leggen in het kader van de bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie.
De Raadheeft op de zitting toegelicht dat zij zich aansluit bij het advies van het NIFP. Het is positief dat verdachte op de zitting heeft verteld wat er is gebeurd en dat hij er spijt van heeft. De Raad vindt dat verdachte voorlopig bij de [kliniek] moet verblijven. Op dit moment heeft verdachte een locatieverbod voor [plaats 2], behalve voor zijn bezoek aan vader. De Raad is van mening dat er geen locatieverbod als bijzondere voorwaarde moet worden opgenomen. In plaats van een locatieverbod, moeten afspraken gemaakt worden met de [kliniek] , waar verdachte zich aan moet houden.
BJLziet dat het goed gaat met verdachte. Waar verdachte voorheen stil en introvert was, vraagt hij nu steeds meer om hulp. Hij doet het goed op de groep en volgt (honden)therapie.
Verdachte gaat nu ook terug naar school. Verdachte praat veel over zijn toekomst en hij zou het liefst teruggaan naar [plaats 2]. De delictanalyse is afgerond en aan de hand daarvan wordt gekeken welke therapie verder passend is voor verdachte. De therapie zal toezien op de zorgelijke stemmingen van verdachte en zal ook gericht zijn op zijn toekomst. Een klinische opname is nodig en het is belangrijk dat dit minimaal een jaar wordt voortgezet. De exacte duur hangt af van hoe verdachte zich ontwikkelt en of hij na een jaar naar huis gaat of ergens anders kan wonen.
De rechtbankoverweegt als volgt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, de eendaadse samenloop van de feiten 1 subsidiair en 2, de oriëntatiepunten, de justitiële documentatie van verdachte en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit de hiervoor genoemde rapporten en hetgeen door betrokkenen op de zitting naar voren is gebracht. Ook houdt de rechtbank rekening met de conclusie van de psycholoog dat verdachte voor feit 1 subsidiair en feit 2 verminderd toerekeningsvatbaar is.
Gezien de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en het feit dat de bewezenverklaarde feiten in (licht) verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend ziet de rechtbank aanleiding hem geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor een langere duur dan die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank houdt er daarbij rekening mee dat een verblijf in een JJI niet in positieve zin zal bijdragen aan de ontwikkeling van verdachte. Bovendien is verdachte inmiddels begonnen aan zijn behandeling bij de [kliniek] . De rechtbank acht het in belang van zowel verdachte als de samenleving dat hij deze behandeling voortzet om recidive in de toekomst te voorkomen. Daarom zal de rechtbank naast voornoemde onvoorwaardelijke jeugddetentie ook een voorwaardelijke strafdeel opleggen.
Alles bij elkaar genomen acht de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden. De rechtbank zal hieraan ook de bijzondere voorwaarden koppelen zoals die door de Raad en BJL zijn voorgesteld, te weten dat verdachte zal meewerken aan de behandeling bij de [kliniek] (of een soortgelijke instelling), waarbij de jeugdreclassering toezicht zal houden op naleving van die voorwaarde. Het locatieverbod hoeft niet als bijzondere voorwaarde opgenomen te worden, dat kan in overleg met de [kliniek] .

11.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[persoon]
De benadeelde partij [persoon] vordert € 18.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente
.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [persoon] tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij niet voldoende onderbouwd is en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het door verdachte toegebrachte psychische letsel er grond is voor vergoeding van immateriële schade. Voor de bepaling van de hoogte hiervan heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van het feit en de (medische) gevolgen hiervan voor [persoon] . Ook heeft de rechtbank gekeken naar de hoogte van het smartengeld dat in vergelijkbare zaken is vastgesteld. Aldus acht de rechtbank een vergoeding van € 1.500,- passend.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Het resterende deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte is daarom voor de geleden immateriële schade ter hoogte van € 1.500,- naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
In het belang van [persoon] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegde ter hoogte van
€ 1500,-vermeerderd met wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit immateriële schade. Tot slot is het voor minderjarige verdachten ingrijpend om in de jeugdgevangenis terecht te komen. Het uitgangspunt is daarom dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 26 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
64 (vierenzestig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • medewerking verleent aan het behandeltraject binnen [zorginstelling GGZ] De [kliniek] en de medewerking verleent aan geadviseerde hulpverlening-/behandeldoelen na afronding van dit behandeltraject, die door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
  • medewerking verleent aan een vervolgplaatsing, bijvoorbeeld binnen het begeleid wonen, als dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
  • medewerking verleent aan het volgen van de dagbesteding in de vorm van onderwijs en/of werk;
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Bureau Jeugdzorg Limburg te Venlo opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Bureau Jeugdzorg Limburg tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 1.500,- (zegge duizend vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 27 mei 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[persoon]ter hoogte van € 1.500,- (zegge duizend vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 27 mei 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.C.J. Maas-van Es, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. C.P. Bleeker en K. Oldekamp-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 februari 2024.