In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiser, die op Koninginnedag 1996 door twee onbekende mannen is neergeschoten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat zijn letsel, in samenhang bezien, onder letselcategorie 5 valt, en dat zijn psychisch letsel niet voldoende is meegewogen in de beoordeling door verweerder.
De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden het psychisch letsel niet heeft betrokken, omdat eiser dit niet heeft onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank stelt vast dat de Wsg beoogt een tegemoetkoming in de schade te verstrekken en niet een volledige compensatie. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat zijn letsels ernstige en blijvende beperkingen in zijn dagelijks functioneren met zich meebrachten, zoals vereist voor indeling in letselcategorie 5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de toekenning van een uitkering van € 10.000,- door verweerder, terwijl ook de proceskosten van eiser worden vergoed.
De rechtbank wijst erop dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit gebrekkig was, maar dat dit gebrek in de beroepsfase is hersteld. Eiser is niet benadeeld door dit motiveringsgebrek, aangezien de uitkomst van de procedure gelijk zou zijn gebleven. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van letsel en de toepassing van de Letsellijst bij de beoordeling van aanvragen voor uitkeringen uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.